ECLI:NL:RBNNE:2018:5240

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/930094-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van medeplichtigheid en samenwerking met medeverdachten

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van de uitvoer van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Uit het onderzoek ter terechtzitting bleek dat de verdachte weliswaar wetenschap had van de handel in verdovende middelen door een medeverdachte, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij nauw en bewust had samengewerkt met deze medeverdachte of anderen om verdovende middelen te leveren aan Duitsers. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van medeplichtigheid.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, onderbouwd door OVC-gesprekken waaruit bleek dat de verdachte en de medeverdachte besprekingen hadden over de verkoop van harddrugs aan Duitsers. De verdediging betoogde echter dat er gebrek aan bewijs was en dat de verdachte vrijgesproken moest worden.

De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte was, met uitzondering van één keer, niet aanwezig bij de drugstransacties van de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel op de hoogte was van de transacties, maar dat dit niet voldoende was voor het bewijs van medeplichtigheid. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte, aangezien het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930094-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
uit anderen hoofde thans gedetineerd te P.I. Overijssel - HvB Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2018, dat is gesloten op 4 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2016 tot en met 4 augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen en/of elders in Nederland en/of Duitsland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen
en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 97,48 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2016, althans in augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk (ongeveer) 97,48 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, buiten het grondgebied van Nederland te brengen
- ( regelmatig) contact heeft gehad en/of onderhouden met een of meer
medeverdachte(n) woonachtig in Duitsland, en/of
- die medeverdachte(n) uit Duitsland heeft ontmoet in Groningen, en/of
- die medeverdachte(n) uit Duitsland (dat materiaal bevattende) die cocaïne
heeft verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of,
- ( dat materiaal bevattende) die cocaïne heeft vervoerd of doen/laten vervoeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen
en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 97,48 gram cocaïne,
althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 26 augustus 2016, in de gemeente(n) Emmen en/of Groningen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 97,48 gram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door opzettelijk in de nabijheid van die [medeverdachte 1] op de uitkijk
verbleven en/of op te treden als bewaker of beveiliger van die [medeverdachte 1] of
anderen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit verschillende OVC-gesprekken blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode besprekingen hebben gehad over de verkoop van harddrugs aan Duitsers. Daarnaast hebben verdachte en [medeverdachte 1] op 26 augustus 2016 contact gehad met enkele Duitsers, bij wie de politie later cocaïne heeft aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte bij gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken van alle feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de verschillende OVC-gesprekken blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode meerdere malen met elkaar hebben gesproken over de kwaliteit en prijzen van verdovende middelen. Op basis van deze gesprekken kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de handel in verdovende middelen van [medeverdachte 1]. Niet is evenwel gebleken dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] of anderen om verdovende middelen te leveren aan de Duitsers. Verdachte was - uitgezonderd één keer - niet aanwezig tijdens de drugstransacties van [medeverdachte 1] met de Duitsers. De uitzondering betreft de ontmoeting van 26 augustus 2016 waar verdachte gedurende enige tijd in aanwezigheid is geweest van [medeverdachte 1] en de Duitsers bij wie later cocaïne is aangetroffen. Weliswaar heeft verdachte contact gehad met bedoelde Duitsers, maar aan de hand van de processtukken kan niet worden vastgesteld dat hij op enigerlei wijze een actieve bijdrage heeft geleverd aan de drugstransactie die op die dag met de Duitsers heeft plaatsgevonden. Ook anderszins is niet gebleken dat verdachte op enige manier significant heeft bijgedragen aan het tot stand komen van die transacties.
Gelet op het voorgaande zal verdachte van zowel het onder 1 als 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van de onder 2 meest subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de verkoop van cocaïne op 26 augustus 2016. Uit hetgeen zich heeft afgespeeld bij die transactie valt slechts af te leiden dat verdachte op de hoogte was van deze transactie en bij het begin van het contact in de buurt was, dat is echter onvoldoende voor het bewijs van medeplichtigheid.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen geldbedragen van € 34,65 (G790083),
€ 27,92 (G790090) en € 1.550,00 (G790096) moeten, voor zover dat nog niet is gebeurd, worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven
geldbedragen van € 34,65 (G790083), € 27,92 (G790090) en € 1.550,00 (G790096).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. R. Depping en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2018.