Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , te Groningen, eiseres
college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1.1. Eiseres ontvangt bijstand sinds 23 januari 2008. Bij besluit van 15 april 2016 is eiseres meegedeeld dat zij per die datum een lagere uitkering krijgt vanwege het bereiken van de 21-jarige leeftijd van haar inwonende zoon N. [naam 2] . De zoon wordt aangemerkt als een medebewoner met wie zij de kosten van de woonlasten kan delen.
1.2. Op 18 april 2016 heeft eiseres via een mutatieformulier aan verweerder doorgegeven dat haar zoon nog studeert en nog studiefinanciering ontvangt en dat daarom de uitkering voortgezet dient te worden. Daarbij heeft zij als bijlagen een kopie van een onderwijsovereenkomst van het Alfa-college verstrekt en een bericht van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van 6 december 2014 en 7 december 2015, waaruit blijkt dat haar zoon nog recht heeft op studiefinanciering tot en met juli 2016 en dat geen recht meer bestaat op studiefinanciering vanaf augustus 2016.
1.3. Bij besluit van 19 april 2016 heeft verweerder de uitkering van eiseres op basis van deze melding (opnieuw) gewijzigd in de zin dat is bepaald dat zij de woonlasten niet kan delen met haar 21-jarige zoon omdat hij nog studeert en dat derhalve geen sprake is van een kostendelende medebewoner.
1.4. Op 28 juni 2017 heeft eiseres middels een mutatieformulier het volgende doorgegeven:
“inwonende zoon gestopt met studie, nu werk oproepcontract”.Als ingangsdatum is doorgegeven 3-7-17.
1.5. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder onderzoek gedaan en een rapport opgesteld, gedateerd 4 juli 2017. Dit rapport ligt aan het primaire besluit ten grondslag.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder aanpassing van de tekst van het primaire besluit, met dien verstande dat het terug te betalen bedrag van € 1.395,90 niet bruto, maar netto is.
Ten aanzien van de grond dat geen sprake kan zijn van een kostendelersnorm omdat de zoon van eiseres in de periode waarop het geding ziet geen inkomsten heeft gehad en dus geen woonkosten heeft kunnen delen merkt verweerder op dat gezien vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet relevant is of de betrokkenen feitelijk inkomen heeft dan wel de kosten feitelijk deelt of kan delen. Dit is evenmin van belang met betrekking tot de terugvordering. Verweerder meent dat geen dringende redenen bestaan om van terugvordering af te zien omdat niet is gebleken van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering.