ECLI:NL:RBNNE:2018:5600

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
C19/123491 KG RK 18-123
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak hebben verzoekers, Wellservices B.V. en Jo-Ni Beheer B.V., op 11 juli 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters M. Griffioen, E.W. van Weringh en S.M. Schothorst. Dit verzoek was gebaseerd op een reeks van processuele beslissingen die volgens de verzoekers hun positie in de procedure hebben geschaad en de schijn van vooringenomenheid van de rechters zouden oproepen. De wrakingskamer heeft het verzoek op 26 juli 2018 behandeld, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun advocaat mr. G. van der Spek. De gewraakte rechters hebben in hun verweerschrift aangegeven dat er geen sprake is van vooringenomenheid en dat de beslissingen die zijn genomen, niet onbegrijpelijk zijn.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekers en de gewraakte rechters zorgvuldig afgewogen. De verzoekers hebben onder andere gewezen op de afwijzing van hun verzoeken tot tussentijds hoger beroep en het houden van een pleidooi. De gewraakte rechters hebben echter betoogd dat de beslissingen zijn genomen door een andere meervoudige kamer en dat de argumenten van de verzoekers wel degelijk invloed hebben gehad op de uitkomsten van de procedures. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid en dat de vrees van de verzoekers ongegrond is.

Op 9 augustus 2018 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/123491 / KG RK 18-123
beslissing van de meervoudige kamer van 9 augustus 2018
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Wellservices B.V.,
gevestigd te Emmen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Jo-Ni Beheer B.V.,
gevestigd te Klazienaveen
hierna gezamenlijk ook te noemen: verzoekers,
advocaat mr. G. van der Spek, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Bij (fax)brief van 11 juli 2018, hebben verzoekers een verzoek ingediend tot wraking van mrs. M. Griffioen, E.W. van Weringh en S.M. Schothorst als rechters die de procedure met zaaknummer / rolnummer: C/19/91530 / HA ZA 12-66 behandelen.
Mr. Griffioen heeft mede namens mrs. Van Weringh en Schothorst bij verweerschrift d.d. 24 juli 2018 kenbaar gemaakt niet te berusten in het wrakingsverzoek. Bij het verweerschrift is een tussenvonnis gevoegd dat op 11 juli 2018 in de hoofdprocedure is uitgesproken.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd.
1.3.
Op 26 juli 2018 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer. Verzoekers zijn aldaar vertegenwoordigd door mr. G. van der Spek, die ter zitting een pleitnota heeft overgelegd. Mr. Van Weringh is ter zitting verschenen en heeft mede namens mrs. Griffioen en Schothorst verweer gevoerd.
Mr. A.C. van der Bent, optredend namens de wederpartij van verzoekers in de hoofdzaak, [naam A] en [naam B] (hierna: [C]), is in de gelegenheid gesteld om de zitting bij te wonen, doch heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekers

2.1.
Verzoekers hebben aan het wrakingsverzoek - samengevat - ten grondslag gelegd een reeks van (processuele) beslissingen van de rechtbank, waardoor verzoekers in hun processuele positie zijn geschaad, althans waarbij het beeld is ontstaan dat hun argumenten geen invloed meer hebben op het oordeel van de rechtbank. Het gaat om de navolgende beslissingen:
I. de herhaalde afwijzing van verzoeken zijdens verzoekers tot het openstellen van tussentijds hoger beroep en om terug te komen van bindende eindbeslissingen;
II. de afwijzing van het verzoek van Wellservices B.V. van 7 augustus 2017 om de deskundige te instrueren nadere stukken te verstrekken en de termijn voor het indienen van een reactie op het concept deskundigenrapport te verlengen;
III. de afwijzing van het verzoek van Wellservices B.V. van 10 april 2018 tot het houden van een pleidooi;
IV. de impliciete afwijzing, bij brief van 3 juli 2018, van het verzoek van Jo-Ni Beheer B.V. om te mogen reageren op de zijdens [C] ingediende conclusie na deskundigenbericht.
De onder III. en IV. genoemde beslissingen vormen daarbij de directe aanleiding voor het onderhavige verzoek. Het is echter het samenstel aan beslissingen dat in de visie van verzoekers een omstandigheid vormt dat een aanwijzing oplevert dat sprake is van in ieder geval de schijn van vooringenomenheid van de betreffende rechters. Verzoekers onderkennen dat beslissingen van procedurele aard volgens vaste jurisprudentie in beginsel geen grond voor wraking vormen. De hiervoor genoemde beslissingen zijn volgens hen echter zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid zijn ingegeven. De vrees die bij verzoekers dienaangaande bestaat, is althans naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd. Kennelijk hebben de rechters hun oordeel al geruime tijd gereed en is hun enige doel om nu zo snel mogelijk naar een eindvonnis toe te werken. Verzoekers verzoeken de wrakingskamer om het wrakingsverzoek toe te wijzen en hun zaak door een nieuwe meervoudige kamer te laten beoordelen.
Ter zitting hebben verzoekers de wrakingskamer verzocht om het hiervoor genoemde tussenvonnis van 11 juli 2018 bij de beoordeling buiten beschouwing te laten.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat het tussenvonnis nietig is omdat dit “hangende het wrakingsverzoek” is gewezen en daarom in deze wrakingsprocedure geen enkele rol kan spelen.

3.Het standpunt van de gewraakte rechters

3.1.
Bij verweerschrift d.d. 24 juli 2018 heeft mr. Griffioen, mede namens mrs.
Van Weringh en Schothorst, kenbaar gemaakt niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Zij heeft - kort weergegeven - meegedeeld dat het onderhavige wrakingsverzoek op 11 juli 2018 om 9:30 uur per fax is ingediend en ingekomen bij de kort gedinggriffie.
Eveneens op 11 juli 2018 is om 10:00 uur in de hoofdzaak een tussenvonnis uitgesproken.
Dat vonnis was reeds twee dagen eerder ondertekend aangeleverd op de handelsgriffie en door de handelsgriffie op 11 juli 2018 verwerkt. In dat vonnis heeft de rechtbank alsnog bepaald dat partijen in de gelegenheid worden gesteld (nogmaals) hun standpunt toe te lichten op een pleidooi, wat betekent dat Jo-Ni Beheer B.V. alsnog kan reageren op de door de wederpartij ingediende conclusie na deskundigenbericht. Door het vonnis van 11 juli jl. wordt juist bevestigd dat er geen sprake is van vooringenomenheid of de schijn ervan.
Ook volgt hieruit dat de argumenten van partijen wel degelijk invloed hebben (gehad) op het vonnis en dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft toegepast.
Overigens was bij brief van 3 juli 2018 uitdrukkelijk aangegeven dat op het verzoek van
Jo-Ni Beheer B.V. bij vonnis zou worden beslist. In die brief valt anders dan verzoekers betogen, geen impliciete afwijzing van gedane verzoeken te lezen.
Voor het overige is het verzoek gegrond op de genoemde beslissingen I. en II.
Daarover wordt opgemerkt dat deze beslissingen reeds geruime tijd bekend zijn bij verzoekers. Met betrekking tot de onder I. bedoelde beslissing is nog toegevoegd dat het verzoek om openstelling van tussentijds appel is afgewezen, door een meervoudige kamer waarvan mrs. Van Weringh en Schothorst geen deel uitmaakten.
Voor zover de wrakingskamer verzoekers ontvankelijk acht in hun wrakingsverzoek, geldt aldus de gewraakte rechters dat inhoudelijke beslissingen en beslissingen van processuele aard geen grond zijn voor wraking en dat de vraag is in hoeverre de wrakingskamer de ruimte heeft om te toetsen of (het samenstel van) de beslissingen zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid zijn gegeven. Verwezen wordt naar de conclusie van de
Procureur-Generaal bij de HR van 3 juli 2018, ECLI:NL:PHR:2018:736 met betrekking tot een vordering tot cassatie in het belang der wet. Voor het geval de wrakingskamer meent dat zij de door verzoekers genoemde bestreden motiveringen (in samenstel) inhoudelijk mag toetsen, wordt aangevoerd dat geen van deze beslissingen en de daarbij gegeven motiveringen een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor (een objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid.
Ter zitting is door mr. Van Weringh opgemerkt dat, los van de vraag of het vonnis van
11 juli 2018 nietig is, uit het feit dat het vonnis met de daarin opgenomen inhoud al dagen klaar lag op de griffie mag blijken dat de meervoudige kamer al voor het indienen van het wrakingsverzoek tot de conclusie was gekomen dat er alsnog in beide procedures pleidooi toegestaan moest worden omdat zich daarin een aantal belangrijke nieuwe ontwikkelingen hadden voorgedaan.

4.Beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van wrakingsverzoeken is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv j°. artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
Vrees voor vooringenomenheid kan ontleend worden aan de inhoud van een rechterlijke beslissing. Het enkele feit dat de motivering van een beslissing kort, onbegrijpelijk of zelfs onjuist is, is echter onvoldoende om aan te nemen dat die vrees objectief bezien gerechtvaardigd is. Het middel van wraking kan niet een verkapt rechtsmiddel, noch een pressiemiddel zijn tegen verzoekers of gemachtigde onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is daarom niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
4.4.
In het onderhavige geval is de wrakingskamer niet gebleken van feiten of omstandigheden die objectief bezien aanleiding vormen om aan de onpartijdigheid van de gewraakte rechters te twijfelen. Daargelaten dat de door verzoekers genoemde beslissing onder I. is genomen door een meervoudige kamer waarvan mrs. Van Weringh en Schothorst geen deel uitmaakten, leveren de door verzoekers onder I., II., III. en IV. genoemde beslissingen, de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank en de brief van 3 juli 2018, noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, een zwaarwegende aanwijzing op dat ten aanzien van verzoekers sprake is van een (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid.
Dat de door verzoekers uitgesproken vrees feitelijk ongegrond is blijkt voor de wrakingskamer ook voldoende uit het tussenvonnis van 11 juli 2018. In dit vonnis, dat reeds was gewezen voordat kennis is genomen van het wrakingsverzoek, zijn de verzoeken om pleidooi te bepalen en op de conclusie na het deskundigenbericht van [C] te mogen reageren - zoals al in de brief van de griffier van 3 juli 2018 was aangekondigd - door de betreffende rechters behandeld en (alsnog) gehonoreerd. De wrakingskamer acht zich vrij om dat tussenvonnis bij haar beoordeling te betrekken. Zij verwerpt het betoog van verzoekers dat dit nietig zou zijn. Uit artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt slechts dat de (verdere) behandeling van de zaak na een verzoek tot wraking wordt geschorst; niet dat dit na binnenkomst van het wrakingsverzoek uitgesproken tussenvonnis geen rechtskracht heeft.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaaknummer / rolnummer: C/19/91530 / HA ZA
12-66) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het
verzoek tot wraking, bevond;
5.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, de gewraakte rechters en mr. A.C. van der Bent, optredend namens de belanghebbenden [naam A] en [naam B].
Deze beslissing is gegeven door de mrs. M.E. van Rossum, F. Sieders en T.M.L. Veen in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Wachtmeester-Koning en in openbaar uitgesproken op 9 augustus 2018.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.