ECLI:NL:RBNNE:2018:5525

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3898
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om stage in kader van de Participatiewet

Op 8 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres uit Harlingen en het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân. Eiseres had een verzoek ingediend om stage te lopen bij een kappersbedrijf, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de noodzaak voor eiseres om stage te lopen ontbrak, aangezien het geen verplicht onderdeel was van haar opleiding en er geen uitzicht was op een betaalde baan na de stage. Eiseres ontving sinds 23 januari 2008 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet en had eerder een kapperscursus gevolgd. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid kon besluiten het verzoek van eiseres af te wijzen, omdat het verzoek in feite een verzoek om arbeid met behoud van uitkering betrof. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/3898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te Harlingen, eiseres,

en
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, verweerder
(gemachtigde: F.B. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om op basis van stage of onbetaalde arbeid te werken in [naam 2] afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 5 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiseres ontvangt vanaf 23 januari 2008, laatstelijk op grond van de Participatiewet (Pw), een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. In oktober 2013 is eiseres gestart met een tweejarige kapperscursus bij [naam 3] . Naast deze cursus is eiseres begeleid bij het opdoen van werkervaring.
1.2
Bij besluit van 28 september 2015 heeft verweerder eiseres aangemeld voor een traject bij Pastiel, een organisatie die werkgevers en werknemers bij elkaar brengt. Na afloop van het traject bij Pastiel, is eiseres aangemeld voor het project Baanbrekend. Tijdens een gesprek dat heeft plaatsgevonden op 7 april 2017 heeft een medewerker van Baanbrekend eiseres drie vacatures buiten de kappersbranche voorgehouden. Eiseres heeft tijdens dat gesprek aangegeven dat als zij één van die functies uit gaat oefenen, zij grote problemen voorziet met betrekking tot de zorg voor haar zoon. Zij heeft aangegeven graag in het kappersvak aan de slag te willen.
1.3
Bij besluit van 31 mei 2017 heeft verweerder de uitkering van eiseres verlaagd met 100% gedurende de maand juni 2017. Verweerder is van mening dat eiseres de verplichtingen om naar vermogen te proberen arbeid te verkrijgen, aanvaarden en behouden, mee te werken aan al datgene wat van belang kan zijn voor terugkeer in het arbeidsproces dan wel voor het onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, niet of niet volledig is nagekomen. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaarschrift ingediend.
1.4
Tijdens een gesprek met een medewerker van verweerders gemeente, dat heeft plaatsgevonden op 9 juni 2017, heeft eiseres aangegeven stage te willen lopen bij [naam 2] te Harlingen. Zij heeft verzocht om toestemming daarvoor. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd de gevraagde toestemming te verlenen. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend dat bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het verzoek van eiseres om op basis van stage of onbetaalde arbeid bij [naam 2] te werken, heeft afgewezen.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voor eiseres niet noodzakelijk is dat zij stage loopt, omdat een stage geen verplicht onderdeel is van de opleiding die zij heeft gevolgd. Tijdens de opleiding had zij wel stage kunnen lopen, maar door haar beperkte opstelling als het gaat om werktijden en werklocaties, heeft zij dat niet gedaan. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat het opdoen van werkervaring bij [naam 2] de kansen van eiseres op de arbeidsmarkt niet zal vergroten. In kapsalons worden namelijk alleen maar personen aangenomen die in het bezit zijn van een kappersdiploma. Ook indien eiseres stage zou lopen bij [naam 2] , zou zij na afloop van die stage niet in het bezit zijn van een kappersdiploma. Vanwege het ontbreken van de noodzaak om stage te lopen, merkt verweerder het verzoek van eiseres aan als een verzoek om arbeid te mogen verrichten met behoud van uitkering. Verweerder wijst dat verzoek af, omdat toewijzing van dat verzoek zal leiden tot een onterechte verdringing op de arbeidsmarkt. Daarnaast wijst verweerder het verzoek af, omdat ook als eiseres stage zou lopen bij [naam 2] en op die manier werkervaring op zou doen, aldaar geen uitzicht is op een betaalde baan.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor eiseres om stage te lopen en zo werkervaring op te doen ontbreekt. Verweerder heeft het verzoek van eiseres dan ook terecht aangemerkt als een verzoek om op geld waardeerbare arbeid te mogen verrichten met behoud van uitkering. Op grond van de onder 2.2 genoemde argumenten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten het verzoek van eiseres af te wijzen.
2.4
Het beroep is ongegrond.
2.5
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.