In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF KOSTER B.V. naar aanleiding van een geschil over de nakoming van een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst betrof de bouw van een nieuwe woning na de verwoesting van de oude woning door brand op 28 september 2016. Eiser had de aannemer gevraagd om een offerte, waarop een overeenkomst werd gesloten voor een aanneemsom van € 281.930,00. Eiser heeft de eerste drie betalingstermijnen voldaan, maar de vierde en vijfde termijn zijn onbetaald gebleven. Eiser heeft op 9 maart 2018 het werk stilgelegd en de aannemer de toegang tot de bouwplaats ontzegd. De aannemer heeft vervolgens de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
Eiser vordert in dit kort geding dat de voorzieningenrechter de aannemer veroordeelt om de woning af te bouwen binnen zes weken na ontvangst van een door de rechtbank aan te wijzen notaris die een bedrag van € 50.000,00 in depot heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft, maar oordeelt dat de aannemer terecht heeft aangevoerd dat zij de overeenkomst heeft ontbonden. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiser af, omdat er wezenlijke verschillen zijn over hoe de afbouw moet plaatsvinden en omdat eiser niet heeft voldaan aan de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn vastgesteld op € 1.606,00.