ECLI:NL:RBNNE:2018:5376

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
18/740031-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling van twee slachtoffers in Bakkeveen en Drachten

Op 27 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij twee geweldsdelicten. De zaak betreft een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 24 augustus 2018 in Bakkeveen en mishandeling van [slachtoffer 2] op 6 november 2017 in Drachten. Tijdens de zitting op 13 december 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. E. Albayrak, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

De tenlastelegging omvatte onder andere de beschuldiging dat de verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] van het leven wilde beroven door hem meermalen te schoppen en te slaan. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de poging tot doodslag, maar veroordeling voor de poging tot zware mishandeling. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de klap die [slachtoffer 1] in zijn gezicht kreeg.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de poging tot zware mishandeling en de mishandeling van [slachtoffer 2]. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan beide slachtoffers, respectievelijk € 1.030,10 en € 444,12, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740031-18
ter berechting gevoegd parketnummer 18/006649-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Juvaid, locatie Veenhuizen, Oude Asserstraat 20 te Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Bakkeveen, (althans) in de gemeente Opsterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen en/of met kracht in/op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Bakkeveen, (althans) in de gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen en/of met kracht in/op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Bakkeveen, (althans) in de gemeente Opsterland,
openlijk, te weten, op/aan de Duerswaldmer Wei (voor of bij de [winkel]), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] meermalen en/of met kracht in/op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te schoppen en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan/stompen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Bakkeveen, (althans) in de gemeente Opsterland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem meermalen en/of met kracht in/op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te schoppen en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan/stompen;
2.
(18.006649.18)
hij op of omstreeks 6 november 2017 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem een of meermalen met kracht en/of met de vuist in en/of tegen het gezicht/het hoofd te slaan en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag nu medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die een schop in het gezicht van aangever [slachtoffer 1] heeft gegeven en zij daar verdachte niet medeverantwoordelijk voor acht.
De officier van justitie heeft veroordeling voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten tezamen en in vereniging meerdere malen met gebalde vuisten tegen het gezicht van aangever hebben geslagen en meerdere malen tegen zijn lichaam hebben geschopt, waarbij zij willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De officier van justitie heeft eveneens veroordeling voor de onder 2 ten laste gelegde mishandeling gevorderd nu verdachte heeft erkend aangever [slachtoffer 2] met kracht met een vuist tegen het gezicht te hebben geslagen. Dat daarna medeverdachte [medeverdachte 1] aangever ook heeft geslagen kan niet aan verdachte worden toegerekend, zodat medeplegen niet kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte tijdens de schermutselingen op enig moment op de grond is gevallen waarbij aangever bovenop hem terecht is gekomen. Op dat moment is medeverdachte [medeverdachte 1] degene geweest die een schop in het gezicht van aangever heeft gegeven. Verdachte heeft dit niet gezien en heeft daar geen bijdrage aan geleverd. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever een schop in het gezicht heeft gegeven, kan verdachte dan ook niet worden aangerekend.
Ten aanzien van het overige ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, blijkt dat verdachte niet degene is geweest die aangever [slachtoffer 1] een schop in zijn gezicht heeft gegeven. Op het moment dat aangever in zijn gezicht werd geschopt, lag verdachte op de grond en lag aangever bovenop hem. Gelet op die omstandigheden kan niet bewezen worden dat verdachte de bewuste schop heeft gegeven en evenmin dat hij daaraan een dusdanige bijdrage heeft geleverd dat gesproken moet worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die gericht was op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel aan aangever [slachtoffer 1].
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 13 december 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 24 augustus 2018 te Bakkeveen [slachtoffer 1] in zijn gezicht geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 augustus 2018, opgenomen op pagina 90 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018224701 d.d. 24 september 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik wil aangifte doen van een strafbaar feit, gepleegd op 24 augustus 2018, te Bakkeveen, binnen de gemeente Opsterland. Toen kreeg ik gelijk een klap aan de linkerkant van mijn hoofd. Volgens mij was het iemand met een wit jasje (de rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: medeverdachte [medeverdachte 1]). Het was een harde klap. Gelijk daarna, voordat ik kon reageren kreeg ik een klap in mijn gezicht. Ik kreeg de klap van een donkere jongen (de rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: verdachte). Ik kreeg die klap recht in mijn gezicht, het was een hele harde klap. Ik voelde dat er allemaal bloed uit mijn gezicht spatte. Deze klap deed meer pijn dan de eerste klap. Ik voelde gelijk dat het niet goed was. Ik heb mijn neus gebroken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 augustus 2018, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Een getinte jongen sloeg de man ook met zijn vuisten in zijn gezicht en tegen de man zijn ribben.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2018, opgenomen op pagina 141 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]:
Toen ging [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: verdachte) met hem op de vuist. Toen gaf [verdachte] de man tikken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 26 augustus 2018, opgenomen op pagina 153 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3]:
De donkere jongen gaf de man een klap en schopte hem tegen de benen waardoor de man steeds viel. [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: verdachte) is de donkere jongen.
6. Een geneeskundige verklaring, op 27 augustus 2018 opgemaakt en ondertekend door R. Noordbruis, forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1].
Datum onderzoek: 27 augustus 2018.
Letselbeschrijving: Een blauw linker oog vanwege bloedophoping onderhuids. Een scheefstand van de neus, een blauw plek op de neusrug en een wondje op de basis van de neus. Blauwe plekken op de binnenzijde en buitenzijde van de linker bovenarm. De verwondingen zijn ontstaan door inwerking van een kracht ter plekke.
Het letsel is ontstaan meer dan 48 uur voor het onderzoek. Het herstel duurt ongeveer 4 weken en het letsel past bij de door cliënt beschreven toedracht.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft geschopt tegen het lichaam en heeft gestompt tegen zijn gezicht en tegen zijn lichaam. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat het slaan tegen zijn gezicht met kracht heeft plaatsgevonden. Aangever heeft verklaard dat dit een hele harde klap was, dat hij direct voelde dat het niet goed was en dat er bloed uit zijn gezicht spatte. Nadien bleek zijn neus gebroken te zijn.
Algemene ervaringsregels leren dat het gezicht een zeer kwetsbare plek van het lichaam is.
Door met veel kracht in het gezicht te slaan, bestaat de aanmerkelijke kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Omdat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 november 2017, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017294888 d.d. 7 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 24 augustus 2018 te Bakkeveen, in de gemeente Opsterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen tegen het lichaam heeft geschopt en met kracht tegen het gezicht heeft geslagen en tegen het lichaam heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 6 november 2017 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met kracht en met de vuist tegen het gezicht/het hoofd te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Poging tot zware mishandeling.
2. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 143 dagen, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een mishandeling. Verdachte heeft met zijn handelen tot tweemaal toe laten zien geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] blijkt dat hij tot op heden nog steeds de gevolgen ondervindt van hetgeen hem op 24 augustus 2018 is overkomen. Daarnaast brengt het handelen van verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg, nu het geweld jegens beide slachtoffers heeft plaatsgevonden in de openbaarheid en meerdere mensen hier getuige van waren.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de eis van de officier van justitie tot uitgangspunt genomen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts gelet op de navolgende omstandigheden.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 6 december 2018 blijkt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft, een beperkte intelligentie en geen probleembesef. Hij laat zelfbepalend gedrag zien, stelt zich niet begeleidbaar op en weigert mee te werken aan eventuele behandeling. Er zijn grote zorgen over de agressieregulatie, zijn houding, vrijetijdsbesteding en relaties, middelengebruik en de geestelijke gezondheid. Verdachte weigert om inzicht te geven in zijn netwerk, vrijetijdsbesteding en middelengebruik en laat zich niet begrenzen door zijn moeder of de hulpverlening. Hierdoor heeft de Raad grote zorgen met betrekking tot de ontwikkeling van verdachte en het recidiverisico. Een eerdere uithuisplaatsing bij Reik, de inzet van een reguliere jeugdreclasseringsmaatregel en de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis ingezette maatregel ITB Harde Kern met elektronisch toezicht, heeft voornoemde zorgen en het recidiverisico niet doen afnemen.
Aangezien alle mogelijkheden in het ambulante kader uitgeput zijn, ziet de Raad geen andere mogelijkheid dan gesloten jeugdzorg. De Raad ondersteunt dan ook het verzoek van de jeugdreclassering met betrekking tot de machtiging gesloten jeugdzorg.
De mogelijkheden binnen het strafrechtelijk kader zijn beperkt en de meeste daarvan zijn ontoereikend gebleken. Om deze reden vindt de Raad dat het civiele gedwongen kader aangewend moet worden om het patroon van zelfbepalendheid en demotivatie van verdachte ten aanzien van de hulp en begeleiding te doorbreken. Dit zou volgens de Raad moeten worden ondersteund vanuit het strafrechtelijk kader zodat het ingezette traject na het bereiken van de achttienjarige leeftijd kan worden voortgezet en een externe motivatie wordt gecreëerd. Als er een machtiging gesloten jeugdzorg wordt afgegeven, acht de Raad het van belang dat de jeugdreclassering betrokken blijft om toe te zien op de gesloten plaatsing en eventuele behandeling en een daaruit voortvloeiend vervolgtraject. De Raad adviseert dan ook om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast adviseert de Raad om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan (aanvullende) diagnostiek en het daaruit voortvloeiende behandeladvies, dat verdachte wordt verboden om verdovende middelen te gebruiken en hem wordt verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urinecontroles en dat verdachte na zijn verblijf in de gesloten jeugdzorg verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Daarnaast adviseert de Raad te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank heeft voorts gelet op het uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Tevens heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis de daaraan verbonden voorwaarden heeft overtreden door onder andere zijn enkelband door te knippen.
Bij separate beschikking is door de rechtbank op 14 december 2018 een machtiging verleend om verdachte in gesloten jeugdzorg te plaatsen tot uiterlijk 2 mei 2019.
Gelet op de ernst van met name het eerste feit, alsook de persoon van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om de aan verdachte op te leggen jeugddetentie te beperken tot de duur van het voorarrest, zoals is bepleit door de raadsman. Wel zal zij rekening houden met de plaatsing van verdachte in de gesloten jeugdzorg en zal zij het advies van de Raad overnemen.
De rechtbank zal alles afwegende aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de duur van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de geadviseerde en in het dictum genoemde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht - gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht - de dadelijke uitvoerbaarheid aangewezen, nu verdachte een misdrijf heeft gepleegd dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van een persoon en er - blijkens voornoemd rapport van de Raad - bovendien ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Benadeelde partijen

1. [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 253,30 ter vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde reiskosten hoofdelijk dienen te worden toegewezen. De kosten die zien op de mobiele telefoon dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard nu niet uit de aangifte en de aanvullende verklaring van de benadeelde partij niet blijkt dat de telefoon door het handelen van verdachte kapot is gegaan. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag wordt gematigd en dat hoofdelijk wordt toegewezen een bedrag van € 1.000,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie voor wat betreft de gevorderde kosten die zien op de telefoon en de reiskosten. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman bepleit om in aanzienlijke mate rekening te houden met het feit dat de door de benadeelde partij gestelde schade mede door zijn eigen schuld is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade die ziet op de reiskosten ad € 30,10, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde.
Anders is dit voor wat betreft de gestelde schade die ziet op de mobiele telefoon nu uit de aangifte en de aanvullende verklaring van de benadeelde partij niet blijkt dat de mobiele telefoon kapot is gegaan door toedoen van verdachte. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de stukken in het dossier is aannemelijk geworden dat de schade die door de benadeelde partij is gesteld, deels een gevolg is van de omstandigheid dat de benadeelde partij op de groep is afgelopen en als eerste getracht heeft medeverdachte [medeverdachte 1] te slaan. De rechtbank zal om die reden de vordering matigen en komt tot toewijzing van een bedrag van € 1.000,00.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tot een bedrag van in totaal € 1.030,10 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2018.
De rechtbank zal de vordering niet hoofdelijk toewijzen nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte het strafbare feit alleen en niet tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
2. [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 934,12 ter vergoeding van materiële schade en € 620,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde daggeldvergoeding verblijf ziekenhuis en de reiskosten dienen te worden toegewezen. De kosten die zien op de derving inkomsten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard nu zij in een te ver verwijderd verband staan met het ten laste gelegde. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat daarvan
€ 310,00 dient te worden toegewezen nu verdachte niet alleen verantwoordelijk is geweest voor de aan de benadeelde partij toegebrachte schade.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade die ziet op de daggeldvergoeding verblijf ziekenhuis ad
€ 28,00 en de reiskosten ad € 106,12 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Voornoemd deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door en namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Anders is dit voor wat betreft de gestelde materiële schade die ziet op de derving inkomsten. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor een behandeling in dit strafgeding. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank een bedrag van € 310,00 toewijzen, gelet op het feit dat uit het dossier blijkt dat een medeverdachte eveneens verantwoordelijk is geweest voor de aan de benadeelde partij toegebrachte schade.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tot een bedrag van in totaal € 444,12 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2017.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
80 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
a. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan (aanvullende) diagnostiek en het daaruit voortvloeiende behandeladvies;
b. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urinecontroles;
c. dat de veroordeelde na zijn verblijf in de gesloten jeugdzorg gaat verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Draagt de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.030,10 (zegge: duizend en dertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2018.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 444,12 (zegge: vierhonderd en vierenveertig euro en twaalf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 november 2017.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. K. Bunk en mr. C.H. Beuker, kinderrechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 december 2018.
Mr. Beuker en mr. Fokkema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.