ECLI:NL:RBNNE:2018:5252

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/830199-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens inbraken en diefstal van een fiets met gevangenisstraf

Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere inbraken en diefstal. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was niet verschenen tijdens de zitting, waarop verstek werd verleend. Het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga. De tenlastelegging omvatte drie feiten: de diefstal van goederen uit een woning in Winschoten, de diefstal uit een slagerij en de diefstal van een fiets. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor de eerste twee feiten wettig en overtuigend schuldig was, terwijl hij voor het derde feit werd vrijgesproken van het bestanddeel 'tezamen en in vereniging met een ander'. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf, die zijn betrokkenheid bij de diefstallen had erkend. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke misdrijven. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was aangetoond dat de vorderingen correct waren ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830199-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 december 2018 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
29 november 2018.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 3 juli 2018 tot en met 6 juli 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt in/uit een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam], een tv en/of een DVD speler en/of een tinnen kraantjespot en/of een serviesset en/of een damesfiets van het merk Gazelle, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 17 augustus 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in/uit een slagerij gevestigd aan [straatnaam]), een geldlade en/of een kluis en/of ongeveer E 1500,- en/of een autosleutel van een Citroen Jumpy, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 20 augustus 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aldaar aan de Parklaan geparkeerde fiets (van het merk Marlin, type Jaquar), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen fiets onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, ten overstaan van de rechter-commissaris en - in tweede instantie - ten overstaan van de politie, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 juli 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018233561 d.d. 30 oktober 2018, inhoudend de verklaring van [medewerker], namens [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 1];
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van identificatie naar aanleiding van DNA-sporen d.d. 3 augustus 2018, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisant;
3. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.07.19.121, d.d. 31 juli 2018 opgemaakt door ing. H.J. van Paassen, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
14 september 2018, opgenomen op pagina 143 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisant.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
17 augustus 2018, opgenomen op pagina 56 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 1], namens de rechtspersoon [benadeelde partij 2];
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte
d.d. 4 september 2018, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte inverzekeringstelling en inbewaringstelling door de rechter-commissaris d.d. 6 september 2018, als los document gevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.
De rechtbank is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in het bijzonder van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de verklaringen kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] niet alleen op de uitkijk heeft gestaan, maar dat hij voorafgaand aan de inbraak ook de wetenschap had dat zich geld bevond in de slagerij, dat [medeverdachte] verdachte heeft geholpen met het vervoeren van de tas met daarin de buit en dat [medeverdachte] op het moment van vervoeren heeft gehoord dat er kleingeld in de kluis in de tas zat (waarvan hij hoopte ook wat te krijgen). De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat de rol van medeverdachte [medeverdachte] van voldoende gewicht is om te spreken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte], zodat een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in vereniging met een ander’ kan volgen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2018, opgenomen op pagina 122 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn fiets. Op 20 augustus 2018 fietste ik op mijn mountainbike van het merk Marlin Jaguar, kleur zwart met groen, naar het Rosarium aan de Parklaan te Winschoten. Mijn vriend heeft mijn fiets op slot gezet en in het rek van Jumbo gezet. De volgende dag was de fiets weg. Het slot was doorgeknipt en lag nog op de plek waar de fiets heeft gestaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
13 september 2018, opgenomen op pagina 132 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 10 september 2018 hebben wij op locatie aan de [straatnaam] te Winschoten, een fiets in beslag genomen. Wij hoorden [getuige 2] zeggen: "de fiets is van [verdachte], mijn vriend."
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 12 september 2018, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
De fiets die u mij toont herken ik als mijn fiets.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 13 september 2018, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte]:
Ik was bij de diefstal van een zwarte mountainbike bij de Jumbo. Ik was met [verdachte]. Hij zag die fiets staan en hij vond hem wel mooi. Toen heeft hij hem meegenomen. Het slot heeft hij opengeknipt met een betonschaar. Het was een mountainbike, met groen zwart. Wij zijn toen fietsend naar de [straatnaam] gegaan, de woning waar [verdachte] verbleef. Ik herken de fiets die mij wordt getoond op de foto.
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde onder 3 van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de fiets heeft weggenomen door het slot door te knippen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake was van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 3 juli 2018 tot en met 6 juli 2018 te Winschoten uit een woning gelegen aan de [straatnaam], een tv en een dvd-speler en een tinnen kraantjespot en een serviesset en een damesfiets, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
hij op 17 augustus 2018 te Winschoten tezamen en in vereniging met een ander, uit een slagerij gevestigd aan [straatnaam], een geldlade en een kluis en ongeveer € 1.500,- en een autosleutel van een Citroen Jumpy, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
3.
hij op 20 augustus 2018 te Winschoten een aldaar aan de Parklaan geparkeerde fiets van het merk Marlin, type Jaguar, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
3. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan fietsendiefstal. Daarmee heeft verdachte hinder, schade en ergernis veroorzaakt voor de benadeelde. Door zo te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verschillende inbraken. Verdachte heeft ingebroken in een woning en samen met een ander in een slagerij. Met name tilt de rechtbank zwaar aan de woninginbraak. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook fors inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat iemand in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Verdachte heeft, door zo te handelen, getoond geen enkel respect te hebben voor de privacy en eigendommen van anderen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven en weegt dat mee in het nadeel van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr), nu verdachte een taakstraf heeft verricht die aan verdachte was opgelegd door de politierechter d.d. 9 januari 2014 wegens een soortgelijk misdrijf.
Gelet op het vorenstaande en op het advies van Reclassering Nederland d.d. 27 november 2018, dat er toe strekt een onvoorwaardelijke straf op te leggen, is de rechtbank van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1], tot een bedrag van € 274,32 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een door de rechtbank vast te stellen bedrag ter vergoeding van materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] gevorderd dat de gehele vordering wordt toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partij [slachtoffer 2] vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen het ten laste gelegde feit en de schade niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde is ondertekend door een natuurlijke persoon, terwijl niet is gebleken dat deze persoon bevoegd was om de vordering namens de benadeelde partij te ondertekenen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] van oordeel dat door het onder 3 bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade is toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 3:
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en
mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2018.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.