ECLI:NL:RBNNE:2018:5262

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/830257-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handel in harddrugs en softdrugs, maar veroordeling voor het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs en medeplichtigheid aan hennepteelt

Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1965, die werd beschuldigd van verschillende drugsmisdrijven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de handel in harddrugs en softdrugs, witwassen en het medeplegen van hennepteelt. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs in een vakantiewoning waar hij verbleef, en voor medeplichtigheid aan hennepteelt door zijn woning ter beschikking te stellen aan anderen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden ter beperking van recidive. De rechtbank hield rekening met een ad informandum gevoegd feit, dat ook in de strafmaat werd meegenomen.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, cocaïne, amfetamine en MDMA, alsook hennep en hasjiesj. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de meeste tenlastegelegde feiten, maar veroordeling voor het aanwezig hebben van de stoffen. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de meeste feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het aanwezig hebben van de verdovende middelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zijn woning ter beschikking had gesteld voor drugshandel en dat hij op de hoogte was van de activiteiten die daar plaatsvonden.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zich had onttrokken aan zijn verantwoordelijkheden en enkel oog had voor zijn eigen behoeften, wat leidde tot de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank benadrukte de schadelijkheid van hard- en softdrugs voor de volksgezondheid en de criminaliteit die daaruit voortvloeit. De verdachte werd ook veroordeeld tot bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname en reclasseringstoezicht, om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830257-17
ter berechting gevoegd parketnummer 18/820362-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 december 2018 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
29 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Wachters, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017 te [pleegplaats 1], in de gemeente Slochteren, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, althans in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van ten minste 410,86 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne, en/of
een hoeveelheid van ten minste 72,14 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
een hoeveelheid van ten minste 1989,80 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
een hoeveelheid van ten minste 144,68 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017 te [pleegplaats 1], gemeente Slochteren, en/of (elders) in Nederland met elkaar, althans één van hen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand/(vakantie)woning [nummer] in (vakantie)park [naam] aan [straatnaam] te [pleegplaats 1], gemeente Slochteren),
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017 te [pleegplaats 1], in de gemeente Slochteren, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] voornoemd pand voor de handel in en/of opslag en/ov verwerking van die hoeveelheid/hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA te huren en/of ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017 te [pleegplaats 1], in de gemeente Slochteren, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), althans in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van ongeveer 136 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of
een hoeveelheid van ongeveer 2660 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017 te [pleegplaats 1], in de gemeente Slochteren, en/of (elders) in Nederland met elkaar, althans één van hen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand/(vakantie)woning [nummer] in (vakantie)park [naam] aan [straatnaam] te [pleegplaats 1], gemeente Slochteren),
een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, en/of
een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish)
zijnde hennep en/of hashish (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017 te [pleegplaats 1], in de gemeente Slochteren, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] voornoemd pand voor de handel in en/of opslag en/of verwerking van die hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of hashish te huren en/of ter beschikking te stellen;
3.
hij op of omstreeks 12 juli 2017, te [pleegplaats 1], gemeente Slochteren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen van een voorwerp, te weten geld (ongeveer 5.520,-- euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp voorhanden heeft gehad, en/of/althans
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of gebruik gemaakt
terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden. dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 12 juli 2017 te [pleegplaats 1], gemeente Slochteren, en/of (elders) in Nederland met elkaar, althans één van hen, van een voorwerp, te weten geld (ongeveer 5.520,-- euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp voorhanden heeft gehad, en/of/althans
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of gebruik gemaakt
terwijl die een of meer onbekend gebleven personen en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 12 juli 2017 te [pleegplaats 1], in de gemeente Slochteren, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] het pand/(vakantie)woning [nummer] in (vakantie)park [naam] aan [straatnaam] te [pleegplaats 1], gemeente Slochteren te huren en/of ter beschikking te stellen,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017, te [pleegplaats 1], gemeente Slochteren, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 1390 euro en/of een geldbedrag van 660 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 19 juni 2015 te [pleegplaats 2], gemeente Bellingwedde, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (in een pand aan [straatnaam] te [pleegplaats 2]) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een grote hoeveelheid van ongeveer 201, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 19 juni 2015 te [pleegplaats 2], gemeente Bellingwedde, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan [straatnaam] te [pleegplaats 2]) een grote hoeveelheid van ongeveer 201, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 19 juni 2015 te [pleegplaats 2], gemeente Bellingwedde, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen
EN
hij op of omstreeks 19 juni 2015 te [pleegplaats 2], gemeente Bellingwedde, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straatnaam] te [pleegplaats 2]) ongeveer 201, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten die zien op de handelingen genoemd in respectievelijk artikel 2 onder B en artikel 3 onder B van de Opiumwet, en van het onder 3 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde, voor zover de tenlastelegging ziet op het aanwezig hebben van de stoffen genoemd in het onder 1 en 2 ten laste gelegde, en het onder 4 primair ten laste gelegde.
In het bijzonder heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde aangevoerd dat sprake is van medeplegen van het telen van hennep. Uit de verklaring van verdachte dat hij na de ruiming van de hennepplanten niet meer in de woning is geweest, kan immers worden afgeleid dat hij er voor dat moment wel is geweest. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij een voorschot op de opbrengst van de hennepkwekerij en drugs had ontvangen voor zijn deelname.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van handel in verdovende middelen. Ten aanzien van het aanwezig hebben van de ten laste gelegde stoffen heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft voorts vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3 en 4 primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde handelingen die zien op de handelingen genoemd in respectievelijk artikel 2 onder B en artikel 3 onder B van de Opiumwet en het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde ten aanzien van het aanwezig hebben van de verdovende middelen wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 november 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2017, opgenomen op pagina 151 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017184161 d.d. 8 februari 2018, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 14 augustus 2017, opgenomen op pagina 194 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal NFiDENT d.d. 25 augustus 2017, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 4 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de deelnemers. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals onder meer het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of het helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol(verdeling) in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar stond ingeschreven in de woning, maar dat hij zijn woning slechts ter beschikking heeft gesteld aan enkele onbekend gebleven personen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aannam dat dat te maken zou hebben met drugs. Deze onbekende personen hebben de hennepkwekerij opgebouwd en onderhouden. In ruil daarvoor zou verdachte geld en verdovende middelen krijgen. Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat verdachte aanwezig is geweest in de hennepkwekerij met het doel daaraan een bijdrage te leveren. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank acht de medeplichtigheid aan hennepteelt, zoals subsidiair ten laste is gelegd, wel wettig en overtuigend bewezen. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 november 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2015, opgenomen op pagina 140 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017184161 d.d. 8 februari 2018, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017 te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van 410,86 gram heroïne, en
een hoeveelheid van 72,14 gram cocaïne, en
een hoeveelheid van 1989,80 gram amfetamine, en
een hoeveelheid van 144,68 gram MDMA,
zijnde heroïne en cocaïne en amfetamine en MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 juli 2017 te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 136 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) en een hoeveelheid van 2660 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
onbekend gebleven personen in de periode van 1 juni 2015 tot en met 19 juni 2015 te [pleegplaats 2] met elkaar, opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, hebben geteeld in een pand aan [straatnaam] te [pleegplaats 2] een grote hoeveelheid van ongeveer 201 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welke misdrijf verdachte in de periode van 1 juni 2015 tot en met 19 juni 2015 te [pleegplaats 2] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven personen voornoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2. primair medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4. subsidiair medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 4 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die door de reclassering ter terechtzitting zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, gelet op verdachtes rol als katvanger, zijn relatief beperkte documentatie en het feit dat hij zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Door de raadsvrouw is verder betoogd dat de klinische opname zo kort mogelijk dient te duren en dat de proeftijd op 2 jaren gesteld dient te worden, gelet op de relatief lange periode dat verdachte geschorst is geweest en onder toezicht heeft gestaan en gelet op de omstandigheid dat verdachte reeds opgenomen is geweest in het IMC te Beilen en in het Jan Arendshuis heeft verbleven. De raadsvrouw heeft voorts aangegeven dat rekening kan worden gehouden met de ad informandum gevoegde feiten. De raadsvrouw heeft verzocht deze feiten niet te zwaar te laten meewegen in de strafoplegging, nu het wapen niet naar behoren werkte en verdachte niet wist dat er stroom werd gestolen ten behoeve van de hennepkwekerij. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de ouderdom van feit 4.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapporten, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs in een vakantiewoning waar hij verbleef en die op zijn naam werd gehuurd. Verdachte kreeg van onbekend gebleven personen geld en verdovende middelen om te voorzien in de huur van de vakantiewoning, zijn levensonderhoud en zijn verslaving. Verdachte wist dat er door anderen werd gehandeld in drugs en dat zich in de woning drugs bevonden met dat doel. Daarnaast heeft verdachte zijn woning in [pleegplaats 2] aan anderen ter beschikking gesteld voor hennepteelt in ruil voor een geldelijke vergoeding en drugs. Door aldus te handelen heeft de verdachte de productie van verdovende middelen mogelijk gemaakt. Zowel hard- als softdrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden tot vele vormen van criminaliteit. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich aan zijn verantwoordelijkheid heeft onttrokken en alleen oog heeft gehad voor zijn eigen behoeften door de criminele activiteiten van anderen niet alleen toe te staan maar tevens te faciliteren.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het onder 1 genoemde en door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, te weten het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III en munitie van categorie II en III. Dit feit is hiermee afgedaan.
De rechtbank houdt, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, geen rekening met het onder 2 genoemde ad informandum gevoegde feit, nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van het onder 4 primair ten laste gelegde medeplegen van hennepteelt en verdachte ten aanzien van de diefstal van stroom geen bekennende verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Gelet op de ernst van de feiten en de LOVS-oriëntatiepunten acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden gerechtvaardigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om een aanzienlijk deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen met bijzondere voorwaarden die in het bijzonder gericht zijn op recidivebeperking, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw vergelijkbare strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel van de straf niet gelijk stellen aan het voorarrest, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, omdat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
De reclassering heeft het advies om de termijn voor de klinische opname te stellen op maximaal 12 maanden ter terechtzitting gewijzigd naar 6 maanden, nu verdachte voor de zitting heeft aangegeven dat hij niet klinisch behandeld wil worden in De Hoop GGZ en het alternatief een kortdurende (vervolg)behandeling in het IMC te Beilen is. Ter terechtzitting heeft verdachte echter aangegeven dat hij niet afwijzend tegenover opname in een andere kliniek dan De Hoop GGZ staat. De rechtbank acht het, gelet op verdachtes problematiek, noodzakelijk dat de termijn voor de klinische opname op maximaal 12 maanden wordt gesteld, waarbij door de reclassering voorafgaand aan het ingaan van de proeftijd naar een passende kliniek kan worden gezocht.
Hoewel een proeftijd voor de duur van 3 jaren wellicht aangewezen zou zijn gelet op de noodzakelijke behandeling en begeleiding, ziet de rechtbank in onderhavig geval aanleiding om de proeftijd te stellen op 2 jaren. De rechtbank overweegt daartoe dat de voorlopige hechtenis ruim 14 maanden geschorst is geweest en dat verdachte zich binnen dit kader aan de gestelde (vrijheidsbeperkende) voorwaarden heeft gehouden, waaronder een klinische opname in het IMC te Beilen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de beslaglijst d.d. 29 oktober 2018 op het standpunt gesteld dat het pistool en de patronen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en dat de geldbedragen dienen te worden verbeurdverklaard, althans te worden bewaard ten behoeve van de redelijkerwijs als rechthebbende aan te wijzen persoon.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het pistool en de patronen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het onder 1 genoemde ad informandum gevoegde feit is gepleegd met betrekking tot deze voorwerpen en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet.
Voorts is contant geld in beslag genomen. Het gaat om bedragen ter hoogte van € 660,-,
€ 1.390,-, € 170,- en € 3.300,-. De rechtbank kan over het in beslag genomen geld geen beslissing nemen, aangezien niet gebleken is dat deze bedragen onder verdachte in beslag zijn genomen en niet zonder meer kan worden vastgesteld dat het geld aan verdachte toebehoort.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 47, 48, 49 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 en 4 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 9 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op afspraken meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, Canadalaan 1 te Groningen en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal 12 maanden van de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt) klinisch zal laten opnemen in een intramurale instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde wordt verplicht om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van diagnostiek en behandeling voor zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek en waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Indien de reclassering daarbij een overgang naar ambulant begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling daartoe en de uitvoering daarvan;
3. dat de veroordeelde zich, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, aansluitend aan de klinische opname onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/instelling aan te geven. De veroordeelde zal zich ook dan houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook op het gebied van wonen, dagbesteding en middelencontrole.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende in beslag genomen goederen:

  • 124 patronen (beslagnummer 896947);
  • 29 patronen (beslagnummer 896954);
  • 99 patronen (beslagnummer 899925);
  • 1 pistool, Umarex (beslagnummer 896963).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2018.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.