ECLI:NL:RBNNE:2018:5358

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
18/830127-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een mes, met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding aan het slachtoffer

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 juli 2018 in Leek, waar de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting het slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan de primair ten laste gelegde poging tot moord, maar wel aan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de noodzaak voor behandeling. De verdachte moet zich onder toezicht van de reclassering laten behandelen en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die immateriële en materiële schade heeft geleden door het incident. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte een bedrag van € 1.041,84 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/830127-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Overijssel, P.I.V. Zwolle te Zwolle, Huub van Doornestraat 15.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 juli 2018 te Leek ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet met een mes, meermalen, althans eenmaal stekende bewegingen
heeft gemaakt in de richting van het gezicht en/of het bovenlichaam van die
[slachtoffer] en/of waarbij verdachte zich op geringe afstand bevond van die
[slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat,
zij op of omstreeks 5 juli 2018 te Leek
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten een
doorgesneden pees van de linkerpink en/of waarbij een operatie noodzakelijk
was en/of een pink die stijf is en/of niet althans moeizaam kan buigen), heeft
toegebracht door,
-met een mes een of meer stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] en/of
-waarbij die [slachtoffer] het mes heeft vastgepakt en/ of zich heeft afgeweerd tengevolge waarvan een pees van de linkerpink van die Kioenpersad is doorgesneden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat,
zij op of omstreeks 5 juli 2018 te Leek ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-met een mes een of meer stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en/of
-waarbij die [slachtoffer] het mes heeft vastgepakt en/of zich heeft afgeweerd ten gevolge waarvan een pees van de linkerpink van die [slachtoffer] is doorgesneden;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat,
zij op of omstreeks 5 juli 2018 te Leek [slachtoffer] heeft mishandeld door
-met een mes een of meer stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] en/of
-waarbij die [slachtoffer] het mes heeft vastgepakt en/of zich heeft afgeweerd ten gevolge waarvan een pees van de linkerpink van die [slachtoffer] is doorgesneden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van hetgeen verdachte subsidiair ten laste is gelegd heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen haar primair ten laste is gelegd. Het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, nu er op grond van het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is voor de opzet op de dood van het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2018, opgenomen op pagina 54 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018172129 d.d. 5 september 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2018, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant.
De rechtbank overweegt hierbij dat zij uitgaat van de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenis, waaruit volgt dat verdachte het mes heeft gepakt en uit angst heeft gehandeld, omdat zij dacht dat aangever haar naar Groningen wilde brengen om haar daar als prostituee te laten werken.
Aangever heeft door verdachtes uithaal een snijverwonding in de linkerpink met daarbij een doorsnijding van de diepe buigpees opgelopen. Er was noodzaak tot medisch ingrijpen: aangever heeft een operatie moeten ondergaan waarbij de buigpees is gehecht. Na een periode van zes maanden kan aangever zijn linkerpink nog niet goed strekken en kan hij zwaardere voorwerpen niet tillen zonder pijn aan de pees van de linkerpink in combinatie met zijn linkerhand. Aangever moet om de twee weken naar het ziekenhuis voor controle en/of vervolgbehandelingen aan zijn linkerhand. Gelet op deze omstandigheden is het letsel naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 5 juli 2018 te Leek aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten een doorgesneden pees van de linkerpink en waarbij een operatie noodzakelijk
was en een pink die stijf is en moeizaam kan buigen), heeft toegebracht door
-met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer]
waarbij die [slachtoffer] het mes heeft vastgepakt en/of zich heeft afgeweerd ten gevolge waarvan een pees van de linkerpink van die [slachtoffer] is doorgesneden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair zware mishandeling

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank overweegt hierbij dat van een noodweersituatie geen sprake was (waarop door de verdediging overigens ook geen beroep is gedaan). De rechtbank acht het weliswaar aannemelijk dat bij verdachte in de dagen voor het feit een steeds groter wordende angst is ontstaan dat aangever haar als prostitutie wilde laten werken, maar zij heeft de haar verweten gedraging niet verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van haar lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, behoudens de voorwaarde omtrent de opname in een zorginstelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich bij veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde kan vinden in de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Ervan overtuigd zijnde dat het slachtoffer slechte bedoelingen met haar had, heeft verdachte, na een woordenwisseling, met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer. Als gevolg hiervan is de pees van de linkerpink van het slachtoffer doorgesneden. Verdachte heeft met haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer ervaart hier zes maanden na het incident nog steeds de gevolgen van.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder wegens soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 9 oktober 2018, opgemaakt door C. Sipma, GZ-psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van meervoudige en complexe problematiek. Zij functioneert verstandelijk op zwakbegaafd niveau, heeft een aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteitstoornis en er is sprake van ernstige verslavingsproblematiek, een posttraumatische stressstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze problematiek bestaat reeds zeer langdurig bij verdachte, hiervan was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde ook sprake en deze heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het plegen van het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met dit advies verenigen en neemt dat over. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De reclassering adviseert in haar rapportage van 22 november 2018 om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een klinische behandeling, een ambulante behandeling en aansluitend aan de klinische behandeling een verblijf in een instelling voor beschermd wonen.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf op zijn plaats is. Gezien de adviezen van de psycholoog en de reclassering acht de rechtbank het echter ter beperking van het recidiverisico ook noodzakelijk dat verdachte behandeling ondergaat voor haar persoonlijke problematiek. De rechtbank zal daartoe een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Aan dit voorwaardelijk deel zal de rechtbank bijzondere voorwaarden koppelen, een en ander zoals hierna in het dictum te bepalen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid hierbij de verplichting tot klinische opname op te leggen, nu verdachte hieraan geen medewerking wil verlenen. Verdachte zal wel worden verplicht zich in ambulant kader te laten behandelen.
Mede gelet op de door de rechtbank gehanteerde LOVS oriëntatiepunten voor straftoemeting zal de rechtbank een lagere voorwaardelijke straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

Benadeelde partij

[slachtoffer], vertegenwoordigd door mr. N. Groeneveld, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.626,84 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de post ‘eigen risico’ en de post ‘reiskosten’ geheel worden toegewezen. Ten aanzien van de post ‘autofactuur’ heeft de officier van justitie aangevoerd dat het onvoldoende vast staat dat deze schade het gevolg is van het strafbare feit. Wat betreft de immateriële schade heeft de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van de post ’reiskosten’ dient te worden afgewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de post ‘eigen risico’ heeft de raadsman aangevoerd dat deze onvoldoende onderbouwd is nu er geen nota is overgelegd. De benadeelde partij dient daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering betreffende de materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 41,84 (bestaande uit de post ‘bezoek Martiniziekenhuis en psycholoog’). De materiële schadepost ‘eigen risico’ acht de rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, op dit moment onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen zijn vordering nader te onderbouwen met een (op dit moment nog niet in het bezit van de benadeelde partij zijnde) nota van de zorgverzekeraar, zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Dit laatste geldt ook voor de materiële schadepost ’autofactuur’. De rechtbank beschikt over onvoldoende stukken om op dit moment te kunnen beoordelen of de benadeelde partij deze schade heeft geleden en of deze schade een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. Het deel van de vordering dat ziet op deze twee schadeposten zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het strafbare feit. De rechtbank acht dit deel van de vordering toewijsbaar tot in ieder geval een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank stelt dit bedrag vast met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid, waarbij zij rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechtbanken in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen een week na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland aan de Canadalaan 1 te Groningen. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
2. dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door een forensische verslavingspoli of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd in een instelling voor beschermd wonen verblijft (bijvoorbeeld bij Exodus Groningen), te bepalen door de reclassering en de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.041,84(zegge: duizendeenenveertig euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.041,84 (zegge: duizendeenenveertig euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twintig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 41,84 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2018.