ECLI:NL:RBNNE:2018:5599

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
C/18/183981 PR RK 18-153
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin door een verzoeker, die betrokken was bij twee bestuursrechtelijke procedures. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 21 april 2018, terwijl de feiten en omstandigheden die tot het verzoek leidden zich reeds voor en tijdens de zitting van 17 april 2018 hadden voorgedaan. De rechtbank overweegt dat het verzoek niet tijdig is ingediend, aangezien het verzoeker niet is gelukt om het verzoek in te dienen zodra de feiten bekend waren. De rechtbank wijst erop dat verzoeker eerder gebruik heeft gemaakt van het wrakingsinstrument en dus op de hoogte moet zijn van de relevante voorschriften. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel nopen, en verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. Een mondelinge behandeling van het verzoek wordt achterwege gelaten. De rechtbank bepaalt dat de procedures in de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing wordt openbaar uitgesproken en medegedeeld aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/183981 / PR RK 18-153
beslissing van de meervoudige kamer van 7 mei 2018
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[naam],
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoeker.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 21 april 2018, ingekomen ter griffie op 23 april 2018, heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van mr. H.J. Bastin, die de procedures met zaaknummers 17/3662 en 17/3595, waarbij verzoeker als partij is betrokken, op 17 april 2018 ter zitting heeft behandeld als rechter.
1.2.
Mr. Bastin heeft bij brief van 1 mei 2018 gemotiveerd aangegeven dat hij niet berust in het wrakingsverzoek.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, Awb wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.3.
In beginsel kan een wrakingsverzoek worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de mondelinge behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen hoeft in beginsel niet geboden te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.4.
Uit het verzoekschrift blijkt dat de gestelde feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek baseert zich alle voor en tijdens de zitting van 17 april 2018 hebben voorgedaan en dat het wrakingsverzoek eerst op 21 april 2018 is opgesteld en ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dat klemt te meer daar verzoeker in zijn verzoek geen, althans onvoldoende, reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst na de zitting is gedaan. Bovendien draagt de rechtbank er ambtshalve kennis van dat verzoeker zich vaker heeft bediend van het wrakingsinstrument, zodat hij geacht wordt op de hoogte te zijn van de daarmee samenhangende voorschriften.
2.5.
Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
2.6.
De voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek tot wraking. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de procedures in de hoofdzaken (met zaaknummers 17/3662 en 17/3595) worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, aan mr. Bastin en aan de (gemachtigden van) het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Grootegast en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Marum.
Deze beslissing is gegeven door mrs. B.R. Tromp, voorzitter, A.M.A.M. Kager en S. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2018.
wj