ECLI:NL:RBNNE:2018:5366

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
18/024407-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte met betrekking tot valsheid in bankbiljetten en oplichting

Op 28 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder het in voorraad hebben en vervoeren van valse bankbiljetten en oplichting. De verdachte, geboren in 2000, was op de terechtzitting van 14 december 2018 verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Shahbazi, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. L.G. de Graaf. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk in bezit hebben van valse bankbiljetten en het uitgeven daarvan, alsook het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, waarbij hij zich onder een valse naam voordeed en slachtoffers heeft misleid door hen te laten geloven dat geld naar hen was overgemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn handelen is veroorzaakt. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen besproken en besloten om de proeftijd te verlengen en de bijzondere voorwaarden te wijzigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/024407-18
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/069580-18 en 18/070867-18
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/840033-17 en
18/158293-16.
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de kinderrechter van 8 juni 2018 en het onderzoek op de terechtzittingen van de meervoudige strafkamer van 22 augustus 2018 en 14 december 2018.
Verdachte is op de terechtzitting van 14 december 2018 verschenen, bijgestaan door
mr. R. Shahbazi, advocaat te 's-Gravenhage.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 14 december 2018 vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/024407-18:
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Voorschoten, althans in Nederland,
opzettelijk een of meer bankbiljetten van €50,-, waarvan de valsheid of
vervalsing verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was,
met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen
uitgeven, heeft ontvangen, zich heeft verschaft, in voorraad heeft gehad
en/of heeft vervoerd;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Voorschoten, althans in Nederland, (een) of meerdere
voorwerpen, te weten vijf, in elk geval een of meerdere, valse bankbiljetten van € 50,=, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze valse bankbiljetten van € 50,= geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Voorschoten, althans in Nederland,
als bestuurder van een motorrijtuig (een scooter) heeft gereden op de weg,
de Karel Doormanlaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat
motorrijtuig behoorde;
en in de zaak met parketnummer 18/069580-18:
hij op of omstreeks 4 januari 2018 te Voorschoten, althans in Nederland
opzettelijk een vervalst bankbiljet van €50,- heeft uitgegeven;
en in de zaak met parketnummer 18/070867-18:
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2017 tot en met 23
december 2017 te Groningen en/of te Assen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam
en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
, telkens heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig(e)
goed(eren) en/of het aangaan van een schuld, te weten
(telkens) (een) telefoon(s) (Iphone(s),
immers heeft verdachte en/of diens medeverdachte
- naar aanleiding van een marktplaats advertentie contact opgenomen met
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
voornoemd en/of
- zich hierbij voorgedaan als " [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] " en/of
(vervolgens)
- zich begeven naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] voornoemd en/of
- aldaar de telefoon(s) in ontvangst genomen en/of
- alhier een (fake/nep) app op de zijn -verdachtes- telefoon van de ABN Amro
getoond aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] voornoemd, waarop was te zien dat het
geldbedrag was (werd) overgemaakt naar de rekening van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
voornoemd;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2017 t/m 25 december 2017 te Groningen en/of te Assen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 4] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het aangaan van een
schuld, te weten
(een) telefoon (Iphone),
immers heeft verdachte
- naar aanleiding van een marktplaats advertentie contact opgenomen met [slachtoffer 4]
voornoemd en/of
- zich hierbij voorgedaan als [naam 3] en/of (vervolgens)
- zich begeven naar die [slachtoffer 4] voornoemd en/of
- aldaar de telefoon in ontvangst genomen en/of
- alhier een (fake/nep) app op de zijn -verdachtes- telefoon van de ABN Amro getoond aan die [slachtoffer 4] voornoemd, waarop was te zien dat het geldbedrag was (werd) overgemaakt naar de rekening van die [slachtoffer 4] voornoemd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/024407-18 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/069580-18 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/070867-18 ten laste gelegde (waarbij ten aanzien van [slachtoffer 4] sprake is van plegen in plaats van medeplegen).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
in de zaak met parketnummer 18/024407-18 (feit 1 primair en 2)
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018044919 d.d. 19 april 2018, inhoudende de bevindingen van de verbalisant;
3. schriftelijke bescheiden, te weten kennisgevingen van inbeslagneming, opgenomen op pagina 5 en 7 van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten d.d. 18 januari 2018, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van de verbalisant;
in de zaak met parketnummer 18/069580-18
5. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 december 2018;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2018, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018044919 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] ;
7. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten d.d. 29 januari 2018, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van de verbalisant;
in de zaak met parketnummer 18/070867-18
9. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 december 2018;
10. een schriftelijk bescheid, te weten een internetaangifte, opgenomen op een ongenummerde pagina tussen de genummerde pagina's 31 en 32 in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018072431 d.d. 11 april 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] ;
11. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 januari 2018, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 1] ;
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 januari 2018, opgenomen op pagina 46 e.v. in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 2] ;
13. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 januari 2018, opgenomen op pagina 58 e.v. in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/024407-18 onder 1 primair en 2, het in de zaak met parketnummer 18/069580-18 en het in de zaak met parketnummer 18/070867-18 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/024407-18:
1. primair
hij op 16 januari 2018 te Voorschoten opzettelijk meerdere bankbiljetten van € 50,--, waarvan de valsheid verdachte toen hij die bankbiljetten ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad heeft gehad en heeft vervoerd;
2.
hij op 16 januari 2018 te Voorschoten als bestuurder van een motorrijtuig (een scooter) heeft gereden op de weg de Karel Doormanlaan zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
en in de zaak met parketnummer 18/069580-18:
hij op 4 januari 2018 te Voorschoten opzettelijk een vals bankbiljet van € 50,-- heeft uitgegeven;
en in de zaak met parketnummer 18/070867-18:
hij in de periode van 15 december 2017 tot en met 23 december 2017 te Groningen en te Assen tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten telkens een telefoon (iPhone), immers hebben verdachte en diens medeverdachte
- naar aanleiding van een marktplaatsadvertentie contact opgenomen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voornoemd en
- zich hierbij voorgedaan als [naam 1] en vervolgens
- zich begeven naar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- aldaar de telefoon in ontvangst genomen en
- een nep app op verdachtes telefoon van de ABN Amro getoond aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voornoemd, waarop was te zien dat het geldbedrag werd overgemaakt naar de rekening van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voornoemd;
en
hij in de periode van 23 december 2017 t/m 25 december 2017 te Groningen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door listige kunstgrepen [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een telefoon (iPhone), immers heeft verdachte
- naar aanleiding van een marktplaatsadvertentie contact opgenomen met [slachtoffer 4]
voornoemd en
- zich hierbij voorgedaan als [naam 3] en vervolgens
- zich begeven naar die [slachtoffer 4] voornoemd en
- aldaar de telefoon in ontvangst genomen en
- een nep app op zijn telefoon van de ABN Amro getoond aan die [slachtoffer 4] voornoemd, waarop was te zien dat het geldbedrag werd overgemaakt naar de rekening van die [slachtoffer 4] voornoemd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18/024407-18:
1. primair: bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven in voorraad hebben en vervoeren;
2. overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
in de zaak met parketnummer 18/069580-18:
opzettelijk een vals bankbiljet uitgeven;
en in de zaak met parketnummer 18/070867-18:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd en oplichting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het in de zaak met parketnummer 18/024407-18 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/069580-18 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/070867-18 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht de gevorderde werkstraf passend te vinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en vervoeren van valse bankbiljetten van € 50,-- en het uitgeven van een vals bankbiljet. Het uitgeven van vals geld ondermijnt het vertrouwen dat men in het economisch verkeer in bankbiljetten moet kunnen stellen. Daarnaast heeft verdachte het vertrouwen van de benadeelde geschonden en haar financiële schade berokkend en overlast bezorgd. Voorts heeft verdachte zich – deels met een ander – schuldig gemaakt aan het oplichten van meerdere personen die een telefoon op marktplaats aanboden en die hij door het tonen van een valse overboeking op een "nep-app" van een bank in strijd met de waarheid liet geloven dat het geld naar hen was overgemaakt. Verdachte heeft op deze wijze misbruik gemaakt van het door die personen in hem gestelde vertrouwen met als kennelijk doel eigen financieel gewin. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het rijden op een scooter zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs voor dat motorrijtuig.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een soortgelijk strafbaar feit.
In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) van 6 december 2018 staat beschreven dat verdachte een langdurige hulpverlenings- en justitiële voorgeschiedenis kent. Alhoewel verdachte inmiddels meerderjarig is, behoeft hij nog begeleiding en ondersteuning op verschillende leefgebieden en dient hij meer inzicht te krijgen in zijn eigen handelen en de gevolgen hiervan om problematische situaties te voorkomen. Sinds eind oktober woont verdachte bij Woonfoyers. Daar wordt gewerkt aan zijn toekomstdoelen, zodat verdachte op den duur geheel zelfstandig kan gaan wonen. Verdachte laat hiervoor motivatie en inzet zien, maar er bestaat wel een risico van overvraging. De Raad acht het van belang dat het ingezette traject, te weten het wonen bij Woonfoyers en het hervatten van het behandeltraject vanuit FJP Accare niet doorkruist wordt. De Raad adviseert de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Gelet op het voorgaande en met name gelet op het feit dat de rechtbank de recent ingezette positieve lijn niet wil doorkruisen, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, te weten een taakstraf in de vorm van een werkstraf, passend en geboden is. De rechtbank zal derhalve een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie opleggen.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/070867-18:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 350,-- ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 360,-- ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 600,-- ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/069580-18:
4. [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 50,-- ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] moeten worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 300,-- en dat deze benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot de schadepost van € 50,--. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] dient volgens de officier van justitie te worden toegewezen tot een bedrag van € 400,-- nu de schade, die niet met stukken is onderbouwd, in ieder geval geschat kan worden op dat bedrag. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zij bepleit dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 300,--. De benadeelde partij [slachtoffer 4] dient in de visie van de raadsvouw in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de vordering niet met stukken is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een zeer gematigd bedrag voor vergoeding in aanmerking komt.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/070867-18 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte tot een bedrag van € 300,-- niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2017. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de vordering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/070867-18 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/070867-18 bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt in ieder geval geschat op
€ 350,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2017. De rechtbank zal de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de vordering.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/069580-18 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 januari 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Parketnummer 18/840033-17
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 19 oktober 2017, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot
-voor zover hier van belang- een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, waarvan 190 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 3 november 2017. Bij beslissing van 13 februari 2018 is een deel van de voorwaardelijke jeugddetentie, te weten 31 dagen, ten uitvoer gelegd en zijn de bijzondere voorwaarden gewijzigd.
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 maart 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter in zijn rapport van 6 december 2018 geadviseerd niet over te gaan tot tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, aangezien dit het ingezette traject (wonen via Woonfoyers en het hervatten van het behandeltraject vanuit FJP Accare) zou doorkruisen. In plaats daarvan heeft de Raad geadviseerd de proeftijd te verlengen onder wijziging van de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 december 2018, gelet op het advies van de Raad, de verlenging van de proeftijd gevorderd onder wijziging van de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken en gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, acht de rechtbank termen aanwezig om niet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie te gelasten. De rechtbank zal in plaats daarvan de proeftijd verlengen voor de duur van één jaar, met wijziging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
Parketnummer 18/158293-16
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 november 2016, gewezen door de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 december 2016. De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 30 maart 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Dit is conform het advies van de Raad, zoals opgenomen in zijn rapport van 6 december 2018.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van
25 november 2016 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f , 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 209, 213, 326, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/024407-18 onder 1 primair en 2, het in de zaak met parketnummer 18/069580-18 en het in de zaak met parketnummer 18/070867-18 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/070867-18:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 300,-- (zegge: driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] ,te betalen een bedrag van
€ 300,--(zegge: driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2017 en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] ,daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 360,--(zegge: driehonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2017 in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 360,--(zegge: driehonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2017 en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 350,-- (zegge: driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4] ,te betalen een bedrag van
€ 350,--(zegge: driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2017. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4] ,daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 50,--(zegge: vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 5], te betalen een bedrag van
€ 50,--(zegge: vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2017. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 5], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/840033-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 19 oktober 2017.
Verlengt de in voornoemd vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar.
Wijzigt de bijzondere voorwaarden in die zin dat deze thans als volgt komen te luiden:
dat de veroordeelde zich zal melden bij de reclasseringsinstelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Groningen op het adres Laan Corpus den Hoorn 106 te Groningen zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering ten aanzien van zijn woon- en verblijfplaats, ook indien deze aanwijzingen een vorm van begeleid wonen inhouden;
dat de veroordeelde adequate dagbesteding zal volgen in de vorm van onderwijs en/of werk;
dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de Forensische Jeugd- en orthoPsychiatrie (FJP) of een soortgelijke door de reclassering te bepalen instelling of deskundige voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/158293-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 25 november 2016, te weten: 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter tevens kinderrechter, M.J.B. Holsink, voorzitter en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2018.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.