ECLI:NL:RBNNE:2018:5611

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
162506
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag vader op grond van artikel 1:266 BW

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om het gezag van de vader over de minderjarige te beëindigen op basis van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft op 28 november 2018 in Leeuwarden de zaak behandeld. De ouders van de minderjarige hebben een relatie gehad die in 2006 is beëindigd. Sinds 2006 heeft de minderjarige bij de vader gewoond, maar is in maart 2017 met spoed uithuisgeplaatst en later weer bij de vader geplaatst. Uiteindelijk woont de minderjarige sinds juli 2018 bij de moeder.

De Raad stelt dat de vader zich sinds augustus 2017 heeft teruggetrokken uit het contact met de minderjarige en de hulpverlening, en dat hij momenteel in een crisisopvang woont. De moeder steunt het verzoek van de Raad, terwijl de vader niet op het verzoek heeft gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een langdurige en ernstige strijd tussen de ouders en dat de vader niet in staat is om de opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van de Raad om het gezag van de vader te beëindigen niet gegrond is, en wijst het verzoek af.

De rechtbank benadrukt dat indien de moeder alleen het gezag over de minderjarige wil uitoefenen, zij zelf een verzoek moet indienen op basis van artikel 1:253n BW, wat een ander toetsingskader heeft dan het huidige verzoek. De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek van de Raad wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/162506 / FA RK 18-990
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 28 november 2018
inzake
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Zwolle.
betreffende
[naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

1.[naam] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,

2.[naam] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

3.Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,

hierna te noemen de GI,
gevestigd te Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 30 juli 2018, ingekomen bij de griffie op 31 juli 2018.
1.2.
Op 9 november 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- namens de Raad, mevrouw [naam] ,
- de moeder, bijgestaan door mr. P. Schutte,
- namens de GI, de heer [naam] .
1.3.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de minderjarige [minderjarige] ;
- de vader.
2. De feiten
2.1.
De ouders van [minderjarige] hebben een relatie gehad, die in 2006 is beëindigd.
2.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders
2.3.
Sinds 2006 heeft [minderjarige] bij de vader gewoond. Op 30 maart 2017 is [minderjarige] met spoed uithuisgeplaatst in een pleeggezin en onder toezicht gesteld van de GI. Op 2 augustus 2017 is [minderjarige] teruggeplaatst bij de vader. Eind augustus 2017 is [minderjarige] wederom met spoed in een pleeggezing geplaatst. Vanuit het pleeggezin is toegewerkt naar plaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Sinds 20 juli 2018 woont [minderjarige] volledig bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader te beëindigen. Volgens de Raad heeft de vader zich vanaf eind augustus 2017 teruggetrokken uit het contact met [minderjarige] , hulpverlening en de GI. De vader heeft zijn leven niet op orde en woont in een crisisopvang. De vader heeft wel contact gezocht met de moeder (die hem verwijst naar de GI) maar reageert niet op verzoeken van de GI of de Raad. De vader is op dit moment niet in staat om de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] op zich te nemen. Overleg over te nemen noodzakelijke beslissingen is niet mogelijk. Het perspectief van de primaire verzorging en opvoeding ligt niet bij de vader. De juridische situatie dient in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke situatie waarin [minderjarige] bij de moeder woont, aldus de Raad.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek van de Raad. De vader is voor haar niet bereikbaar en dit kan in de toekomst op problemen stuiten. De moeder heeft desgevraagd aangegeven dat zich tot nu toe nog geen problemen hebben voorgedaan. Zo heeft de moeder bij de aanmelding voor de school en een noodzakelijke operatie aan de voet van [minderjarige] geen toestemming van de vader nodig gehad. Moeder heeft verder niet de indruk dat de vader [minderjarige] bij haar weg zal willen halen.
4.2.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat de vader tijdens zijn gesprek op het kantoor van de Raad op 8 mei 2018 heeft aangegeven dat [minderjarige] bij één van zijn ouders moet wonen. Hij heeft daarnaast aangegeven invulling te willen geven aan zijn gezag, en tegen een gezagsbeëindigende maatregel te zijn. De vader is tijdens dat gesprek door de Raad niet op de hoogte gebracht van het voornemen om [minderjarige] bij de moeder te plaatsen.
4.3.
De GI is het eens met het verzoek. De vader staat niet open voor contact en reageert nergens op. Volgens de GI is het onderhavige verzoek daarom een logisch vervolg.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Een gezagsbeëindiging betekent een inmenging in het gezinsleven van ouders en kind. Om die reden vereist artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (Memorie van Toelichting; 32015, 3, p. 12-13).
5.3.
Uit het verzoek en de ter zitting gegeven toelichting daarop blijkt dat de aanleiding voor het verzoek tot gezagsbeëindiging van de vader voornamelijk is gelegen in het feit dat het niet (voldoende) lukt om in contact te komen met de vader, waardoor het voor de moeder moeilijk zal worden om met hem te overleggen en gezamenlijk de beslissingen te nemen die in het belang van [minderjarige] noodzakelijk zijn. Het verzoek is gegrond op artikel 1:266 lid 1 sub a BW. Bij dit artikellid heeft de wetgever primair voor ogen gehad de situatie dat een kind langdurig uit huis is geplaatst en er duidelijkheid dient te komen over het opvoedings- en het ontwikkelingsperspectief van het kind. De gezagsbeëindiging dient er in dat geval toe dat er een einde komt aan de onzekerheid voor het kind over de vraag in welk gezin het gaat opgroeien. Daarnaast kan een gezagsbeëindiging aan de orde zijn als het kind bij een ouder woont, en de andere ouder door diens aanhoudende handelwijze een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van het kind (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 8 februari 2018; ECLI:L:GHARL:2018:1330). De rechtbank stelt vast dat geen van deze situaties zich hier voordoet. [minderjarige] woont sinds juli 2018 bij de moeder. De vader stelt de verblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder niet ter discussie, er is geen sprake van een langdurige en ernstige strijd tussen de ouders, en ook anderszins is niet gebleken dat de vader - bij het laten voortduren van diens gezag - een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] zal vormen. De enkele omstandigheid dat de vader zich sinds augustus 2017 heeft teruggetrokken uit alle contacten, en op dit moment in een daklozenopvang woont, betekent niet dat daarmee vaststaat dat de vader niet in staat is, of binnen aanvaardvaren termijn zal zijn, om de opvoedingsverantwoordelijkheid voor [minderjarige] te dragen.
5.4.
Indien de moeder van oordeel is dat zij voortaan alleen het gezag over [minderjarige] dient uit te oefenen, zodat zij daardoor in staat zal zijn om in het vervolg alleen de in het belang van [minderjarige] noodzakelijke beslissingen te nemen, dient de moeder zelf een daartoe strekkend verzoek (ex artikel 1:253n BW) in te dienen. Een dergelijk verzoek kent een ander toetsingskader dan het onderhavige op artikel 1:266 BW gegronde verzoek.
5.5.
De rechtbank oordeelt dan ook dat het voorliggende verzoek van de Raad dient te worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door C. Koopman, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 28 november 2018in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: **