ECLI:NL:RBNNE:2018:5360

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
18/730036-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met verduistering van pgb-gelden

Op 27 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/730036-17, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering betrof een bedrag van € 379.877,13, dat door de veroordeelde zou zijn verkregen uit verduistering van pgb-gelden. De rechtbank heeft de vordering behandeld op de zitting van 13 december 2018, waar de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. A.L. van Onna, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten. De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering moet worden toegewezen, terwijl de raadsvrouw heeft aangevoerd dat het geschatte bedrag verlaagd moet worden vanwege hogere werkelijke kosten van begeleiding aan een slachtoffer en dat de betalingsverplichting gematigd moet worden vanwege de financiële situatie van de veroordeelde.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen en is uitgegaan van het rapport dat de basis vormde voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde € 379.877,13 voordeel heeft genoten en heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de draagkracht van de veroordeelde in beginsel pas in de executiefase aan de orde komt, tenzij vooraf vaststaat dat hij niet kan betalen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de ontneming vastgesteld op het gevorderde bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/730036-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 27 december 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 18 januari 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 379.877,13 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/730036-17 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van
13 december 2018. De officier van justitie, veroordeelde en zijn raadsvouw mr. A.L. van Onna, zijn op de vordering gehoord.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende bewijsmiddel:
Het rapport "Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art 36e 2e lid Sr", d.d. 3 januari 2016, bijgevoegd als los proces-verbaal bij het dossier Nephele van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN1R015058 d.d. 3 januari 2017, inhoudend het relaas van verbalisant.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat moet worden verminderd met € 2.280,-, nu de werkelijke kosten van begeleiding aan [slachtoffer 1] (feit 3) hoger zijn gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] . De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de betalingsverplichting dient te worden gematigd, nu de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen. Gelet op de leeftijd van veroordeelde, zijn maandelijkse pensioeninkomsten, zijn schuldenlast en het feit dat hij een huurwoning heeft en verder geen goederen van waarde bezit, kan gesteld worden dat de financiële omstandigheden van veroordeelde niet zullen verbeteren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 27 december 2018 in de zaak met parketnummer 18/730036-17 veroordeeld ter zake van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt voornoemd rapport als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 2.280,- in mindering dient te worden gebracht op het geschatte voordeel ten aanzien van benadeelde [slachtoffer 1] . De raadsvrouw heeft aangevoerd dat dit bedrag ziet op de niet-berekende begeleidingsuren van veroordeelde in de jaren 2012 en 2013. Nu blijkens het rapport de facturen ten aanzien van begeleidingsuren in deze jaren ad € 3.990,- wel zijn opgenomen in de berekening, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank komt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feit 1)
Totaal ontvangsten : € 475.928,84 +
Totaal uitgaven : € 145.432,01 -
Verschil :
€ 330.496,83
Contante ontvangsten : € 950,00 +
Contante uitgaven : € 250,00 -
Stelpost begeleiding [slachtoffer 2] : € 19.440,00 -
Stelpost begeleiding [slachtoffer 3] : € 1.350,00 -
PGB administratie : € 6.728,19 -
PGB administratie : € 1.269,05 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel :
€ 302.409,59
ten aanzien van [slachtoffer 4] (feit 2)
Totaal ontvangsten : € 137.296,34 +
Totaal uitgaven : € 80.105,63 -
Verschil :
€ 57.190,71
PGB administratie : € 1.790,02 -
Contante uitgaven : € 2.100,00 -
Stelpost begeleiding : € 12.150,00 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel :
€ 41.150,69
ten aanzien van [slachtoffer 1] (feit 3)
Totaal ontvangsten : € 41.812,80 +
Totaal uitgaven : € 6.939,30 -
Verschil :
€ 34.873,50
PGB administratie : € 833,56 -
Contante uitgaven : € 725,00 -
Stelpost begeleiding : € 1.320,00 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel :
€ 31.994,94
ten aanzien van [slachtoffer 5] (feit 4)
Totaal ontvangsten : € 11.311,24 +
Totaal uitgaven : € 5.426,80 -
Verschil :
€ 5.884,44
PGB administratie : € 707,53 -
Contante uitgaven : € 375,00 -
Stelpost begeleiding : € 480,00 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel :
€ 4.321,91
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 379.877,13 voordeel heeft genoten.
Op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het gevoerde draagkrachtverweer. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat eerst in de executiefase een volledig onderzoek naar de vermogenstoestand van veroordeelde plaats dient te vinden.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 379.877,13.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 379.877,13 (zegge: driehonderdnegenenzeventigduizend achthonderdzevenenzeventig euro en dertien eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. J. Edgar en
mr. W.S. Sikkema rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 december 2018.