ECLI:NL:RBNNE:2018:5498

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
C/18/184641/ PR RK 18/187
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter en griffier in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak hebben verzoekers op 28 mei 2018 schriftelijk verzocht om wraking van mr. H.J. Bastin, rechter in de Rechtbank Noord-Nederland, in verband met eerdere uitspraken in aanhangige bestuursrechtelijke zaken. De wraking is behandeld op een openbare zitting op 19 juni 2018, waar verzoekers en de rechter aanwezig waren. Tijdens de zitting hebben verzoekers hun wrakingsverzoek in de zaak LEE 18/705 ingetrokken. De rechtbank heeft de wraking beoordeeld op basis van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen.

Verzoekers hebben hun verzoek tot wraking gebaseerd op onvrede over eerdere uitspraken van de rechter in andere procedures. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is voor het herbeoordelen van eerdere uitspraken, maar enkel voor het vaststellen van (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoekers geen concrete feiten of omstandigheden hebben aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de rechter rechtvaardigen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot wraking van de griffier afgewezen, omdat het rechtsmiddel van artikel 8:15 van de Awb geen wraking van een griffier voorziet. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen en het verzoek tot wraking van de griffier niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/184641/ PR RK 18/187
Beslissing van 3 juli 2018
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[naam] en [naam], wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekers, strekkende tot de wraking van
mr. H.J. Bastin, rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Verzoekers hebben op 28 mei 2018 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling bestuursrecht, aanhangige zaken met zaaknummers LEE 17/3516 WOB, LEE 17/3517 WOB, LEE 17/3518 WOB, LEE 18/705, LEE 17/2001 en LEE 17/2665.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank (wrakingskamer) van 19 juni 2018. Verzoekers en de rechter zijn verschenen. Ter zitting is het verzoek tot wraking in de zaak
LEE 18/705 ingetrokken.

2.De beoordeling

2.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Verzoekers baseren het verzoek tot wraking op de uitspraken van mr. H.J. Bastin in de eerdere procedures LEE 16/468, LEE 16/469 en LEE 16/470. Verzoekers zijn het niet eens met de uitspraken en de wijze waarop de rechter de zaken ter zitting heeft behandeld. In het wrakingsverzoek zijn verzoekers ingegaan op de beroepsgronden in die zaken, en de in hun ogen onjuiste beoordeling daarvan. Verzoekers stellen bovendien dat ten onrechte bepaalde uitlatingen van de rechter niet in het proces-verbaal van de zitting zijn opgenomen. Reden waarom zij ook verzoeken tot wraking van de griffier die dat proces-verbaal heeft opgemaakt.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat een rechter alleen gewraakt kan worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed
onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat verzoekers het niet eens zijn met de inhoud van en de gang van zaken rondom de uitspraken in de procedures LEE 16/468, LEE 16/469 en LEE 16/470. De onderhavige wrakingsprocedure ziet echter niet op een beoordeling van de wijze van behandeling van die zaken en de inhoudelijke juistheid van die uitspraak. Voor een beoordeling van de juistheid van de uitspraken dient het middel hoger beroep. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De enkele omstandigheid dat verzoekers het niet eens zijn met de inhoud van de voorgaande besluiten is daarvoor onvoldoende. Door verzoekers zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de vrees rechtvaardigen dat, in afwijking van bedoeld uitgangspunt, de rechter in deze zaak niet meer tot het geven van een onbevangen oordeel in staat zou zijn. Hierom kan deze wrakingsgrond niet slagen.
2.5.
De rechtbank merkt nog op dat het proces-verbaal van de zitting een zakelijke weergave van het ter zitting verhandelde bevat. Het is geen verslag in extenso. Dat opmerkingen van de rechter tijdens de zitting niet zijn opgenomen in het proces-verbaal kan niet leiden tot de conclusie dat de rechter in die zaken partijdig was. Voor zover verzoekers om deze reden de griffier willen wraken, verklaart de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk. Het rechtsmiddel van artikel 8:15 van de Awb voorziet immers niet in wraking van een griffier.
2.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in deze of toekomstige zaken schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond voor wraking vormen. Het verzoek tot wraking dient daarom afgewezen te worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
-verklaart het verzoek tot wraking van de griffier niet-ontvankelijk;
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
- beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mr. Th. A. Wiersma, voorzitter en mrs. M.W. de Jonge en P. Molema, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.