ECLI:NL:RBNNE:2018:5499

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
C18/186071 / PR RK 18-247
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in bestuursrechtelijke procedure zonder gegronde redenen

In deze zaak heeft verzoekster op 30 juli 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E.M. Visser in een lopende procedure. Dit verzoek volgde op een eerdere aanvraag voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft verzoekster geïnformeerd dat mr. Visser verhinderd was en dat mr. M.W. de Jonge de zaak zou behandelen. Verzoekster heeft vervolgens haar wrakingsverzoek gericht tegen mr. De Jonge, waarbij zij haar verzoek op 1 augustus 2018 heeft aangevuld. Mr. De Jonge heeft aangegeven niet in de wraking te berusten.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. Verzoekster heeft echter geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die deze vrees voor vooringenomenheid objectief zouden rechtvaardigen. Het enkele feit dat verzoekster het niet eens was met eerdere beslissingen van mr. De Jonge, of haar onvrede over de tijdsduur van de zitting, zijn onvoldoende om tot een wraking te concluderen.

De rechtbank heeft daarom besloten verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in haar wrakingsverzoek. Een mondelinge behandeling van het verzoek is niet nodig, en de procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2018.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C18/186071 / PR RK 18-247
beslissing van de meervoudige kamer van 2 augustus 2018
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoekster.

1.Procesverloop

Bij brief van 30 juli 2018 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van
mr. E.M. Visser in de procedure met nummer LEE AWB 18/2001 WABOA V1 naar aanleiding van een door verzoekster ingediend verzoek om een voorlopige voorziening.
Bij brief van 30 juli 2018 van de zijde van de griffie van deze rechtbank is aan verzoekster medegedeeld dat de rechter die is vermeld in de kennisgeving van de behandeling van het verzoek ter zitting op 1 augustus 2018 verhinderd was en dat het verzoek zal worden behandeld door mr. M.W. de Jonge.
Vervolgens heeft verzoekster door middel van een handgeschreven bericht aan deze rechtbank doen weten dat het ingediende wrakingsverzoek zich thans richt tegen
mr. De Jonge. Bij handgeschreven brief van 1 augustus heeft verzoekster het wrakingsverzoek aangevuld.
Mr. De Jonge heeft mondeling aan de griffie aangegeven niet in de wraking te berusten.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 e.v. Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
2.3.
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van mr. De Jonge voornoemd, geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid. Dat verzoeker het niet eens is (geweest) met een inhoudelijke beslissing van mr. De Jonge in een eerdere bestuursrechtelijke procedure maakt dat niet anders. Ook het bezwaar van verzoekster tegen de processuele beslissing dat voor de zitting aangaande het verzoek om een bestuursrechtelijke voorlopige voorziening 35 minuten is uitgetrokken, hetgeen zij tekort vindt, maakt dat niet anders.
2.5.
Verzoekster zal dan ook als kennelijk niet-ontvankelijk in haar verzoek worden verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk in haar verzoek;
- bepaalt dat de procedure met nummer LEE AWB 18/2001 WABOA V1 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster en
aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P.J. Duinkerken, voorzitter, M. Griffioen en
M. Sanna, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2018.
coll: js (319)