Bij verweerschrift d.d. 24 juli 2018 heeft mr. Griffioen, mede namens mrs.
Van Weringh en Schothorst, kenbaar gemaakt niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Zij heeft - kort weergegeven - meegedeeld dat het onderhavige wrakingsverzoek op 11 juli 2018 om 9:30 uur per fax is ingediend en ingekomen bij de kort gedinggriffie.
Eveneens op 11 juli 2018 is om 10:00 uur in de hoofdzaak een tussenvonnis uitgesproken.
Dat vonnis was reeds twee dagen eerder ondertekend aangeleverd op de handelsgriffie en door de handelsgriffie op 11 juli 2018 verwerkt. In dat vonnis heeft de rechtbank alsnog bepaald dat partijen in de gelegenheid worden gesteld (nogmaals) hun standpunt toe te lichten op een pleidooi, wat betekent dat Jo-Ni Beheer B.V. alsnog kan reageren op de door de wederpartij ingediende conclusie na deskundigenbericht. Door het vonnis van 11 juli jl. wordt juist bevestigd dat er geen sprake is van vooringenomenheid of de schijn ervan.
Ook volgt hieruit dat de argumenten van partijen wel degelijk invloed hebben (gehad) op het vonnis en dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft toegepast.
Overigens was bij brief van 3 juli 2018 uitdrukkelijk aangegeven dat op het verzoek van
Jo-Ni Beheer B.V. bij vonnis zou worden beslist. In die brief valt anders dan verzoekers betogen, geen impliciete afwijzing van gedane verzoeken te lezen.
Voor het overige is het verzoek gegrond op de genoemde beslissingen I. en II.
Daarover wordt opgemerkt dat deze beslissingen reeds geruime tijd bekend zijn bij verzoekers. Met betrekking tot de onder I. bedoelde beslissing is nog toegevoegd dat het verzoek om openstelling van tussentijds appel is afgewezen, door een meervoudige kamer waarvan mrs. Van Weringh en Schothorst geen deel uitmaakten.
Voor zover de wrakingskamer verzoekers ontvankelijk acht in hun wrakingsverzoek, geldt aldus de gewraakte rechters dat inhoudelijke beslissingen en beslissingen van processuele aard geen grond zijn voor wraking en dat de vraag is in hoeverre de wrakingskamer de ruimte heeft om te toetsen of (het samenstel van) de beslissingen zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid zijn gegeven. Verwezen wordt naar de conclusie van de
Procureur-Generaal bij de HR van 3 juli 2018, ECLI:NL:PHR:2018:736 met betrekking tot een vordering tot cassatie in het belang der wet. Voor het geval de wrakingskamer meent dat zij de door verzoekers genoemde bestreden motiveringen (in samenstel) inhoudelijk mag toetsen, wordt aangevoerd dat geen van deze beslissingen en de daarbij gegeven motiveringen een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor (een objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid. Ter zitting is door mr. Van Weringh opgemerkt dat, los van de vraag of het vonnis van
11 juli 2018 nietig is, uit het feit dat het vonnis met de daarin opgenomen inhoud al dagen klaar lag op de griffie mag blijken dat de meervoudige kamer al voor het indienen van het wrakingsverzoek tot de conclusie was gekomen dat er alsnog in beide procedures pleidooi toegestaan moest worden omdat zich daarin een aantal belangrijke nieuwe ontwikkelingen hadden voorgedaan.