ECLI:NL:RBNNE:2018:5241

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/950072-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer en handel in harddrugs met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het uitvoeren en verhandelen van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De zaak betreft meerdere feiten van drugshandel, waarbij de verdachte in opdracht van anderen verdovende middelen naar Duitsland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van oktober tot december 2015 ten minste twee keer amfetamine en cocaïne naar Duitsland heeft uitgevoerd. De verdachte werd op 17 december 2015 in Duitsland aangehouden en na zijn vrijlating in februari 2016 ging hij door met de drugshandel. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en de resultaten van observaties door de politie in Duitsland als bewijs gebruikt. De verdediging voerde aan dat de observaties onrechtmatig waren, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in de drugshandel en dat zijn handelen schadelijk was voor de volksgezondheid. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn goede gedrag na zijn vrijlating, maar legde toch een aanzienlijke straf op vanwege de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
parketnummer 18/950072-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2018 en 4 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. van der Wal, advocaat te Hengelo.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2015, althans in of omstreeks december 2015, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht tien kilo amfetamine (speed/pep) of MDMA (XTC-pillen),
althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA,
zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
A
hij op of omstreeks 17 december 2015, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen
en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
althans opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, 121 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
B
hij op 17 december 2015, in de gemeente(n) Emmen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 759,66 gram amfetamine, en/of 326 XTC-pillen of 71,534 gram MDMA, en/of
0,269 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed/pep) en/of MDMA (XTC-pillen) en/of cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2015 tot en met 16 december 2015, in de gemeente(n) Emmen en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC-pillen) en/of amfetamine (speed/pep), zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
A
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2016 tot en met 4 augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen en/of elders in Nederland en/of Duitsland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
B
hij op of omstreeks 26 augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen
en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 97,48 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande onder B) geen veroordeling mocht
volgen, dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2016, althans in augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk (ongeveer) 97,48 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, buiten het grondgebied van Nederland te brengen
- ( regelmatig) contact heeft gehad en/of onderhouden met een of meer medeverdachte(n) woonachtig in Duitsland, en/of
- die medeverdachte(n) uit Duitsland heeft ontmoet in Groningen, en/of
- die medeverdachte(n) uit Duitsland (dat materiaal bevattende) die cocaïne heeft verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of,
- ( dat materiaal bevattende) die cocaïne heeft vervoerd of doen/laten vervoeren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien ten aanzien van het vorenstaande onder B geen veroordeling mocht
volgen, dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 97,48 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle feiten; voor wat feit 4B betreft: in de primaire variant.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten met uitzondering van de feiten 2B en 3.
De raadsman heeft daartoe allereerst gesteld dat de bevindingen die zijn verkregen door stelselmatige observatie door Nederlandse opsporingsambtenaren in Duitsland niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat de vereiste toestemming ontbrak. Artikel 40 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) schrijft voor dat een dergelijke observatie alleen is toegestaan met toestemming van de Duitse autoriteit (in casu het Bundeskriminalamt) op basis van een voorafgaand justitieel rechtshulpverzoek. In bijzonder spoedeisende gevallen wordt een uitzondering gemaakt, maar dan dient zo spoedig mogelijk daarna telefonisch melding worden gedaan bij de aangewezen buitenlandse autoriteit en alsnog een rechtshulpverzoek worden gedaan op grond van artikel 40 SUO. Door het openbaar ministerie is geen voorafgaande toestemming gevraagd en de rechtshulpverzoeken die (mede) hierop betrekking hebben, zijn niet gericht aan de bevoegde Duitse autoriteit. De verkregen toestemming van de hoofdofficier van justitie van het openbaar ministerie Osnabrück heeft daarom geen rechtskracht.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman in het bijzonder het volgende aangevoerd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft belang om de schuld op verdachte af te schuiven. In het opgenomen gesprek waaraan [medeverdachte 1] refereert, wordt niet gesproken over het bedoelde transport, een hoeveelheid of een vergoeding, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard.
Tijdens een ander gesprek heeft verdachte het over 10 kilo maar dat betreft grootspraak. Voorts is door verdachte op geen enkel moment gezegd dat het om speed of MDMA zou gaan. Dat dat het geval zou zijn, is een eigen invulling van het openbaar ministerie.
Ter terechtzitting heeft verdachte zelf verklaard dat hij op 10 december 2015 twee motorrijders, te weten leden van een motorclub in het oosten van Duitsland, ’s middags heeft opgehaald in Duitsland bij de locatie [bedrijf 1] bij Meppen om hen, met de auto, vanaf die locatie de weg te wijzen naar het clubgebouw van No Surrender in Emmen. Hij is rechtstreeks van de locatie [bedrijf 1] naar het clubgebouw gereden. Diezelfde dag, ’s avonds, heeft hij hen weer teruggebracht naar dezelfde locatie in Duitsland. Deze Duitsers kwamen naar Nederland in verband met aangelegenheden van motorclub No Surrender.
Ten aanzien van feit 2A heeft de raadsman gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de bij [medeverdachte 2] aangetroffen cocaïne aan hem heeft (af)geleverd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen overdracht van cocaïne is geconstateerd door verdachte aan [medeverdachte 2] . De in plastic gesealde cocaïne is in de auto van [medeverdachte 2] aangetroffen. Op de verpakking is geen vingerafdruk of DNA-materiaal van verdachte aangetroffen hetgeen wél voor de hand had gelegen als verdachte die cocaïne zou hebben overhandigd.
Op de bewuste dag heeft verdachte weliswaar geld van [medeverdachte 2] overhandigd gekregen, maar dat geld had geen betrekking op handel in cocaïne.
De raadsman heeft er voorts op gewezen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij hennepolie aan [medeverdachte 2] wilde verkopen maar dat hij die hennepolie (zeer) kort voordat de politie hen heeft aangehouden, vanuit zijn auto door het autoraam naar buiten heeft gegooid. Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door een OVC-gesprek tussen verdachte en zijn zoon.
Over de feiten 2B en 3 heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte erkent dat hij verdovende middelen voorhanden heeft gehad en dat hij op kleine schaal daarin heeft gehandeld.
Met betrekking tot het onder 4A ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er gesprekken zijn geweest over het voorbereiden en opzetten van een drugslijn maar dat daaraan geen uitvoering is gegeven. Uit een OVC-gesprek van 6 juli 2016 blijkt juist dat verdachte daarvan heeft afgezien. Ook uit de overige stukken blijkt niet dat sprake is geweest van uitvoeringshandelingen. Er is ook geen enkele levering onderschept. Daarnaast is geen levering waargenomen en zijn geen verdovende middelen in de bedoelde periode in beslag genomen.
Ten aanzien van het onder 4B ten laste gelegde heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat het bestanddeel ‘buiten het grondgebied van Nederland brengen’ niet kan worden bewezen omdat de cocaïne in Nederland in beslag is genomen. Er is daarom geen sprake van een voltooid delict.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van de processtukken niet kan worden vastgesteld dat de cocaïne die bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is aangetroffen door verdachte is geleverd.
Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting zelf verklaard dat hetgeen hij blijkens de OVC-gesprekken heeft gezegd met betrekking tot (zijn aandeel in) handel in verdovende middelen in Duitsland en/of met Duitsers slechts grootspraak van zijn kant betrof en dat er geen leveringen hebben plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsuitsluitingsverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de resultaten van de observatie door Nederlandse opsporingsambtenaren in Duitsland dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat niet door de bevoegde Duitse autoriteit toestemming is verleend ex artikel 40 SUO. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit artikel 40 SUO volgt dat observatie in het buitenland door Nederlandse opsporingsambtenaren slechts mag plaatsvinden nadat door de aldaar bevoegde autoriteit daartoe toestemming is verleend op basis van een voorafgaand justitieel rechtshulpverzoek. In spoedeisende gevallen mag zonder voorafgaande toestemming de observatie van een persoon plaatsvinden. In dat geval dient wel zo spoedig mogelijk telefonische melding plaats te vinden bij de aangewezen centrale buitenlandse autoriteit en dient daarna alsnog het schriftelijke rechtshulpverzoek tot grensoverschrijdende observatie bij die autoriteit te worden ingediend. Bij niet naleven van deze voorwaarden kan toestemming tot gebruik van de door de observatie verkregen onderzoeksgegevens worden geweigerd. De hiervoor bedoelde regeling heeft tot doel te voorkomen dat inbreuken op de soevereiniteit van de aangesloten landen wordt gemaakt.
Uit de processtukken blijkt niet dat voorafgaand aan dan wel na de grensoverschrijdende observatie toestemming is gevraagd aan de bevoegde Duitse autoriteit.
De rechtbank stelt vast dat niet is gehandeld overeenkomstig de bedoelde overeenkomst tussen Duitsland en Nederland en dat derhalve formeel sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hoewel sprake is van voornoemd vormverzuim ziet de rechtbank geen aanleiding om hieraan enig rechtsgevolg te verbinden. Hierbij wordt betrokken dat al vóór de grensoverschrijdende observatie overleg is geweest tussen de Nederlandse en Duitse opsporingsambtenaren over een mogelijke drugstransactie op de bewuste dag in Duitsland. Tijdens de observatie die in Nederland is aangevangen, is contact geweest met de Duitse opsporingsambtenaren die in Duitsland gepositioneerd waren. Verdachte is hierna door de Duitse politie aangehouden op verdenking van handel in verdovende middelen en heeft enige tijd (in Duitsland) in voorarrest gezeten. De Duitse autoriteit heeft ambtshalve de rechtsvervolging aan Nederland overgedragen. Uit niets blijkt dat door te handelen zoals de Nederlandse politie heeft gedaan de soevereiniteit van de Bondsrepubliek Duitsland materieel is geschonden. Bovendien overweegt de rechtbank dat zonder nadere toelichting - welke ontbreekt - niet valt in te zien welk rechtens te beschermen belang van verdachte door de grensoverschrijdende observatie is geschonden.
Gelet op het voorgaande volstaat de rechtbank met de enkele constatering van het verzuim. Het resultaat van de observatie kan derhalve voor het bewijs in de zaak tegen verdachte worden gebruikt. De rechtbank verwerpt het verweer.
Betrouwbaarheidsverweer
Anders dan door de raadsman is gesteld ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de hierna opgenomen delen van de verklaring van [medeverdachte 1] . Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat [medeverdachte 1] met zijn verklaring ook zichzelf belast. Voorts is niet gebleken dat [medeverdachte 1] enig belang heeft om in strijd met de waarheid een voor verdachte belastende verklaring af te leggen.
Ten aanzien van feiten 1 en 2A
Bewijsmiddelen
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 14 augustus 2015 hadden verdachte en [medeverdachte 5] ( [medeverdachte 5] ) een gesprek in het clubgebouw van motorclub No Surrender te Emmen, in de gemeente Emmen, zoals bleek uit door de politie opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC). Tijdens dat gesprek werd onder meer gesproken over het over de grens brengen van 10 kilo op een zekere plek. De betaling moest gebeuren op de club en iemand moest het over de grens brengen. Verdachte gaf daarbij aan dat hij dat voor 400 euro wel wilde doen, dit als reactie op de mededeling van [medeverdachte 5] dat 200 euro was afgesproken. Ook werd daarbij besproken hoe gereden moest worden naar de plek over de grens. [2]
Tijdens het gesprek dat [medeverdachte 5] later die dag in de club had met twee Duits sprekende mannen, werd gesproken over handel in speed en cocaïne. Door een van de Duits sprekende mannen werd gevraagd wat de kosten zouden zijn om dat over de grens te brengen, waarop [medeverdachte 5] zei dat er iemand was die dat tegen betaling elke keer wilde doen. Ook werd door hem gezegd dat ze een plek hadden te Meppen in Duitsland waar de levering kon plaatsvinden. Deze plek was in het bos op ongeveer 30 kilometer van de motorclub vandaan. [3] Na nader onderzoek bleek dat deze locatie betrof camping [bedrijf 1] bij Meppen in Duitsland. [4]
Ook in de auto van verdachte werd gebruik gemaakt van afluisterapparatuur. Uit deze OVC bleek dat op donderdag 10 december 2015 tussen 15.07 – 15.21 uur verdachte een gesprek had in zijn auto met een man die later [medeverdachte 1] bleek te zijn. [5] Over dat gesprek heeft [medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat het toen ging om het meerijden met verdachte in verband met het leveren van een grote hoeveelheid speed in Duitsland. Verdachte zou hebben gezegd dat het om 15 kilo ging. [6] Middels peilbakengegevens is gebleken dat verdachte die dag met zijn auto vanuit Nederland naar Duitsland is gereden. Om 15.56 uur stond de auto stil op het adres [bedrijf 1] bij Meppen in Duitsland. Het voertuig reed op een gegeven moment weer terug naar Nederland. Om 21.01 uur heeft het voertuig weer op bedoeld adres in Duitsland stilgestaan. [7]
In het gesprek dat verdachte op maandag 14 december 2015 had met een onbekende man - over wie verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de rechtbank juist heeft begrepen dat bedoelde man zijn zwager is -, vertelde verdachte dat hij afgelopen donderdag (de rechtbank begrijpt: 10 december 2015) 10 kilo naar Duitsland had gebracht. Ook vertelde verdachte dat hij bereid was een rit te maken maar dat hij niet verder ging dan Meppen. Daarnaast vertelde verdachte dat hij elke donderdag daarheen ging en daarvoor € 400,- kreeg. Van dat bedrag betaalde hij een jongen € 20,- die vóór hem reed om te kijken of de kust veilig was. Het ging elke keer om een rit naar Meppen. [8]
Op 12 december 2015 had verdachte in de auto een gesprek met zijn zoon waarbij aan de orde kwam dat verdachte de dag ervoor nog over € 12.000,- beschikte. Verdachte zegt in het OVC gesprek dan: “maar dat geld is niet van mij, ik pak de winst maar moet wel eerst het materiaal betalen. [9]
Op 15 december 2015 had verdachte een gesprek met zijn partner [naam 1] , waarbij verdachte haar vertelde dat hij op donderdag (rechtbank begrijpt: 17 december 2015) om 14.00 uur een afspraak had bij [bedrijf 2], om 15.00 uur een afspraak bij de club, dat hij daarna naar Duitsland zou doorrijden en dat hij dan weer € 200 had verdiend. Ook vertelde verdachte aan [naam 1] dat de Duitsers klanten zijn van hem - verdachte - en [medeverdachte 5] . [10]
Op donderdag 17 december 2015 werd door het observatieteam geconstateerd dat het voertuig van verdachte om 13.41 uur op het parkeerterrein van [bedrijf 2] stond. Om 14.30 uur was verdachte bij het clubhuis van No Surrender te Emmen. Enkele minuten later vertrok de auto van verdachte daar vandaan. Om 14.39 uur zag het observatieteam dat de auto van verdachte in Emmen reed. Achter hem reed een Toyota aan met het kenteken [kenteken] . De auto van verdachte reed hierna naar Duitsland met de Toyota vlak achter hem aan.
Om 15.09 uur stopten beide voertuigen op een zandpad bij [bedrijf 1] bij Meppen in Duitsland. De bestuurder van de Toyota stapte hierna uit zijn auto en liep naar het voertuig van verdachte en ging op de bijrijdersstoel zitten. Verdachte zat op de bestuurdersstoel van zijn auto. De bestuurder van de Toyota stapte hierna weer uit de auto van verdachte en liep naar zijn eigen auto, waarna hij het portier opendeed, vooroverboog en iets deed in de Toyota. Enkele seconden later kwam de bestuurder weer omhoog en liep hij weer naar het voertuig van verdachte. Verdachte en de bestuurder van de Toyota werden hierna door de Duitse politie aangehouden en uit de auto gehaald. De bestuurder bleek [medeverdachte 2] te zijn die in Duitsland woonachtig was. Op de bestuurdersstoel van het voertuig van verdachte werden losliggende bankbiljetten met een totale waarde van € 3.950,- aangetroffen. Dit geldbedrag is in beslag genomen. [11] Onder de bestuurdersstoel van de Toyota werd met behulp van een drugshond circa 120 gram van een stof bevattende cocaïne aangetroffen. [12]
Tijdens het OVC-gesprek dat verdachte en [medeverdachte 2] hadden in de auto van verdachte, werd direct nadat [medeverdachte 2] in de auto ging zitten, een bedrag genoemd. [medeverdachte 2] zei daarna tegen verdachte dat hij verdachte nu het geld zou brengen. Daarop verliet [medeverdachte 2] de auto van verdachte. Nadat [medeverdachte 2] weer was teruggekeerd, ging verdachte hardop tellen. In de uitwerking van dit OVC-gesprek staat vermeld dat, nadat [medeverdachte 2] was teruggekeerd, papiergeritsel werd gehoord. [13] Over dit gebeuren heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hem geld was meegegeven om op die dag (17 december 2015) iets op te halen. Hij moest eerst naar Emmen waar hij werd afgehaald. Hij had het geld gekregen om aan verdachte te geven. [14]
Bewijsoverweging
De uitvoer van drugs op 10 december 2015
Op basis van het voorgaande overweegt de rechtbank dat verdachte op 14 augustus 2015 door [medeverdachte 5] werd benaderd om tien kilo verdovende middelen naar Duitsland te brengen. Er werd daarbij aangegeven dat de levering moest plaatsvinden op een plek die vaker voor handel in verdovende middelen werd gebruikt. Deze plek was bij de parkeerplaats bij de camping aan de weg “ [bedrijf 1] ” bij Meppen in Duitsland. Tijdens het gesprek dat [medeverdachte 5] kort daarna had met twee Duitse mannen werd gesproken over het verhandelen van speed en cocaïne. Door de Duitsers werd daarbij gevraagd wat de kosten waren om deze naar Duitsland te brengen. Daarop antwoordde [medeverdachte 5] dat er iemand was die tegen betaling dat wel wilde doen.
Op donderdag 10 december 2015 ’s middags had verdachte een gesprek met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij - verdachte - speed moest gaan leveren in Duitsland. Uit de peilbakengegevens blijkt dat het voertuig van verdachte na dit gesprek op twee momenten heeft stilgestaan op het adres van [bedrijf 1] bij Meppen.
Op maandag 14 december 2015 heeft verdachte aan zijn zwager verteld dat hij afgelopen donderdag tien kilo naar Duitsland heeft gebracht. De rechtbank begrijpt dat met afgelopen donderdag 10 december 2015 werd bedoeld. Op 12 december 2015 had verdachte een gesprek met zijn zoon waarbij aan de orde kwam dat verdachte de dag ervoor nog over € 12.000,- beschikte. Van algemene bekendheid is voorts dat dit geldbedrag kan overeenkomen met de prijs van 10 kilo amfetamine.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 december 2015 tien kilo amfetamine vanuit Nederland heeft afgeleverd in Duitsland.
Het alternatieve scenario van verdachte dat hij op 10 december 2015 enkel personen in Duitsland heeft opgehaald en daarna teruggebracht, is door verdachte niet aannemelijk gemaakt. Volgens verdachte heeft hij twee motorrijders, die afkomstig zouden zijn van een motorclub in het oosten van Duitsland, bij [bedrijf 1] opgehaald omdat ze de weg naar het clubhuis van No Surrender in Emmen niet wisten. Hij zou ze om diezelfde reden ook weer ’s avonds naar die plek hebben teruggebracht. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat, gesteld al dat deze personen niet zelfstandig de weg naar Emmen zouden hebben kunnen vinden, zij vanaf [bedrijf 1] moesten worden opgehaald, een afgelegen plek die niet ligt op enige logische route vanuit het oosten van Duitsland naar Emmen. Hetzelfde geldt eens temeer voor de terugweg. Hierbij komt dat uit de aangehaalde OVC-gesprekken blijkt dat de bedoelde plek in Duitsland de vaste plek was waar verdovende middelen door verdachte namens anderen werden geleverd. Voorts blijkt uit de peilbakengegevens niet dat verdachte op 10 december 2015 ’s middags rechtstreeks vanuit de bedoelde plek in Duitsland naar het clubgebouw is gereden, zoals hij volgens zijn verklaring heeft gedaan om de leden van de Duitse motorclub de weg daar naartoe te wijzen.
De uitvoer van drugs op 17 december 2015
Op 17 december 2015 is door het observatieteam waargenomen dat verdachte uit Emmen vertrok en daarbij werd gevolgd door de auto waarin [medeverdachte 2] zich bevond. Ze reden naar [bedrijf 1] bij Meppen. [medeverdachte 2] stapte daar kort bij verdachte in de auto, ging vervolgens naar zijn eigen auto en kwam toen weer terug bij verdachte in de auto. Op het moment dat beiden werden aangehouden bleek er in de auto van verdachte een bedrag van € 3950,- in losse biljetten op de bestuurdersstoel te liggen en werd in de auto van [medeverdachte 2] een handelshoeveelheid cocaïne van 120 gram gevonden onder de bestuurdersstoel. De handelswaarde van de cocaïne kan overeenkomen met het bij verdachte in de auto aangetroffen bedrag. In eerdere OVC gesprekken bleek van plannen tot uitvoer van cocaïne naar Duitsland waarbij dezelfde afleverplek werd genoemd. Bovendien verklaarde [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris dat hem geld was meegegeven om op die dag (17 december 2015) iets op te halen. Hij had het geld gekregen om aan verdachte te geven.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 december 2015 een hoeveelheid cocaïne van Nederland naar Duitsland heeft gebracht en deze cocaïne aldaar tegen betaling aan [medeverdachte 2] heeft overhandigd.
Ter terechtzitting heeft verdachte een alternatief scenario geschetst en verklaard dat hij met [medeverdachte 2] bij [bedrijf 1] was om hennepolie te leveren aan [medeverdachte 2] . Hij zou een flesje met hennepolie hebben weggegooid (via het autoraam), (zeer) kort voordat hij werd aangehouden. De rechtbank acht deze lezing onaannemelijk. Deze lezing past niet bij de verklaring die [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd en past niet bij de gang van zaken zoals deze werd geobserveerd, terwijl door het observatieteam op geen enkel moment is gezien dat verdachte iets uit zijn auto heeft gegooid. In de gesprekken die in augustus 2015 hebben plaatsgevonden in het clubgebouw van No Surrender in Emmen over het leveren van verdovende middelen bij Meppen in Duitsland, ging het bovendien specifiek om het leveren van speed en cocaïne. Voorts heeft verdachte op geen enkele wijze duidelijk kunnen maken hoe een flesje hennepolie, ter grootte van ongeveer een colaflesje zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, kan passen bij een geldbedrag van € 3950,-.
De rechtbank schuift het alternatieve scenario dan ook als niet aannemelijk terzijde.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte, samen met anderen, – kort gezegd – op 10 december 2015 amfetamine (speed/pep) en op 17 december 2015 cocaïne heeft uitgevoerd (als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet).
Ten aanzien van feiten 2B en 3
Bewijsmiddelen
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Mede naar aanleiding van de aanhouding van verdachte op 17 december 2015 in Duitsland is zijn woning in Nederland nog diezelfde dag doorzocht. In de woning van verdachte aan de [straatnaam] te Nieuw-Amsterdam, gemeente Emmen, zijn in totaal 759,66 gram amfetamine, 326 xtc-pillen en 0,269 gram cocaïne aangetroffen. [15] Verdachte erkent dat hij die verdovende middelen op 17 december 2015 thuis opzettelijk aanwezig heeft gehad en dat hij in de periode van 18 oktober 2015 tot en met 16 december 2015 in genoemde verdovende middelen heeft gehandeld. [16]
Bewijsoverweging
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 2B en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van feiten 4A en 4B
Bewijsmiddelen
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Na de aanhouding van verdachte op 17 december 2015 werd verdachte op 5 februari 2016 door de Duitse autoriteiten in vrijheid gesteld. [17]
Tijdens een OVC-gesprek dat verdachte op 5 februari 2016 had met zijn zoon, stelde zijn zoon de vraag of verdachte zou stoppen met wat hij deed. Daarop antwoordde verdachte dat hij niet ging stoppen omdat hij geld moest verdienen. Ook zei verdachte dat hij wel moest handelen, maar dat hij meer anderen het werk liet doen en dat hij dan maar iets minder pakte. [18]
Op 25 maart 2016 vanaf 17:37 uur reed verdachte in zijn auto samen met een (onbekende) man. Tijdens de autorit hadden ze het op een gegeven moment over een plek in Duitsland, vlakbij Maagdenburg. Verdachte en de man reden op dat moment naar een caravan/woonwagen, op een kampje, waar ze hadden afgesproken. Door de man werd hierna gezegd dat kwaliteit hun reclame was. Rond 17.56 uur kwam de auto tot stilstand. Verdachte vroeg daarop aan de man of de ‘Press’ er al was en of hij, verdachte, de jongen kon meenemen. [19] Vanaf 17.56 uur stond de auto van verdachte ongeveer 47 minuten stil aan de [straatnaam] te Groningen. [20] De [straatnaam] bevindt zich in de wijk Beijum [21] . Tijdens het gesprek dat plaatsvond nadat verdachte en de (onbekende) man weer in de auto hadden plaatsgenomen, werd gezegd dat de jongen naar Duitsland ging en dat hij dus richting Hoogezand moest rijden. [22]
Op 5 mei 2016 vertelde verdachte aan zijn buurman dat hij, verdachte, zondag een hele grote deal heeft, van het duurdere spul, waarop de buurman het woord ‘coke’ spelde. Er werd hierna over de kwaliteit gesproken. Ook werd door verdachte op een gegeven moment gesproken over zijn contacten en dat die uit voormalig Oost-Duitsland kwamen. [23]
Tijdens een gesprek dat verdachte en [medeverdachte 6] op 20 mei 2016 met elkaar hadden in de auto van [medeverdachte 6] , vertelde verdachte dat hij die dag nog een gesprek moest hebben met de bank, de Duitse. Verdachte vertelde verder dat de Duitser een gesprek met hem wilde hebben omdat er iets niet goed was. Ze waren nu drie keer daar in Groningen geweest. De eerste keer was super, maar daarna was het gewoon slecht. Er kon wel worden besteld, maar de kwaliteit moest dan als de eerste keer zijn. [medeverdachte 6] reageerde hierop en zei dat verdachte alleen moest leveren als hij minimaal 8 strepen kon bieden. [24]
Op zondag 22 mei 2016 te 17.12 uur had verdachte tijdens het rijden een gesprek met een man die zichzelf [naam 2] noemde. Verdachte vertelde dat “die” jongen de eerste keer super had geleverd, maar dat de tweede en derde keer gewoon shit was. Tijdens dat gesprek werd door [naam 2] verteld dat ze het voor negentwintig konden krijgen, waarop verdachte zei dat ze het dan voor negentwintig moesten doen. Op een bepaald moment werd door verdachte gezegd dat ze moesten oppassen waar ze parkeerden en dat hij, verdachte, contact had met ‘hem’ via Telegram. Om 17.29 uur reed de auto van verdachte het parkeerterrein van het Sontplein te Groningen op. Op dat moment waren verdachte en [naam 2] in de auto. [naam 2] werd hierna gebeld, waarbij hij vertelde dat ze op een gast aan het wachten waren. Die gast had vertraging en zou er rond zes uur zijn. Na dat telefoongesprek zei [naam 2] tegen verdachte dat de plek waar ze stonden eigenlijk geen goede plek was, omdat daar camera’s waren en er undercovers rondliepen.
Omstreeks 17.54 uur kwam een auto met een witte kentekenplaat het parkeerterrein oprijden. Dit betrof een lichtkleurige personenauto van het merk Nissan, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken] . Dit kenteken stond geregistreerd onder de naam van een persoon die woonachtig was te Bernburg (Saale), welke plaats ten zuiden van Maagdenburg is gelegen. In de Nissan zat een vrouw als bestuurder met naast haar een blanke man. Op een zeker moment kwam een Duits sprekende man in het voertuig van verdachte zitten. Er vond hierna een gesprek plaats tussen verdachte, [naam 2] en de Duitse man. De Duitser vertelde dat het te veel vermengd was met lidocaïne, een verdovend middel dat door de tandarts wordt gebruikt. Ook zei hij dat het van goede kwaliteit was als het een beetje geel was, maar dat wat overbleef echt wit was en dat dat lidocaïne was. Verdachte reageerde hierop en zei dat hij het vervelend vond, dat hij naar nieuwe op zoek was gegaan en dat hij nu één had waarnaar de Duitser moest kijken. Ook werd nog gezegd dat het de laatste keer heel snel was gegaan, maar dat ze het nu anders gingen doen. De Duitser moest het telkens gaan bekijken, voordat hij het zou meenemen. Op een vraag van verdachte antwoordde [naam 2] dat hij kon garanderen dat elke keer dat de Duitser kwam het goed zou zijn. Later herhaalde [naam 2] weer dat elke keer als de Duitser zou komen de kwaliteit hetzelfde zal zijn, omdat zijn pa hem niet in de steek liet.
De Duitser zei dat hij het in een vast blok, als een steen, wilde hebben. Hij kon het in Bremen aan één stuk krijgen, maar niet voor de prijs waar hij het hier voor kon krijgen.
Verdachte zei toen dat het de eerste keer goed was, in die woonwagen, waarna de Duitser zei dat het toen inderdaad 100% goed was, toen de presi er ook bij was, maar dat het daarna alleen slechter was geworden. Hij wilde die 1000 kilometer hierheen wel rijden maar de kwaliteit moest wel in orde zijn. Er werd afgesproken dat de Duitser achter verdachte en [naam 2] ging rijden. Het geluid van een portier dat open en dicht gaat werd hierna gehoord.
Omstreeks 18.00 uur verliet zowel het voertuig van verdachte als het voertuig met het Duitse kenteken het parkeerterrein. Tijdens de rit die hierna volgde, vertelde verdachte dat er de vorige keer van dat tandartsspul bij zat en dat het van [medeverdachte 7] kwam. Deze roepnaam werd gebruikt door [medeverdachte 7] die verbleef aan de [straatnaam] in de wijk Beijum.
Rond 18.07 uur bracht verdachte zijn voertuig tot stilstand. Kort hierna stapte de Duitser weer in de auto. [naam 2] stapte vervolgens uit de auto en zei op hem te wachten. Enkele minuten later was [naam 2] weer in de auto. De Duitser vertelde hierna dat het nog aardig poederig was en dat hij de volgende keer het in een blok wilde hebben. [naam 2] vertelde hierna dat het topkwaliteit was en dat als de man wilde, hij dat elke keer hier kon halen.
Het voertuig van verdachte ging weer rijden en stopte even later. De Duitser bedankte verdachte dat hij het allemaal zo goed had geregeld en stapte uit de auto. Verdachte en [naam 2] reden daarna verder en stopten weer ergens. Op de vraag van verdachte of het om 29 (tweeduizend negenhonderd) ging of 31, antwoordde [naam 2] dat het om 31 ging.
Later op de dag (19.02 uur) vertelde verdachte aan [medeverdachte 6] dat het allemaal heel lang had geduurd, omdat de jongen helemaal uit Maagdenburg moest komen en in de file vast zat. Ook vertelde verdachte aan [medeverdachte 6] dat de man het zelf had bekeken en dat de volgende keer het ook zo zal gaan. [25]
Tijdens een autorit van 15 juni 2016 vertelde verdachte aan [medeverdachte 6] dat hij, verdachte, had afgesproken de Duitser bij KFC op te halen en dat ze dan verder zouden rijden naar het huis van de vader. Dan is het wisselen, wegwezen, uittellen en verder. [26] Voor het parkeerterrein van het Sontplein is een KFC gevestigd. [27]
Op vrijdag 17 juni 2016 zei verdachte tegen zijn zoon om via Telegram een bericht in het Duits te sturen waarin onder meer stond: zondag om 17.00 uur bij KFC. Verdachte vertelde daarbij dat de jongen aan wie het bericht was verstuurd in Oost-Duitsland zat. [28]
Op zondag 19 juni 2016 omstreeks 18.00 uur had verdachte een gesprek met een Duits sprekende man in zijn auto. Door verdachte werd gevraagd hoe het met de vorige was gegaan. Door de Duitser werd geantwoord dat hij nu één bij zich had van een Albaniër, die hebben een kilo gekocht, aan de haven in Holland. De kwaliteit daarvan was precies dezelfde kwaliteit als van de eerste keer dat hij hier had gekocht. Door verdachte werd hierna gezegd dat de man achter hem moest rijden en dat ze naar de parkeerplaats gingen. Verdachte zou het hierna ophalen, waarna de man ernaar kon kijken. De Duitser zei dat hij het als een steen wilde hebben. De man stapte hierna uit de auto van verdachte.
Rond 18.30 uur zat verdachte in zijn auto samen met zijn zoon, [medeverdachte 6] en een onbekende man. Verdachte vertelde toen dat ze het vandaag weer hadden gedaan en bevestigde dat het nu meer een succes was dan de vorige keer. [29]
Op 26 augustus 2016 om 15.24 uur passeerde de personenauto van het merk Nissan met het Duitse kenteken [kenteken] naar mededeling van de Koninklijke Marechaussee de grens en was Nederland ingereisd. [30]
Om 15.52 uur reed het voertuig het parkeerterrein Sontplein te Groningen op waarna de auto werd geparkeerd. In het voertuig zaten twee mannen. Rond 16.50 uur ging het voertuig in de buurt van het Esso-tankstation op het Sontplein staan. Kort hierna kwamen twee motorfietsen in de richting van de personenauto rijden. De berijders van de motorfietsen waren verdachte en [medeverdachte 6] . Nadat de motorfietsen ter hoogte van de personenauto werden geparkeerd, hadden verdachte en [medeverdachte 6] contact met de bestuurder van de auto die uit de auto was gestapt. Na dit contact stapten eerst [medeverdachte 6] en later verdachte op hun motorfietsen en reden weg met de auto achter hen aan.
Om 17.14 uur reed verdachte samen met [medeverdachte 6] en de bedoelde auto de [straatnaam] te Groningen in, waarna de auto nabij [straatnaam] werd geparkeerd. ( [straatnaam] bevindt zich in de wijk Beijum.) De twee mannen bleven in de auto zitten. Verdachte en [medeverdachte 6] stonden op een bepaald moment op het balkon van perceel nummer [nummer] , de woning van [medeverdachte 7] . Omstreeks 17.30 uur reed een persoon op een motorfiets met drie wielen de [straatnaam] op. Kort hierna reden de drie motorfietsers gevolgd door de auto weg. De motorfietsers gingen naar het winkelcentrum in Beijum en de auto reed naar de A7. Om 18.00 uur stopte de auto op de Noorderstraat te Sappemeer, waar de twee inzittenden uitstapten. De kofferbak werd daar opengedaan en de tankdop stond op een zeker moment open. Enkele minuten later stapten de twee mannen weer in de auto en reden weg. [31]
Omstreeks 18.40 uur gaf de politie ter hoogte van afslag Scheemda de bestuurder van voornoemde auto een stopteken. Met toestemming van de inzittenden doorzocht de politie de auto. Achter de benzineklep werd een doorzichtig plastic zakje aangetroffen. [32] In het zakje zat 97,48 gram van een materiaal bevattende cocaïne. [33]
Tijdens een gesprek dat verdachte en zijn zoon op 27 augustus 2016 in de auto van verdachte hadden, werd door verdachte verteld dat het gisteren weer fout was gegaan en dat men niet in Duitsland was aangekomen. Ook tijdens een gesprek dat verdachte later had met een onbekende man, vertelde hij dat het gisteren mis was gegaan in Groningen en dat de jongens uit Duitsland waren gepakt. Op de vraag of het ging om de jongens die wat hadden gekocht, antwoordde verdachte bevestigend. Daarbij vertelde verdachte dat het ging om 100. [34]
Bewijsoverweging
Op basis van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien overweegt de rechtbank als volgt.
Nadat verdachte op 5 februari 2016 door de Duitse autoriteiten in vrijheid was gesteld, heeft hij aangegeven dat hij in verdovende middelen zal blijven handelen. Naar het oordeel van de rechtbank staat ook vast dat verdachte hierna cocaïne heeft geleverd aan personen die uit Duitsland afkomstig zijn. De rechtbank betrekt hierbij het navolgende.
Op 25 maart 2016 is verdachte samen met een man naar de wijk Beijum gegaan, naar een caravan/woonwagen op een kampje. Tijdens de rit is door verdachte en de andere inzittende gezegd dat kwaliteit hun reclame was. Ook is daarbij de plaats Maagdenburg genoemd die in Duitsland is gelegen. Eenmaal in Beijum werd de auto geparkeerd aan de [straatnaam] . Uit openbare bronnen is gebleken dat in de directe omgeving van voornoemd perceelnummer een woonwagenkamp is gevestigd. [35] Voordat verdachte en de man de auto hebben verlaten, is door verdachte nog gevraagd of de “press” aanwezig is. Na ongeveer drie kwartier zijn verdachte en een man weer in de auto gestapt en heeft verdachte gezegd dat de jongen naar Duitsland moet gaan. Dat deze ontmoeting betrekking had op het leveren van cocaïne, moet worden gezien in verband met het navolgende.
Op 5 mei 2016 heeft verdachte aan zijn buurman verteld dat hij “zondag” een deal heeft van het duurdere spul, waarna door de buurman het woord ‘coke’ wordt gespeld. Ook blijkt uit dat gesprek dat bij de deal personen uit voormalig Oost-Duitsland betrokken zijn.
Op 20 mei 2016 heeft verdachte een gesprek gehad met [medeverdachte 6] . Tijdens dat gesprek heeft verdachte verteld dat hij een gesprek moet hebben met de Duitse(r), omdat die niet tevreden zou zijn. Ook heeft verdachte verteld dat de Duitsers al drie keer in Groningen zijn geweest. De eerste keer was de kwaliteit goed, maar daarna niet meer. Hierop heeft [medeverdachte 6] gereageerd en gezegd dat verdachte alleen ermee moet doorgaan als hij minimaal 8 strepen kan leveren. Dat met 8 strepen de kwaliteit van cocaïne werd bedoeld, blijkt onder meer uit een OVC-gesprek dat in de memberroom van het clubhuis van No Surrender is opgenomen. In dat gesprek wordt verteld dat coke van 8 strepen van goede kwaliteit is. [36]
Op zondag 22 mei 2016 heeft verdachte een afspraak gehad op de parkeerplaats Sontplein met een Duitser. Verdachte was daar samen met een man die zichzelf [naam 2] noemde. De Duitser kwam daar in een personenauto die op naam stond van een persoon die woonachtig is in de buurt van Maagdenburg in het oosten van Duitsland. Tijdens het gesprek tussen verdachte en de Duitser werd gezegd dat de kwaliteit van de eerste keer goed was, maar dat de kwaliteit daarna minder is geworden. Met betrekking tot de eerste keer werd verwezen naar die ene keer bij de woonwagen toen ook de “presi” erbij was. Naar het oordeel van de rechtbank werd hiermee de eerdergenoemde ontmoeting van 25 maart 2016 bedoeld, omdat voorafgaand aan die ontmoeting over de kwaliteit werd gesproken en verdachte het had over iemand uit Duitsland die in Maagdenburg woonde. Daarnaast was de afspraak van 25 maart 2016 bij een woonwagenkamp(je) en was ook de persoon die als press of presi werd aangeduid erbij.
Dat het op 22 mei 2016 over het leveren van cocaïne ging, leidt de rechtbank af uit de hierboven genoemde gesprekken van 5 en 20 mei 2016 waar men het heeft over coke en 8 strepen. Ook uit de aard en strekking van het gesprek dat verdachte en de Duitser hebben gehad in de auto blijkt dat het om cocaïne ging. Zo blijkt uit dat gesprek dat de Duitser niet tevreden was over de kwaliteit van de laatste keer toen het teveel vermengd was met lidocaïne. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat lidocaïne als versnijdingsmiddel wordt gebruikt voor cocaïne. [37] Nu vaststaat dat op 22 mei 2016 over het leveren van cocaïne werd gesproken, staat vast dat ook op 25 maart 2016 het over het leveren van cocaïne aan de Duitser ging.
Daarnaast kan worden vastgesteld dat zowel op 25 maart als op 22 mei 2016 daadwerkelijk cocaïne is geleverd. De rechtbank overweegt hierbij in het bijzonder dat tijdens de ontmoeting van 22 mei 2016 werd gesproken over de kwaliteit van de cocaïne die op 25 maart 2016 was geleverd. Op 22 mei 2016 moest de Duitser op een zeker moment achter het voertuig van verdachte rijden. Toen de auto van verdachte tot stilstand was gekomen, kwam de Duitser wederom in de auto van verdachte zitten en moesten ze op [naam 2] wachten die de cocaïne ging halen. Kort hierna kwam [naam 2] terug en werd door de Duitser gezegd dat de cocaïne te poederig was en dat hij de volgende keer die in een blok geleverd wil hebben. Uit het gesprek dat verdachte later op de dag met [medeverdachte 6] heeft gehad, blijkt dat de man uit Duitsland de cocaïne had bekeken en dat het de volgende keer ook zo zal gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank was deze volgende keer zondag 19 juni 2016.
Uit de reeds aangehaalde OVC-gesprekken van 15, 17 en 19 juni 2016 blijkt dat verdachtes werkwijze op 19 juni 2016 overeenkwam met die van 22 mei 2016. Door verdachte werd met een Duitser die uit Oost-Duitsland kwam wederom op een zondag afgesproken op het Sontplein te Groningen. Aldaar kwam de Duitser in de auto van verdachte zitten, waar ze het wederom hadden over de goede kwaliteit van hetgeen hier de eerste keer (25 maart 2016) was gekocht. Door verdachte werd hierna aan de Duitser gezegd dat hij achter verdachte moest rijden en dat verdachte het ging ophalen zodat hij ernaar kon kijken. Tijdens het gesprek dat verdachte op 15 juni 2016 heeft gehad over de ontmoeting die met de Duitser zal plaatsvinden (19 juni 2016), heeft verdachte verteld dat hij vanaf het Sontplein naar het huis van de vader zal gaan.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen over de ontmoeting van 22 mei 2016, concludeert de rechtbank dat hierbij de vader van [naam 2] wordt bedoeld bij wie de cocaïne op 22 mei 2016 is opgehaald. Door [naam 2] is toen al gezegd dat hij kan garanderen dat de kwaliteit daar goed is, omdat zijn vader hem niet in de steek laat.
Dat ook op 19 juni 2016 daadwerkelijk een levering heeft plaatsgevonden, blijkt uit het gesprek dat verdachte kort na de ontmoeting met de Duitser heeft gehad met onder meer [medeverdachte 6] . Daarbij heeft verdachte verteld dat hij het vandaag weer heeft gedaan en dat het meer een succes was dan de vorige keer.
De rechtbank oordeelt voorts dat de betrokkenheid van verdachte bij het leveren van cocaïne op 26 augustus 2016 evident is. Ook op die dag heeft verdachte een ontmoeting gehad met twee Duitse mannen bij het Sontplein te Groningen. De Duitsers maakten hierbij gebruik van dezelfde auto als die bij de eerdere ontmoeting op 22 mei 2016. Nadat verdachte contact heeft gehad met deze mannen, zijn ze in hun voertuig achter verdachte aan gereden. Verdachte reed toen op een motor en was in gezelschap van [medeverdachte 6] die ook op een motor reed. Verdachte en de Duitsers zijn toen naar de wijk Beijum gereden waar de auto werd geparkeerd op de [straatnaam] . De Duitsers bleven in de auto zitten, terwijl verdachte en [medeverdachte 6] naar de woning van [medeverdachte 7] aan de [straatnaam] zijn gegaan. Uit een gesprek dat verdachte op 22 mei 2016 heeft gehad, blijkt dat de cocaïne waarbij lidocaïne als versnijdingsmiddel is gebruikt van [medeverdachte 7] afkomstig was.
Na deze ontmoeting werd het voertuig waarin de Duitsers reden geobserveerd. Op een zeker moment werd gezien dat de auto op een parkeerplaats langs de A7 onder Hoogezand werd stilgezet. De inzittenden stapten uit en deden de kofferbak open. De tankdop stond toen ook open, dit terwijl ze toen niet bij een benzinepomp stonden. Door de politie is later achter de benzineklep een zakje gevonden met ongeveer 98 gram van een stof bevattende cocaïne.
Uit de OVC-gesprekken blijkt dat verdachte een dag later aan anderen heeft verteld dat de Duitsers die hier waren en ongeveer 100 hadden gekocht, zijn opgepakt.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte hierbij de twee Duitsers bedoelt die door politie zijn aangehouden. Mede in verband met de eerdere betrokkenheid van verdachte bij de levering van cocaïne aan mensen uit Duitsland, oordeelt de rechtbank dat verdachte ook op 26 augustus 2016 cocaïne heeft geleverd aan de Duitse mannen die zijn aangehouden.
Op basis van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onder 4A en 4B, primair, ten laste gelegde uitvoer van cocaïne kan worden bewezen.
Met betrekking tot feit 4A en 4B overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Volgens artikel 1 lid 5 van de Opiumwet valt onder het buiten het grondgebied brengen van verdovende middelen mede het met bestemming naar het buitenland ten vervoer aanbieden van die middelen. Uit het reeds overwogene blijkt dat het de bedoeling was dat er uitvoer van harddrugs van Nederland naar Duitsland zou plaatsvinden en dat verdachte bij elke levering wist dat het om personen ging die vanuit Duitsland naar Nederland kwamen om na het kopen van de door verdachte geleverde cocaïne terug te gaan naar Duitsland.
Op 26 augustus 2016 heeft verdachte de cocaïne aan de Duitse personen aangeboden, terwijl hij wist dat de bedoeling was om deze naar Duitsland te vervoeren. De Duitse personen zijn ook door de politie aangehouden terwijl zij daadwerkelijk naar Duitsland op weg waren. De omstandigheid dat de cocaïne in Nederland in beslag is genomen, staat daarom niet aan een bewezenverklaring in de weg. Het verweer hieromtrent wordt verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2A, 2B, 3, 4A en 4B primair, bewezenverklaard, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 december 2015 in de gemeente Emmen of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht tien kilo amfetamine (speed/pep), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2A
hij op 17 december 2015, in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 121 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
2B
hij op 17 december 2015, in de gemeente Emmen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 759,66 gram amfetamine en 326 xtc-pillen en 0,269 gram cocaïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 18 oktober 2015 tot en met 16 december 2015, in de gemeente Emmen, of elders in Nederland meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA (XTC-pillen) en amfetamine (speed/pep), zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4A
hij in de periode van 5 februari 2016 tot en met 4 augustus 2016, in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
4B primair
hij op 26 augustus 2016, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 97,48 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1, 2A, 4A en 4B primair Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2B Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
3 Ten aanzien van het verkopen en afleveren:
De voortgezette handeling van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van vervoeren:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het enige doel van verdachte was om veel geld te verdienen in een korte tijd, zonder veel inspanning. Verdachte heeft hierbij op geen enkele wijze gedacht aan de gevolgen voor de maatschappij en degenen die gaan gebruiken. De aanhouding van verdachte door de Duitse autoriteiten heeft hem niet afgeschrikt. Na zijn vrijlating door de Duitse autoriteiten heeft verdachte de frequentie van zijn handel in verdovende middelen juist opgevoerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat enkel de feiten 2B en 3 kunnen worden bewezen en heeft bepleit om hiervoor een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. De raadsman heeft verzocht om bij het opleggen van de straf rekening te houden met het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte op de goede weg is om zijn leven op de rit te krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies d.d. 15 november 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 oktober 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen meerdere malen schuldig gemaakt aan het brengen van cocaïne en speed buiten het grondgebied van Nederland.
De periode waarin verdachte verdovende middelen heeft uitgevoerd kan in twee delen worden verdeeld. Het eerste deel betreft de periode oktober - december 2015 waarin verdachte, uitgaande van het bewezen verklaarde, in opdracht van anderen in elk geval twee keer verdovende middelen heeft gebracht naar Duitsland. In die periode heeft verdachte ook verdovende middelen aanwezig gehad en heeft hij harddrugs verkocht. In verband met de uitvoer is verdachte op 17 december 2015 in Duitsland aangehouden en heeft hij in Duitsland ongeveer twee maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Hij is in februari 2016 door de Duitse autoriteiten in vrijheid gesteld in verband met de overdracht van de strafvervolging aan Nederland.
Na zijn invrijheidstelling in februari 2016 is verdachte, hoewel hij een gewaarschuwd man was en wist dat er nog een verdere strafvervolging zou plaatsvinden, doorgegaan met de uitvoer van verdovende middelen naar Duitsland. Verdachte fungeerde steeds als bemiddelaar tussen de Duitse afnemers en de Nederlandse verkopers. Verdachte zorgde er ook voor dat de afnemers kwalitatief goede verdovende middelen kregen, waardoor ze naar Nederland bleven komen voor de illegale handel. Aldus was verdachte een belangrijke schakel bij het verhandelen van harddrugs, welke handel was geïnitieerd door leden van motorclub No Surrender, zoals blijkt uit de afgeluisterde gesprekken in augustus 2015.
Deze handelingen zijn kwalijk omdat het gebruik van harddrugs schadelijk is voor de volksgezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van de gebruikers. De ervaring leert bovendien dat de handel in verdovende middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, van lichte criminaliteit door drugsgebruikers tot zware, ondermijnende criminaliteit, zoals ernstige geweldsdelicten in het criminele circuit en aantasting van het financiële verkeer door het met de handel in verdovende middelen gepaard gaande witwassen van drugsgelden.
Verdachte heeft zich kennelijk bij het plegen van de feiten alleen laten leiden door financieel gewin. Hij heeft zich niet bekommerd om de ernstige gevolgen die drugsgebruik voor een gebruiker en zijn omgeving kunnen hebben. Bovendien rekent de rechtbank het verdachte in hoge mate aan dat zelfs de eerdere aanhouding en de daarop volgende vrijheidsbeneming ter zake de uitvoer van verdovende middelen hem er niet van heeft weerhouden zijn illegale praktijken voort te zetten. Integendeel, deze aanhouding heeft hem er alleen toe gebracht zijn handelwijze aan te passen en meer verhullend te werk te gaan om daarmee de pakkans te verkleinen.
Gelet op het bovenstaande is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden.
Voor de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van de LOVS, die ervoor proberen te zorgen dat gelijke gevallen zo gelijk mogelijk worden bestraft.
Verdachte is betrokken geweest bij de uitvoer van 10 kilo speed en meer dan 400 gram cocaïne. Volgens voornoemde oriëntatiepunten is reeds voor een hoeveelheid van 10 kilo harddrugs de oplegging van een gevangenisstraf van 48 maanden het uitgangspunt. Verdachte heeft voorts gedeald in harddrugs en had een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine in zijn bezit. Voor het handelen van harddrugs tussen de een en drie maanden is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van zes maanden. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van meer dan vier jaar aan de orde zou kunnen zijn.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte een essentiële rol heeft gehad bij de uitvoer, doch dat hij niet de leidende rol had in het geheel. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte, volgens de informatie van de reclassering, na de schorsing van de voorlopige hechtenis zich aan alle voorwaarden heeft gehouden. Vanaf het begin van de schorsing heeft hij zich begeleidbaar opgesteld en heeft hij met de reclassering een goede werkrelatie gehad. Ook het inmiddels gestarte traject van bewindvoering verloopt naar wens. Daarenboven heeft verdachte, naar hij heeft verklaard, de banden met motorclub No Surrender verbroken.
Gelet op eerdergenoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 48 maanden op te leggen doch een deel van die straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om verdachte te weerhouden weer strafbare feiten te begaan.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden en zal deze straf opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn verschillende geldbedragen in beslag genomen. Een bedrag ter grootte van € 3.950,- is naar aanleiding van de uitvoer van cocaïne naar Duitsland op 17 december 2015 in beslag genomen. De rechtbank is van oordeel dat dit het bedrag betreft dat verdachte ontving voor de levering van de ook op die dag aangetroffen cocaïne. De rechtbank verklaart dit bedrag verbeurd als zijnde een bedrag met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid als bedoeld in artikel 33a lid 1 onder c het Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank acht de hierna te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het onder 2B bewezen verklaarde feit met behulp van deze goederen zijn begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De voorwerpen zijn:
  • 314,03 gram roze substantie (goednr. PL0100- 2015186952-651491);
  • 445,63 gram roze substantie (goednr. PL0100- 2015186952-651488)
  • zakje met grijs en witte brokjes (goednr. PL0100- 2015186952-651504);
  • zakje met wit poeder + rietje (goednr. PL0100-2015186952-651508);
  • 326 "schelpvormige" groene pillen (goednr. PL0100-2015186952-651465);
  • 50 kleine gripzakjes (goednr. PL0100-2015186952-651667);
  • 1000 grotere gripzakjes 120 x 180 mm (goednr. PL0100-2015186952-651627).
Ook de in beslag genomen 4 scherpe patronen volmantel 7.65 mm acht de rechtbank vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
Een bedrag ter grootte van € 770,- en € 1.570,- is ex artikel 94 het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen bij de doorzoeking die plaatsvond op 17 december 2015 in de woning van verdachte. De rechtbank ziet geen reden om met betrekking tot dit bedrag over te gaan tot de bijkomende straf van verbeurdverklaring. Op deze gelden ligt geen conservatoir beslag, doch slechts een beslag gebaseerd op artikel 94 Sv. Dit bedrag dient derhalve aan verdachte te worden teruggegeven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 56, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2A, 2B, 3, 4A en 4B primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot een jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waaronder ook de tijd in Duitsland doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen gelbedrag van € 3.950,-.

Verklaart onttrokken aan het verkeerde volgende in beslag genomen goederen, te weten:
  • 314,03 gram roze substantie (goednr. PL0100- 2015186952-651491);
  • 445,63 gram roze substantie (goednr. PL0100- 2015186952-651488)
  • zakje met grijs en witte brokjes (goednr. PL0100- 2015186952-651504);
  • zakje met wit poeder + rietje (goednr. PL0100-2015186952-651508);
  • 326 "schelpvormige" groene pillen (goednr. PL0100-2015186952-651465);
  • 50 kleine gripzakjes (goednr. PL0100-2015186952-651667);
  • 1000 grotere gripzakjes 120 x 180 mm (goednr. PL0100-2015186952-651627);
  • 4 scherpe patronen volmantel 7.65 mm.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 770,- en € 1.570,-.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. R. Depping en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van de inhoud van het zaaksdossier met nummer NN3RO15040 rechercheonderzoek "Sargas" gesloten op 8 maart 2017, bestaande uit diverse schriftelijke stukken en processen-verbaal. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal bevindingen OVC-gesprekken (onderzoek Akepa) 14 augustus 2015, d.d. 23 augustus 2015, Ordner 2 [Procesdossier], p. 503 – 505 en Proces-verbaal in verband met stemherkenning d.d. 27 februari 2017, Ordner 2 [Procesdossier], p. 430.
3.Aanvullend proces-verbaal bevindingen OVC-gesprekken (onderzoek Akepa) 14 augustus 2015, d.d. 23 augustus 2015, Ordner 2 [Procesdossier], p. 511-512
4.Proces-verbaal bevindingen betreffende [bedrijf 1] d.d. 14 september 2015, Ordner 2 [Procesdossier], p. 427.
5.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 10 december 2015, d.d. 11 december 2015, Ordner 2 [Procesdossier], p. 542.
6.Proces-verbaal van verhoor d.d. 8 november 2016, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] , Ordner 2 [Procesdossier], p. 626 -627.
7.Proces-verbaal bevindingen [bedrijf 1] in Duitsland op donderdag 10 december 2015 d.d. 15 december 2015 met bijlage, Ordner 2 [Procesdossier], p. 439 – 440 en een schriftelijk bescheid, te weten een Vector report, Ordner 2 [Procesdossier], p. 488.
8.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 14 december 2015, d.d. 17 december 2015, Ordner 2 [Procesdossier], p. 560-561.
9.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 12 december 2015, d.d. 14 december 2015, Ordner 2 [Procesdossier], p. 546.
10.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 15 december 2015, d.d. 22 december 2015, Ordner 2 [Procesdossier], p. 574 -575.
11.Proces-verbaal van observatie d.d. 23 december 2015, Ordner 2 [Procesdossier], p. 700 – 701 en een schriftelijk bescheid, te weten een Duits eindverslag, MAP Bijlage B-1, p. 179.
12.Schriftelijke bescheiden, te weten een Duits proces-verbaal van doorzoeking, MAP Bijlage B-1, p. 82 en een Duits proces-verbaal over nader onderzoek aan witte substantie d.d. 14 januari 2016, MAP Bijlage B-1, p. 166.
13.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 17 december 2015, d.d. 11 januari 2016, Ordner 2 [Procesdossier], p. 687.
14.De verklaring van [medeverdachte 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 19 februari 2018.
15.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 18 december 2015, MAP Bijlage A (deel 2), p. 495 – 496 en Proces-verbaal middelen d.d. 21 december 2015 MAP Bijlage A (deel 2), p. 510 - 513
16.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2018.
17.Relaas proces-verbaal betreffende het onderzoek Sargas d.d. 8 maart 2017, Ordner 1 [Procesdossier], p. 70.
18.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 5 februari 2016, d.d. 12 februari 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1147 – 1166.
19.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 25 maart 2016, d.d. 1 april 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1179 – 1181.
20.Een schriftelijk bescheid, te weten een Vector rapport, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1059.
21.Zie hiervoor de openbare bron www.google.nl/maps.
22.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 25 maart 2016, d.d. 1 april 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1181 – 1182.
23.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 5 mei 2016, d.d. 10 mei 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1187 – 1188.
24.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 20 mei 2016 (onderzoek Halbarad), d.d. 1 juni 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1194 – 1195.
25.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 22 mei 2016 d.d. 7 juni 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1228 -1248, Relaas proces-verbaal betreffende het onderzoek Sargas d.d. 8 maart 2017, Ordner 1 [Procesdossier], p. 88 en Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Sontplein d.d. 22 juni 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1068 – 1070.
26.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 15 juni 2016 d.d. 23 juni 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1267.
27.Relaas proces-verbaal betreffende het onderzoek Sargas d.d. 8 maart 2017, Ordner 1 [Procesdossier], p. 78.
28.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 17 juni 2016 d.d. 28 juni 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1277.
29.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 19 juni 2016 d.d. 28 juni 2016, Ordner 4 [Procesdossier], p. 1290 – 1293.
30.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van de Koninklijke Marechaussee d.d. 29 augustus 2016, Ordner 5, p. 1480 -1483.
31.Proces-verbaal van observatie 26 augustus 2016 d.d. 26 oktober 2016, Ordner 5, p. 1485 – 1488 en Verklaring van [medeverdachte 6] van 19 oktober 2016, Ordner 4, p.1414.
32.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 26 augustus 2016, Ordner Bijlage C, p. 7 – 8.
33.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 9 september 2016, opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, Ordner Bijlage C, p. 42.
34.Proces-verbaal van bevindingen OVC-gesprekken 27 augustus 2016 d.d. 29 augustus 2016, Ordner 5 p. 1495 – 1496.
35.Zie hiervoor de openbare bron www.google.nl/maps.
36.Proces-verbaal Motivatie, gesprek van 6 juni 2015 (filenumber 3052 en 3059).
37.Relaas proces-verbaal betreffende het onderzoek Sargas d.d. 8 maart 2017, Ordner 1 [Procesdossier], p. 87.