ECLI:NL:RBNNE:2018:5134

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
18/830030-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met voorbedachte rade en vrijspraak van moord na hevige gemoedsopwelling

Op 17 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 februari 2018, waarbij de verdachte, na het nuttigen van alcohol, in een vlaag van razernij zijn slachtoffer, [slachtoffer], op gruwelijke wijze om het leven heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte heeft [slachtoffer] eerst met kracht tegen het hoofd geschopt en vervolgens met een mes meerdere malen in haar hals gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de moord, maar het subsidiair ten laste gelegde doodslag wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problematiek en alcoholgebruik. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging. De rechtbank heeft deze maatregel opgelegd, gezien het recidivegevaar en de noodzaak voor behandeling. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en TBS met verpleging van overheidswege.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830030-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PPC Zwolle, Huub van Doornestraat 15 te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
3 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Meijer, advocaat te Veendam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 februari 2018 te [pleegplaats], gemeente De Marne, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg,
-die [slachtoffer] op de grond gegooid en/of
-met geschoeide voet(en) die [slachtoffer] meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht geschopt en/of op het hoofd gestampt en/of
-meermalen, (met kracht) met een mes in de hals en/of de nek en/of de borst en/of het gezicht van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat,
hij op of omstreeks 9 februari 2018 te [pleegplaats], gemeente De Marne, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
-die [slachtoffer] op de grond gegooid en/of
-met geschoeide voet(en) die [slachtoffer] meermalen (met kracht) tegen het hoofd
en/of in het gezicht geschopt en/of op het hoofd gestampt en/of
-meermalen, (met kracht) met een mes in de hals en/of de nek en/of de borst en/of het gezicht van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar het feit heeft gepleegd in een opwelling. Doodslag, zoals subsidiair is ten laste gelegd, kan wel worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Er is geen sprake van een voorgenomen besluit om tot geweld over te gaan. Verdachte handelde in een hevige ogenblikkelijke gemoedsopwelling, onder invloed van alcohol en psychische problematiek. Dit heeft geleid tot buitenproportioneel geweld, waarbij verdachte zich geen moment realiseerde waar hij mee bezig was. Kalm beraad en rustig overleg kan derhalve niet worden bewezen.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 februari 2018 had verdachte sterke drank genuttigd. Dit was tegen de afspraak die hij hierover met [slachtoffer], het latere slachtoffer, had gemaakt. [slachtoffer] kwam op een gegeven moment de kamer van verdachte binnen en vermoedde dat verdachte alcohol had gedronken. Zij pakte verdachte beet en zei dat hij het huis moest verlaten. Verdachte werd hierop boos en gooide [slachtoffer] op de grond. Vervolgens ging verdachte, blijkens zijn eigen verklaring, als een razende te keer. Verdachte verklaarde hierover onder meer: " Ik ben toen niet meer opgehouden, het ging, het ging, het ging." Verdachte schopte en stampte meerdere malen met kracht op het gezicht van [slachtoffer]. Meteen daarna pakte hij een mes dat op de grond in de kamer lag. Verdachte ging vervolgens op zijn knieën naast haar op haar zitten en stak vele malen met dat mes op haar in. Pas daarna kwam hij weer bij zinnen.
Uit het pathologische onderzoek blijkt dat het jukbeen, de oogkas, de kaak en het neusschot van [slachtoffer] waren gebroken. In het gezicht en in de hals zaten veel steekwonden. Er zijn geen letsels aangetroffen die qua kenmerken zouden kunnen passen bij afweerletsel.
De constateringen van de onderzoekers sluiten volledig aan bij de verklaring van verdachte.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte een plan heeft beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven, maar veeleer dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte werd razend nadat hij door [slachtoffer] was geconfronteerd met zijn alcoholgebruik. Het besluit om haar te doden en de uitvoering van dit voornemen zijn naar het oordeel van de rechtbank tot stand gekomen in een zeer korte tijdspanne, waarbij het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst. Van (gelegenheid voor) een moment van bezinning is niet gebleken. Daarom kan niet bewezen worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde moord.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte het subsidiair ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2018, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018035645 d.d. 19 april 2018, inhoudend de relatering van verbalisant;
3. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut "Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood" d.d. 11 april 2018, opgemaakt door
prof. dr. B. Kubat, arts en patholoog (nagekomen document).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 februari 2018 te [pleegplaats], gemeente De Marne, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
-die [slachtoffer] op de grond gegooid en
-met geschoeide voeten die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd en in het gezicht geschopt en op het hoofd gestampt en
-meermalen, met kracht met een mes in de hals en de borst en het gezicht van die [slachtoffer] gestoken en gesneden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair Doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren (met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht) en dat daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. De officier van justitie heeft bij het bepalen van straf rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd. Tevens heeft hij hierbij de inhoud van rapportages betrokken die over verdachte zijn opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De onderzoekers hebben geadviseerd, gelet op het recidivegevaar en de bij verdachte vastgestelde pathologie, om aan verdachte een TBS maatregel op te leggen, al dan niet met voorwaarden. De officier van justitie is van mening dat de hoogte van de door hem geëiste gevangenisstraf, de ernst van het feit, het recidivegevaar, de pathologie van verdachte en het gebrek aan vertrouwen dat verdachte zich zal houden aan de voorwaarden, zich verzetten tegen een TBS met voorwaarden. De bescherming van de maatschappij eist een zwaardere maatregel, zodat aan verdachte een TBS met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de ernst van het feit bij het bepalen van de straf van groot belang is, maar dat er ook rekening dient te worden gehouden met de problematiek van verdachte en de noodzaak dat er zo spoedig mogelijk wordt gestart met de behandeling. De raadsman heeft derhalve verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van een zo beperkt mogelijke duur in combinatie met de maatregel TBS met voorwaarden. Verdachte is erg gemotiveerd en is bereid om mee te werken aan behandeling, waarbij hij instemt met alle gestelde voorwaarden
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Op 9 februari 2018 heeft verdachte [slachtoffer] in haar woning in een vlaag van razernij op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Nadat hij haar eerst met kracht tegen haar hoofd had geschopt en op haar hoofd had gestampt, heeft hij haar vele malen met een mes in en rond de halsstreek gestoken. Verdachte heeft, nadat hij haar van het leven had beroofd, nog twee dagen in de woning verbleven zonder bij iemand melding te maken van haar dood. Verdachte heeft meerdere mensen die bij zijn woning kwamen vragen of hij wist waar [slachtoffer] was, met een smoes weggestuurd en heeft een bericht van de dochter van [slachtoffer] die zich afvroeg waarom haar moeder niet op haar verjaardag kwam genegeerd. De nabestaanden hebben door het handelen van verdachte onnodig lang in onzekerheid verkeerd over het lot van hun dierbare en zijn vervolgens geconfronteerd met de gruwelijke wijze waarop [slachtoffer] door verdachte om het leven is gebracht. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer zwaar aan.
De gewelddadige dood van [slachtoffer] heeft naast afschuw over de daad van verdachte voor groot verdriet en een onherstelbaar gemis in het leven van de nabestaanden gezorgd, hetgeen op de terechtzitting ook door de moeder en de dochter van [slachtoffer] op een indringende wijze is verwoord.
Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten, waarop hoge straffen zijn gesteld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank heeft daarbij kennis genomen van het reclasseringsadviezen d.d.10 juli 2018 en 23 augustus 2018, de pro Justitia rapportage
d.d. 11 juni 2018, opgesteld door H.E.W. Koornstra, psycholoog en de pro Justitia rapportage d.d. 30 mei 2018, opgesteld door C.J.F. Kemperman, psychiater.
Uit de inhoud van de rapporten van de psycholoog en de psychiater komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een autistiforme stoornis, vermoedelijk ADHD en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het hem ten laste gelegde. De zelfcontrole van verdachte werd beperkt door diens autisme spectrumstoornis. Deze stoornis kenmerkt zich door een verminderd inlevingsvermogen en verminderd empathisch vermogen. Daarnaast bestond ontremming met (extra) agressie door het alcoholgebruik. Door de rapporteurs wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Gelet op hetgeen de onderzoekers hebben omschreven en geconcludeerd, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Door zowel de psycholoog als de psychiater wordt het recidiverisico, zonder verbetering van de psychische gesteldheid van verdachte, als matig tot hoog ingeschat. Zij omschrijven de toestand van verdachte als zorgelijk. De afgelopen jaren is duidelijk gebleken dat verdachte geenszins in staat geacht kan worden voldoende rust, overzicht en veiligheid voor zichzelf te creëren, ondanks dat hij meerdere malen opgenomen is geweest.
Beide rapporteurs adviseren een klinische behandeling met aandacht voor de verslavings- en autisme spectrum problematiek met een beperkte agressieregulatie en impulsiviteit. Dit dient plaats te vinden in een TBS kader. Bij het ontbreken van werkelijk inzicht in eigen functioneren in combinatie met de beperkte motivatie, wordt een minder vergaand kader onvoldoende geacht om recidive van geweldsdelicten tegen te gaan. Waar verdachte wordt geconfronteerd met onmacht, is hij niet in staat zijn impulsen adequaat te reguleren. Indien de strafmaat dit toestaat, zou een voorwaardelijk kader kunnen volstaan. Anders wordt geadviseerd om aan verdachte een TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
Door de reclassering wordt in haar rapport van 23 augustus 2018 gerapporteerd dat er sterke twijfels zijn over de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden, nu er geen sprake is van een betrouwbare bereidheid van verdachte om zich aan de opgestelde voorwaarden te conformeren. Vanuit zijn verleden is verdachte bekend met een ogenschijnlijke samenwerking waarbij hij ondertussen een eigen koers vaart. Hoewel verdachte heeft toegezegd dat hij zich zal conformeren aan de voorwaarden, is de aard van de psychische problematiek, het beperkte ziektebesef en -inzicht een forse belemmerende factor. Bovendien legt verdachte het mislukken van eerdere hulpverleningstrajecten grotendeels buiten zichzelf. Het risico dat het traject van een TBS met voorwaarden mislukt is dan ook aanwezig.
Niettemin adviseert de reclassering nu verdachte inmiddels gestabiliseerd is en de Forensisch Psychiatrische Kliniek in Assen mogelijkheden ziet om invulling te geven aan een behandeltraject in het kader van een TBS met voorwaarden, indien de ernst van het feit dit toelaat, om aan verdachte een TBS met voorwaarden op te leggen.
Gelet op de inhoud van de rapporten zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Blijkens de rapporten bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel, nu naar het oordeel van de rechtbank het uit de psychische stoornissen voortvloeiende recidivegevaar, zonder behandeling, matig tot hoog is. De rechtbank leidt dit af uit voornoemde rapportages.
Met het oog op artikel 38e van het Wetboek van Strafvordering stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet beperkt is tot de duur van vier jaren.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat enkel een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is. Alleen al om die reden komt de rechtbank niet toe aan het opleggen van een TBS met voorwaarden, nu deze gelet op het bepaalde in artikel 38 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden opgelegd wanneer aan verdachte een gevangenisstraf van meer dan 5 jaren wordt opgelegd.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat zij, met de reclassering, daarnaast grote twijfels heeft over de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden. De aard van de psychische problematiek, het beperkte ziektebesef en -inzicht van verdachte en het gebrek aan vertrouwen dat verdachte zich zal houden aan de voorwaarden staat naar het oordeel van de rechtbank aan het succesvol laten verlopen van een TBS met voorwaarden in de weg.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van na te melden duur, alsmede gelasten dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.082,83 ter vergoeding van materiële schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 februari 2018. Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €7.082,83 (zegge: zevenduizend euro tweeëntachtig en drieëntachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] te betalen een bedrag van €7.082,83 (zegge: zevenduizend euro tweeëntachtig en drieëntachtig eurocent) vermeerderd, met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2018.