Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[veroordeelde] ,
Procesverloop
Bewijsmiddelen
Beoordeling
€ 330.496,83
€ 302.409,59
€ 57.190,71
€ 41.150,69
€ 34.873,50
€ 31.994,94
€ 5.884,44
€ 4.321,91
Rechtbank Noord-Nederland
Op 27 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/730036-17, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering betrof een bedrag van € 379.877,13, dat door de veroordeelde zou zijn verkregen uit verduistering van pgb-gelden. De rechtbank heeft de vordering behandeld op de zitting van 13 december 2018, waar de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. A.L. van Onna, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten. De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering moet worden toegewezen, terwijl de raadsvrouw heeft aangevoerd dat het geschatte bedrag verlaagd moet worden vanwege hogere werkelijke kosten van begeleiding aan een slachtoffer en dat de betalingsverplichting gematigd moet worden vanwege de financiële situatie van de veroordeelde.
De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen en is uitgegaan van het rapport dat de basis vormde voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde € 379.877,13 voordeel heeft genoten en heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de draagkracht van de veroordeelde in beginsel pas in de executiefase aan de orde komt, tenzij vooraf vaststaat dat hij niet kan betalen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de ontneming vastgesteld op het gevorderde bedrag.