ECLI:NL:RBNNE:2018:5242

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/950072-16 Ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een drugszaken

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die in het verleden betrokken was bij drugshandel. De officier van justitie had op 4 april 2018 een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde vast te stellen op een bedrag van € 10.920,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 november 2018, waarbij de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie aanwezig waren. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie betoogd dat de veroordeelde dit bedrag had genoten uit de drugshandel, terwijl de verdediging aanvoerde dat de vordering afgewezen moest worden omdat de claims van de veroordeelde over zijn inkomsten niet op feiten waren gebaseerd.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van verschillende bewijsmiddelen en heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door de uitvoer van verdovende middelen naar Duitsland. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van de Politie Noord-Nederland, waarin de inkomsten van de veroordeelde uit drugshandel werden geschat. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de veroordeelde in totaal € 2.380,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, wat aan de staat moest worden betaald.

De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het bedrag van € 3.950,- dat eerder verbeurd was verklaard, niet in mindering moest worden gebracht op het ontnemingsbedrag, omdat dit bedrag niet aan de veroordeelde toebehoorde. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het voordeel toegewezen en de veroordeelde verplicht om het bedrag van € 2.380,- aan de staat te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950072-16
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 december 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde],
veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Procesverloop
De officier van justitie heeft op 4 april 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 10.920,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/950072-16 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 20 november 2018 waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsman en de officier van justitie.
Ter terechtzitting van 4 december 2018 is het onderzoek gesloten.
Standpunten
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevraagd de vordering toe te wijzen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde tot een bedrag van € 10.920,-. De officier van justitie heeft zich hierbij gebaseerd op de inhoud van het rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde en zijn raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. De raadsman heeft aangevoerd dat de uitspraak van veroordeelde dat hij per rit € 400,- zou ontvangen en dat hij twee keer per maand een drugstransport verzorgde, grootspraak was en niet op de werkelijkheid berustte. De berekening is uitsluitend gebaseerd op de aanname dat veroordeelde daadwerkelijk wekelijks of twee keer per maand een drugstransport verzorgde. Er zijn echter geen peilbaken- of andere objectieve gegevens die hierop duiden.
Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 18 december 2018, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/950072-16 tegen veroordeelde gewezen;
Een rapport inzake financieel onderzoek en wederrechtelijk verkregen voordeel (met bijlagen), van Politie Noord-Nederland d.d. 7 maart 2017, registratienummer: NN3RO15040-SARGAS, in welk rapport redengevende wettige bewijsmiddelen zijn vermeld die ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening.
Beoordeling
De rechtbank heeft veroordeelde bij voormeld vonnis veroordeeld ter zake het overtreden van artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft betrekking op de bewezenverklaring ten aanzien van overtreding van artikel 2 onder A van de Opiumwet, te weten het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van uitvoer van verdovende middelen.
De rechtbank hanteert als grondslag voor de berekening van de hoogte van het voordeel de in het voormelde rapport opgenomen berekeningen en uitgangspunten, met uitzondering van hetgeen is bepaald over de regelmaat van de illegale handelsactiviteiten.
In het rapport is ervan uitgegaan dat veroordeelde in de periode van 1 september 2015 tot en met 10 december 2015 wekelijks harddrugs naar Duitsland heeft gebracht. Dit is een periode van 14 weken. Volgens een OVC-gesprek verdiende veroordeelde € 400,- per keer. Dit komt neer op een bedrag van 14 x € 400,- = € 5.600,-. De kosten van een voorrijder zijn € 20,- per keer, hetgeen neerkomt op een kostenpost van 14 x € 20,- = € 280,-.
Het in deze periode genoten voordeel bedraagt derhalve € 5.600,- minus € 280,- = € 5.320,-. Voor wat de periode van 5 februari 2016 tot en met 26 augustus 2016 betreft, is in het rapport ervan uitgegaan dat veroordeelde tweewekelijks harddrugs verkocht aan Duitsers, die de harddrugs zelf in Nederland kwamen ophalen. Hierdoor bestonden de kosten van € 20,- voor het voorrijden niet meer. Voornoemde periode beslaat zeven maanden. Dit komt neer op genoten voordeel gedurende zeven maanden, tweemaal per maand, derhalve 14 x € 400,- = € 5.600,-.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt in het rapport derhalve geschat op € 5.320,- + € 5.600,- = € 10.920,-.
Overeenkomstig hetgeen hierover in het vonnis van heden is vastgesteld, zal de rechtbank een ander uitgangspunt hanteren met betrekking tot de frequentie van de uitvoer in zowel 2015 als 2016 en slechts die keren in de berekening betrekken, waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat bewezen kan worden dat veroordeelde daarbij was betrokken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat veroordeelde op 10 en 17 december 2015 harddrugs heeft gebracht naar Duitsland. Op 25 maart 2016, 22 mei 2016, 19 juni 2016 en 26 augustus 2016 heeft veroordeelde in Nederland harddrugs geleverd aan personen die de verdovende middelen naar Duitsland hebben gebracht dan wel wilden brengen.
Voor het wegbrengen van drugs naar Duitsland kreeg veroordeelde € 400,- per keer. Op 10 december 2015 maakte hij gebruik van een voorrijder, die moest bekijken of er politiecontroles waren. Daarvoor kreeg de voorrijder € 20,- . Dat veroordeelde ook op 17 december 2015 gebruik maakte van een voorrijder, is de rechtbank uit het dossier niet kunnen blijken. De kosten voor het voorrijden bestonden niet meer in de periode dat de drugs hier in Nederland werd opgehaald.
Dit levert de volgende berekening op:

Periode 2015

2x € 400,- = € 800,-
Minus kosten € 20,- = € 20,-
-------------------
Voordeel € 780,-

Periode 2016

4 x € 400,- = € 1.600,-
Totaal € 2.380,-
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat veroordeelde € 2.380,- voordeel heeft genoten. Dit bedrag dient aan veroordeelde te worden ontnomen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat op dit te ontnemen voordeel niet het bij vonnis van heden verbeurd verklaarde bedrag van € 3950,- in mindering dient te worden gebracht. De rechtbank heeft dit bedrag verbeurd verklaard omdat met behulp van dit geld het misdrijf zoals genoemd onder 2A van de tenlastelegging, de uitvoer van cocaïne naar Duitsland, werd gepleegd. Het is naar het oordeel van de rechtbank geen geld dat aan veroordeelde toebehoorde. Veroordeelde werd immers betaald voor het afleveren van de drugs. Het ontnemingsbedrag heeft betrekking op de gelden die verdachte daarmee ontving.
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 2.380,-.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 2.380,- (zegge: tweeduizend driehonderdtachtig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. R. Depping en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 december 2018.