ECLI:NL:RBNNE:2018:5367

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
18/740033-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging met een ander

Op 27 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en openlijk geweld. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 24 augustus 2018 te Bakkeveen, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer. Tijdens de zitting op 13 december 2018 erkende de verdachte dat hij het slachtoffer met kracht tegen het gezicht had geschopt, wat leidde tot ernstige verwondingen. De officier van justitie eiste een veroordeling voor het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot doodslag, maar niet aan medeplegen, omdat er geen bewijs was voor nauwe samenwerking met medeverdachten. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 115 dagen voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, tot een totaal van € 1.030,10, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740033-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Bakkeveen, (althans) in de gemeente Opsterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen en/of met kracht in/op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Bakkeveen, (althans) in de gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen en/of met kracht in/op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Bakkeveen, (althans) in de gemeente Opsterland, openlijk, te weten, op/aan de Duerswaldmer Wei (voor of bij de [winkel] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] meermalen en/of met kracht in/op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te schoppen en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of
(elders) op en/of tegen het lichaam te slaan/stompen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2018 te Bakkeveen, (althans) in de gemeente Opsterland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen en/of met kracht in/op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te schoppen en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het gezicht/hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan/stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Verdachte heeft erkend dat hij aangever [slachtoffer] met kracht tegen het gezicht heeft geschopt, hetgeen, gelet op de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge daarvan kan komen te overlijden, gekwalificeerd moet worden als een poging tot doodslag. Daarbij heeft zij opgemerkt dat zij het medeplegen niet bewezen acht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces) dient ter zake van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde ontslag van alle rechtsvervolging te volgen. Het meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweld kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 augustus 2018, opgenomen op pagina 90 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018224701 d.d. 24 september 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting is besproken volgt, zoals ook verdachte heeft erkend, dat hij aangever [slachtoffer] met kracht tegen het gezicht heeft geschopt en gestompt. Omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat er een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen verdachte en de medeverdachten ten aanzien van het schoppen tegen het gezicht van aangever [slachtoffer] , acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 augustus 2018 te Bakkeveen, in de gemeente Opsterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht tegen het gezicht heeft geschopt en met kracht tegen het gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beroep op noodweer (exces)

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich ten tijde van zijn handelen geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van medeverdachte [medeverdachte] door aangever [slachtoffer] , waardoor hij genoodzaakt was hem te verdedigen.
Daartoe heeft de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Uit de stukken blijkt dat op enig moment aangever bovenop medeverdachte [medeverdachte] zat, waardoor laatstgenoemde geen kant meer op kon. Verdachte zag dit en raakte in paniek. Hij is vervolgens naar hen toegelopen en heeft aangever een schop in zijn gezicht gegeven om medeverdachte [medeverdachte] te bevrijden. Deze schop is proportioneel geweest; aangever is een lange man met een fors postuur die zich agressief gedroeg naar verdachte en zijn medeverdachten. Bovendien was het anderen niet gelukt om aangever van medeverdachte [medeverdachte] af te duwen. Ook is voldaan aan de subsidiariteitseis. Uit de psychologische rapportage blijkt dat verdachte zeer impulsief is en in plaats van weglopen kiest voor vechten. In de desbetreffende situatie is het niet in verdachte opgekomen om weg te lopen, maar heeft hij uit paniek gehandeld door te vechten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het gevoerde verweer uit van de volgende, aan de wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 24 augustus 2018 staat bij de [winkel] te Bakkeveen een groepje jongeren waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Aangever [slachtoffer] loopt uit de [winkel] . Er ontstaat een woordenwisseling tussen aangever enerzijds en verdachte en medeverdachte [medeverdachte] anderzijds. Aangever loopt naar het groepje en probeert verdachte te slaan. Verdachte geeft aangever in reactie daarop een vuistslag in zijn gezicht. Medeverdachte [medeverdachte] slaat aangever eveneens in het gezicht. Er zijn vervolgens meerdere personen uit de groep die aangever slaan en schoppen tegen het lichaam. Op enig moment schopt medeverdachte [medeverdachte] aangever meerdere malen tegen zijn benen en vallen zij beiden op de grond, waarbij aangever bovenop medeverdachte [medeverdachte] terechtkomt. Aangever probeert medeverdachte [medeverdachte] op het moment dat zij samen op de grond liggen te slaan. Verdachte geeft daarop een schop in het gezicht van aangever, waardoor aangever buiten bewustzijn raakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van aangever niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van medeverdachte [medeverdachte] . Immers, aangever is, nadat hij door meerdere personen waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte] was geslagen en geschopt, op de grond gevallen, waarbij hij als gevolg van de val bovenop medeverdachte [medeverdachte] is terechtgekomen. Dat aangever vervolgens medeverdachte [medeverdachte] heeft getracht te slaan, acht de rechtbank, gelet op het geweld dat kort daarvoor door zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] en anderen op hem was uitgeoefend, niet onbegrijpelijk en moet worden gezien als een manier om aan de agressie van de groep te ontkomen. Onder de gegeven omstandigheden is het handelen van aangever, te weten het trachten te slaan van medeverdachte [medeverdachte] , een verdedigingshandeling tegen de agressie van de groep en geen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Aldus wordt het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 115 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de duur van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich kan vinden in de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en oplegging van het geadviseerde pakket aan bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer met kracht in zijn gezicht heeft geschopt. Dit handelen van verdachte had zonder meer tot het overlijden van het slachtoffer kunnen leiden. Daarnaast ondervindt het slachtoffer tot op heden nog steeds de gevolgen van de schop tegen zijn hoofd, omdat het letsel aan zijn neus nog steeds niet is hersteld. Dit leidt niet alleen tot pijn en ongemak, maar belemmert het slachtoffer ook in zijn dagelijkse functioneren. Verdachte heeft met zijn handelen op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts brengt het handelen van verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg, nu het geweld jegens het slachtoffer heeft plaatsgevonden in de openbaarheid en meerdere mensen hier getuige van waren.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de eis van de officier van justitie tot uitgangspunt genomen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts gelet op de navolgende omstandigheden.
Uit de psychologische rapportage d.d. 19 oktober 2018 die over verdachte is opgemaakt door A. Soetendaal, GZ-psycholoog, blijkt dat er bij verdachte sprake is van een aandachtsdeficiëntie/hyperactiviteitstoornis, een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, een licht verstandelijke beperking en een ouder-kind relatieprobleem. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte had vanwege voornoemde stoornissen, met name vanwege de hoge mate van impulsiviteit, op het moment van het ten laste gelegde een verminderd besef van de wederrechtelijkheid van zijn handelen. Bewust ervaren paniek als gevolg van zijn handelen, is direct na het schoppen ontstaan. Vanwege dezelfde impulsiviteit in combinatie met zijn licht verstandelijke beperking overzag hij op dat moment ook niet goed wat de eventuele gevolgen van zijn handelen konden zijn. Pas na de schop was verdachte bang dat hij het slachtoffer mogelijk om het leven had gebracht door zijn schop. Tenslotte lijkt verdachte in verminderde mate de beschikking te hebben gehad over gedragsalternatieven, omdat er nauwelijks een innerlijke afweging is gemaakt van mogelijke andere opties in de onderhavige situatie. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Om het recidiverisico terug te dringen wordt aanbevolen om een ambulante-forensische ggz-behandeling in te zetten waarin de behandeling zich expliciet richt op de volgende risicofactoren: impulsiviteit, het cluster agressieproblematiek (gebrekkige frustratietolerantie, vijandige attributies), de omgang met antisociale vrienden en de gebrekkige monitoring hierin. Geadviseerd wordt om de behandeling onder te brengen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. Tevens is de maatregel ITB Plus door de jeugdreclassering aanbevolen, om een strak kader te realiseren voor verdachte, waarin ook ouders, school en behandeling intensief worden betrokken.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 6 december 2018 en hetgeen mevrouw [naam] namens de Raad ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat de Raad zich aansluit bij het beeld dat de psycholoog van verdachte heeft verkregen en bij de geconstateerde zorgen en risico’s. Dit maakt dat de Raad de kans op herhaling hoog inschat. De Raad heeft momenteel veel zorgen over verdachte op meerdere levensgebieden.
De Raad sluit zich ook aan bij het advies van de psycholoog en adviseert om de jeugdreclasseringsmaatregel (ITB Harde Kern) die al in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis was ingezet, te laten voortduren voor de duur van een jaar. Op deze manier kunnen een duidelijk plan en strakke kaders worden neergezet waarbinnen verdachte kan werken aan het ontwikkelen van zijn vaardigheden en het zoveel mogelijk terugdringen van de kans op recidive. Ook kan zo de inzet van de benodigde behandeling gewaarborgd worden. Voorts adviseert de Raad oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, het volgen van onderwijs of het hebben van een adequate dagbesteding, een meldplicht en voortzetting van Electronisch Toezicht voor de duur van drie maanden.
De rechtbank heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder als transactie een werkstraf heeft verricht ter zake van een mishandeling.
De rechtbank neemt voornoemde adviezen over en zal aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Het resterende deel jeugddetentie zal zij voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de geadviseerde en in het dictum genoemde bijzondere voorwaarden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 253,30 ter vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde reiskosten hoofdelijk dienen te worden toegewezen. De kosten die zien op de mobiele telefoon dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard nu uit de aangifte en de aanvullende verklaring van de benadeelde partij niet blijkt dat de telefoon door het handelen van verdachte kapot is gegaan. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag wordt gematigd en dat hoofdelijk wordt toegewezen een bedrag van € 1.000,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie voor wat betreft de gevorderde reiskosten en de mobiele telefoon. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de door de benadeelde partij gestelde schade mede door zijn eigen schuld is ontstaan. Daarnaast wordt de benadeelde partij nog steeds behandeld naar aanleiding van een incident dat in 2012 heeft plaatsgevonden. Het is onduidelijk of de schade die hij toen heeft opgelopen, nu nog steeds een rol speelt. Ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade die ziet op de reiskosten ad € 30,10, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde.
Anders is dit voor wat betreft de gestelde schade die ziet op de mobiele telefoon nu uit de aangifte en de aanvullende verklaring van de benadeelde partij niet blijkt dat de mobiele telefoon kapot is gegaan door toedoen van verdachte. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de stukken in het dossier is aannemelijk geworden dat de schade die door de benadeelde partij is gesteld, deels een gevolg is van de omstandigheid dat de benadeelde partij op de groep is afgelopen en als eerste getracht heeft verdachte te slaan. De rechtbank zal om die reden de vordering matigen en komt tot toewijzing van een bedrag van € 1.000,00.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tot een bedrag van in totaal € 1.030,10 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2018.
De rechtbank zal de vordering niet hoofdelijk toewijzen nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte het strafbare feit alleen en niet tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
126 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSjbjr), telefoonnummer 088-5260000 en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
b. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) of een andere passende instelling, aan te wijzen door de jeugdreclassering;
c. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of zal beschikken over een adequate dagbesteding;
d. dat de veroordeelde gedurende de eerste twaalf maanden van de proeftijd zal blijven deelnemen aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding (ITB) Harde Kern, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die maatregel door die instelling zullen worden gegeven;
e. dat de veroordeelde zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal blijven stellen.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.030,10(zegge: duizend en dertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2018.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Brinksma en mr. K. Bunk, kinderrechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 december 2018.
Mr. Beuker en mr. Fokkema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.