ECLI:NL:RBNNE:2018:5108

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
18/232235-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen in Groningen

Op 14 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 14 mei 2017 in de Peperstraat te Groningen, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een persoon, aangeduid als [slachtoffer]. De verdachte werd vertegenwoordigd door mr. T.J.J. Bodewes, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg. Tijdens de zitting op 30 november 2018 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn advocaat was gemachtigd om de verdediging te voeren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en medeverdachten in reactie op een vuistslag van de aangever, gezamenlijk geweld hebben gebruikt om de aangever aan te houden. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de camerabeelden als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook een actieve bijdrage heeft geleverd aan het geweld, wat leidde tot de conclusie dat hij schuldig was aan de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 618,23 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het incident. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd dat indien de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, de verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en vice versa. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/232235-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2018.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. T.J.J. Bodewes, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2017, te Groningen, openlijk, te weten, de Peperstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer]
door meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of (elders) tegen het
lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of te duwen en/of te drukken en/of toen die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, met een
knie tegen het hoofd en/of (in) de buik te stompen en/of te drukken en/of te zetten en/of
meermalen, althans eenmaal, in een zogenoemde nekklem en/of een wurggreep vast te pakken/houden en/of gedurende enige tijd de keel/hals dicht te drukken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Niet bewezen kan worden dat verdachte een nekklem heeft aangelegd bij aangever, hij heeft dit bij de politie verklaard, maar hij heeft waarschijnlijk niet begrepen wat men bedoelt met een nekklem. Verdachte heeft slechts zijn arm om de hals van aangever gehouden om hem naar de grond te kunnen werken. Op de beelden is ook niet te zien of verdachte, die een karatetrap uitdeelt, aangever ook daadwerkelijk raakt. Uit de letselverklaring blijkt niet dat aangever letsel aan zijn rug of aan zijn buik heeft opgelopen. Verdachte heeft slechts aangever willen aanhouden, of althans zijn vrienden bijstand bij de aanhouding willen verlenen. Het geweld is proportioneel geweest en alleen uitgeoefend om aangever in bedwang te krijgen en aan te houden. Op de camerabeelden is goed te zien dat er geen sprake is van disproportioneel geweld, dus geen geweld in de zin van artikel 141 Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL0100-2017126938-1 d.d. 18 mei 2017, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017188976 Z d.d. 18 juli 2017 inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van openlijke geweldpleging op 14 mei 2017 in Groningen in de Peperstraat.
Toen ze klaar waren mij de trap af te trekken duwde degene die achter mij stond mij naar buiten. Mijn reactie was mij omdraaien en hem in het gezicht slaan met mijn vuist.
Ik herinner me dat er twee of drie portiers zich op mij storten en hierdoor viel ik op
de grond. Ik lag op de grond en zag schoenen voor mijn ogen en ik zag dat de schoenen
richting mijn gezicht gingen. Ik zag en voelde dat ze me schopten. Ik dacht op dat moment dat ze me dood wilden maken. Ze raakten mij tegen mijn hoofd. Ik heb dit gevoeld. Dit deed pijn. Ik probeerde me te beschermen door mijn hoofd weg te draaien en mijn armen voor mijn hoofd te houden. Toen de portiers ophielden met slaan en schoppen, bleven ze me stevig vast houden. Ik kon me niet goed bewegen en ook niet goed ademen omdat ze me heel stevig vast hadden en veel druk op mij uit oefenden, op mijn hoofd en op mijn hals. Ik kon mij bijna niet bewegen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0100-2017123309-15 d.d. 30 juni 2017, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017188976 Z d.d. 18 juli 2017 inhoudend als verklaring van [verdachte]:
Ik stond aan de andere kant van de straat en ik ben daar heen gerend en heb hem een
frontkick gegeven, waarschijnlijk op zijn borstkast. Hierdoor verloor hij het
evenwicht en viel bijna achterover. Ik heb toen nog een nekklem aangebracht en met
mijn rechtervuist gedrukt in zijn rug, om hem naar de grond te krijgen.
3. Een geneeskundige verklaring, opgenomen in voornoemd dossier, opgemaakt d.d. 16 mei 2017 en ondertekend door H.A. Koopman-Bos, huisarts, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Op maandag 15/05/'17 zag ik bovengenoemde patiënt in verband met multipele ernstige kneuzingen. Bij lichamelijk onderzoek zijn meerdere kneuzingen in het gelaat zichtbaar met een flink hematoom boven het linker oog en bij zijn neusbrug. Rechts in zijn hals is eveneens een hematoom zichtbaar, alsmede schaafwonden en hematomen op beide bovenarmen en in zijn nek. De nek is gevoelig bij onderzoek en beperkt in zijn beweeglijkheid t.g.v. pijn. Op dinsdag 09/05 (
de rechtbank begrijpt:16/05) zag ik patiënt wederom. Hij gaf toen aan veel klachten te hebben van hoofdpijn, duizeligheid en concentratiestoornissen, alle passend bij een commotio cerebri, hetgeen overeenkomt met de aard van het trauma.
4. Eigen waarneming van de rechtbank van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden van het incident in de Peperstraat te Groningen op 14 mei 2017. De rechtbank heeft het volgende waargenomen:
Op de camerabeelden is te zien dat aangever door medeverdachte [medeverdachte 1] uit [naam bedrijf] wordt geduwd. Aangever draait zich om, haalt uit en stompt medeverdachte [medeverdachte 1] met gebalde vuist in zijn gezicht. Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt geraakt door deze slag. Daarop is te zien dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangever vast pakken en dat er een worsteling ontstaat, waarbij aangever geduwd wordt en er aan hem getrokken wordt. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en het slachtoffer bewegen zich (omringd door anderen) naar de overkant van de straat. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] voegen zich bij deze worsteling terwijl de groep terug beweegt richting [naam bedrijf], tot aangever in de buurt van de deur van [naam bedrijf] op de grond belandt. Tijdens deze worsteling is te zien dat aangever door de leden van de groep meermalen op zijn lichaam gestompt, geschopt en geslagen wordt, dat er knietjes aan aangever worden gegeven en dat hij bij zijn nek gepakt wordt. Op het moment dat aangever op de grond ligt is te zien dat er schoppende en slaande bewegingen in zijn richting worden gemaakt. Niet te zien is of hij daarbij ook wordt geraakt. Op de camerabeelden zijn de geweldshandelingen gedurende het incident duidelijk te zien, waarbij niet steeds duidelijk kan worden vastgesteld wie voornoemde geweldshandelingen verricht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een bijdrage van voldoende gewicht levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Daarbij is van belang dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de verklaringen ter terechtzitting blijkt dat verdachte en de medeverdachten in reactie op de vuistslag die aangever aan medeverdachte [medeverdachte 1] gaf, spontaan, dat wil zeggen zonder voorafgaand overleg, gezamenlijk overgingen tot actie met als doel het aanhouden van aangever.
Aangever verklaart in zijn aangifte dat hij daarbij werd geschopt en geslagen tegen zijn lichaam en tegen zijn hoofd en dat hij bij de hals werd gepakt. Toen hij eenmaal op de grond terechtgekomen was, werd hem de adem zodanig benomen dat hij meende dat men hem dood wilde maken.
Uit de medische verklaring van huisarts Koopmans-Bos blijkt dat aangever kneuzingen op zijn hoofd en (flinke) hematomen (bloeduitstortingen) op zijn hoofd, aan zijn hals en op zijn bovenarmen, alsmede schaafwonden. Op de camerabeelden is te zien dat, anders dan verdachte en de medeverdachten hebben verklaard, wel degelijk fors geweld wordt uitgeoefend op aangever door verdachte en de medeverdachten, hetgeen voornoemde letsels verklaart.
De rechtbank is van oordeel dat deze geweldshandelingen hebben plaatsgevonden binnen een spontaan ongestructureerd samenwerkingsverband waar verdachte deel van uit maakte.
Op de beelden is te zien dat verdachte bijna direct vanaf het begin van het incident tot aan het moment dat de politie arriveert, deel uitmaakt van de groep en meewerkt aan het op gewelddadige wijze naar de grond werken en houden van aangever.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, het opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2017, te Groningen, openlijk, te weten, in de Peperstraat,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of (elders) tegen het
lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of te duwen en/of te drukken en/of toen die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, met een
knie tegen het hoofd en/of (in) de buik te stompen en/of te drukken en/of te zetten en/of
meermalen, althans eenmaal, in een zogenoemde nekklem en/of een wurggreep vast te pakken/houden en/of gedurende enige tijd de keel/hals dicht te drukken;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Aanhoudingsbevoegdheid op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering.
Door de verdediging is subsidiair betoogd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. De geweldshandelingen zijn door verdachte en de medeverdachten uitgeoefend in het kader van de aanhoudingsbevoegdheid van artikel 53 Wetboek van Strafvordering. Er is sprake geweest van gepast geweld, dat niet wederrechtelijk was. Vanwege het gedrag van aangever was er voor verdachte geen alternatief, en dat blijkt uit het hevige verzet van aangever dat hij ook nog vertoonde toen hij werd aangehouden door de politie.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte zijn aandeel in de aanhouding van aangever geleverd heeft in zijn hoedanigheid als burger.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij de verdachte en de medeverdachten op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden het redelijke vermoeden bestond dat aangever zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit, te weten mishandeling van een collega. Verdachte en de medeverdachten waren op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering derhalve bevoegd aangever aan te houden, nu het feit op heterdaad ontdekt werd. Bij een aanhouding op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering mag een burger daarbij gepast geweld gebruiken, mits voldaan wordt aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Verdachte en de medeverdachten hebben, zoals blijkt uit de camerabeelden, direct ingezet op de ‘aanval’ en aangever daarna met fors geweld tegen de grond gewerkt. De raadsman refereert aan het door de verdediging van de medeverdachten gevoerde verweer waarbij werd gesuggereerd dat aangever "doorgesnoven" of anderszins zwaar onder invloed was en dat het niet mogelijk was aangever op andere wijze aan te houden. Er zou gevaar voor anderen hebben gedreigd.
De rechtbank overweegt dat uit het strafdossier niet aannemelijk is geworden dat de geweldshandelingen die verdachte en de medeverdachten hebben verricht noodzakelijk en geboden waren om aangever aan te houden.
Verdachte en de medeverdachten waren al in een overtal ten opzichte van aangever en het geweld dat zij daarbij uitoefenden stond niet in verhouding tot het doel aangever aan te houden en over te dragen aan de politie. Verdachte en de medeverdachten hebben de grenzen voor wat als passend geweld mag worden beschouwd met hun handelen overschreden.
De rechtbank merkt daarbij op dat nergens uit het dossier is gebleken dat aangever dusdanig onder invloed was van alcohol of andere middelen dat er geen land meer met hem te bezeilen was. Hij is om 06.32 uur aangehouden door de politie, voorgeleid om 07.50 uur en dezelfde dag om 13.00 uur verhoord op het politiebureau, waarbij er in de desbetreffende
processen-verbaal geen melding is gemaakt van dergelijke omstandigheden.
Dat betekent dat het bewezen verklaarde onder de omstandigheden waaronder het is begaan niet gerechtvaardigd was ter uitvoering van de wettelijke bevoegdheid om aangever aan te houden.
De rechtbank verwerpt het verweer
Noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman meer subsidiair aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigende gevaar daarvan.
Daartoe heeft de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Gezien de uitdagende houding van aangever vlak nadat hij medeverdachte [medeverdachte 1] een vuistslag had gegeven en het vermoeden dat deze man onder invloed was van verdovende middelen was er sprake van een ogenblikkelijk dreigende aanval. Het verdedigen van omstanders was op dat moment noodzakelijk en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden is te zien dat aangever een enkele vuistslag uitdeelt aan medeverdachte [medeverdachte 1]. Daarna neemt aangever een afwachtende houding aan. Direct daarop wordt hij overmeesterd door verdachte en de medeverdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangever niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Immers, de aanval was afgelopen en aangever stond stil. Uit niets is gebleken dat aangever opnieuw de aanval zou gaan kiezen.
Voorts is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van (eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed). Door de verdediging is betoogd dat verdachte en de medeverdachten het zekere voor het onzekere namen, immers aangever kon wel eens “doorgesnoven” zijn. De enkele vrees voor een mogelijk onmiddellijk dreigend gevaar is onvoldoende om een noodweersituatie aan te nemen.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij bewezenverklaring gepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een hersenbloeding gehad en werkt inmiddels niet meer in het nachtleven als gastheer. Voor zijn nieuwe werkzaamheden als lichttechnicus heeft hij wel een Verklaring Omtrent Gedrag nodig. Derhalve heeft de raadsman de rechtbank verzocht om in het vonnis een passage op te willen nemen dat de rechtbank van oordeel is dat deze veroordeling, gezien de omstandigheden van het geval, een Verklaring Omtrent Gedrag niet in de weg hoeft te staan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank verwijt verdachte dat hij samen met anderen dusdanig geweld heeft uitgeoefend op aangever dat deze dacht dat hij het leven zou laten. Verdachte en de medeverdachten wilden aangever aanhouden, maar in plaats van hem aan te spreken, tot kalmte te manen, of op andere wijze aan te houden, hebben zij zich als groep op hem gestort en daarbij de grenzen van proportionaliteit overschreden.
Aangever heeft daarbij diverse kneuzingen bloeduitstortingen opgelopen en verschijnselen die passen bij een hersenschudding. Aangever heeft, nadat hij op de grond was gewerkt ernstige ademnood gehad. Dit alles bij elkaar moet een angstige ervaring zijn geweest voor aangever. De forse vuistslag die aangever zelf uitdeelde was weliswaar aanleiding tot dit incident, maar een dergelijke geweldsuitbarsting als reactie daarop had hij niet hoeven verwachten.
Medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben, anders dan de rechtbank van oordeel is, gemeend dat zij de aanhouding verrichtten in het kader van hun taken als portier. Het publiek heeft deze aanhouding waarschijnlijk ook ervaren als gedaan door portiers, daar zij nog gekleed waren in hun bedrijfskleding. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom verdachte, die werkzaam was als BHV-er, gemeend heeft dat hij zich met de gang van zaken moest bemoeien. De enige verklaring die verdachte daarvoor bij de politie heeft gegeven is dat hij de medeverdachten als collega’s beschouwt nu zij voor dezelfde werkgever werkten.
Op de camerabeelden is te zien dat omstanders geschokt zijn door de wijze van handelen en dat diverse omstanders proberen een einde te maken aan het geweld.
Een dergelijke openlijke geweldpleging door portiers en hun kennelijke collega’s roept bij passanten, en ook in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte meende dat hij zijn collega’s bij moest staan en dat hij in de hectiek van het moment een beoordelingsfout heeft gemaakt. Ook heeft de rechtbank oog voor het feit dat verdachte zijn voormalige werk als BHV-er en zijn medeverdachten hun werk als portiers regelmatig onder lastige omstandigheden moeten doen. In de nachtelijke uren hebben zij dikwijls te maken met uitgaanspubliek dat zich onder invloed van alcohol en of drugs lastig, agressief of onvoorspelbaar gedraagt. Dat daarbij inschattingsfouten worden gemaakt acht de rechtbank begrijpelijk en voorstelbaar, zeker als het om geweld gaat dat wordt uitgeoefend tegen een collega.
De rechtbank overweegt echter dat in geval van bewezenverklaring van een strafbaar feit, zoals in casu een openlijke geweldpleging in vereniging, wel een straf dient te volgen. Dit dient mede te gebeuren als signaal naar de maatschappij dat burgers zich dienen te houden aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit bij aanhouding op grond van artikel 53 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder veroordeeld is voor een soortgelijk delict en weegt daarnaast mee het tijdsverloop tot behandeling van de zaak.
Alles overwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van twee jaren passend.
Verklaring Omtrent het Gedrag
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank - in het geval van een veroordeling van de verdachte - verzocht een overweging in het arrest op te nemen waarin expliciet wordt aangegeven dat een schuldigverklaring in deze zaak geen reden mag zijn om de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag aan de verdachte in de toekomst te weigeren.
De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van onderhavige zaak geen aanleiding om een dergelijke overweging in het vonnis op te nemen. De beslissing over de verkrijging van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) is voorbehouden aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: COVOG) namens de Minister van Veiligheid en Justitie.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 43,23 ter vergoeding van materiële schade en € 575,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel hoofdelijk toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het eigen aandeel van de benadeelde partij aan het incident.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 mei 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 618, 23 (zegge: zeshonderdachttien euro en drieëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 618, 23 (zegge: zeshonderdachttien euro en drieëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2017,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 43,23 aan materiële schade en € 575,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij
[slachtoffer]dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en omgekeerd dat, wanneer de schadevergoeding door verdachte is betaald, de medeverdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. F.J. Agema en
mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2018.