De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank verwijt verdachte dat hij samen met anderen dusdanig geweld heeft uitgeoefend op aangever dat deze dacht dat hij het leven zou laten. Verdachte en de medeverdachten wilden aangever aanhouden, maar in plaats van hem aan te spreken, tot kalmte te manen, of op andere wijze aan te houden, hebben zij zich als groep op hem gestort en daarbij de grenzen van proportionaliteit overschreden.
Aangever heeft daarbij diverse kneuzingen en bloeduitstortingen opgelopen en verschijnselen die passen bij een hersenschudding. Aangever heeft, nadat hij op de grond was gewerkt ernstige ademnood gehad. Dit alles bij elkaar moet een angstige ervaring zijn geweest voor aangever. De forse vuistslag die aangever zelf uitdeelde was weliswaar aanleiding tot dit incident, maar een dergelijke geweldsuitbarsting als reactie daarop had hij niet hoeven verwachten.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het incident verdachte en de medeverdachten aangemerkt als burger, maar merkt wel op dat in elk geval verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] nog gekleed waren in hun bedrijfskleding. Voor omstanders was dit door de rechtbank gemaakte onderscheid niet duidelijk. Op de camerabeelden is te zien dat omstanders geschokt zijn door de wijze van handelen en dat diverse omstanders proberen een einde te maken aan het geweld. Het uitgaanspubliek verwacht van portiers dat hun aanwezigheid er is om de veiligheid te waarborgen. Het op deze wijze buitenproportioneel reageren op de mishandeling van een collega (hoe verwerpelijk deze reactie van aangever ook was) hoort daar niet bij. Een dergelijke openlijke geweldpleging roept bij passanten, en ook in de samenleving, juist dan gevoelens van onrust en onveiligheid op.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte meende dat het tot zijn taakopvatting hoorde om ook, nadat zijn dienst was afgelopen, zijn collega’s bij te staan bij calamiteiten op straat en dat hij in de hectiek van het moment een beoordelingsfout heeft gemaakt. Verdachte heeft zich in zijn overtuiging slechts ingezet voor een veilige situatie op straat. Ook heeft de rechtbank oog voor het feit dat verdachte en de medeverdachten regelmatig onder lastige omstandigheden hun werk moeten doen. In de nachtelijke uren hebben zij dikwijls te maken met uitgaanspubliek dat zich onder invloed van alcohol en of drugs lastig, agressief of onvoorspelbaar gedraagt. Soms moeten beslissingen om iemand te beletten geweld te plegen of zich anderszins te misdragen in een zeer kort tijdsbestek genomen worden. Dat daarbij inschattingsfouten worden gemaakt acht de rechtbank begrijpelijk en voorstelbaar, zeker als het om geweld gaat dat wordt uitgeoefend tegen een collega.
De rechtbank overweegt echter dat in geval van bewezenverklaring van een strafbaar feit, zoals in casu een openlijke geweldpleging in vereniging, wel een straf dient te volgen. Dit dient mede te gebeuren als signaal naar de maatschappij dat ook beveiligers zich, evenals andere burgers dienen te houden aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit bij aanhouding op grond van artikel 53 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte een first offender is en weegt daarnaast mee het tijdverloop tot de behandeling ter terechtzitting.