ECLI:NL:RBNNE:2018:5107

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
18/232243-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met letsel als gevolg

Op 14 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 14 mei 2017 in Groningen, waar de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, die als portier werkte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, het slachtoffer op gewelddadige wijze heeft aangehouden, waarbij het slachtoffer ernstige verwondingen opliep, waaronder kneuzingen en hematomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen de groep getalsmatig versterkte, maar ook daadwerkelijk bijdroeg aan de geweldshandelingen. De verdediging voerde aan dat het geweld proportioneel was in het kader van de aanhoudingsbevoegdheid, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat door de verdachte en medeverdachten werd gebruikt, niet in verhouding stond tot de noodzaak om het slachtoffer aan te houden. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, met een proeftijd van twee jaar, en moest een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat beveiligers zich, net als andere burgers, moeten houden aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit bij het gebruik van geweld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/232243-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2017, te Groningen, openlijk, te weten, de Peperstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer]
door meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of (elders) tegen het
lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of te duwen en/of te drukken en/of toen die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, met een
knie tegen het hoofd en/of (in) de buik te stompen en/of te drukken en/of te zetten en/of
meermalen, althans eenmaal, in een zogenoemde nekklem en/of een wurggreep vast te pakken/houden en/of gedurende enige tijd de keel/hals dicht te drukken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft voorafgaand aan het incident contact gehad met aangever in [naam bedrijf] waar hij die avond werkte als portier. Verdachte heeft verklaard dat aangever zich vervelend gedroeg, en aangever heeft hierover verklaard dat hij zich onheus bejegend voelde. Wat er werkelijk is gebeurd is niet duidelijk geworden. Getuige [getuige] heeft verklaard dat er sprake was van buitensporig geweld jegens aangever. Haar verklaring is echter gebaseerd op slechts een deel van de gebeurtenissen. [getuige] heeft alleen gezien wat in [naam bedrijf] is voorgevallen. Toen zij buiten kwam lag aangever al op de grond. Zij heeft dus niet gezien dat aangever, nadat hij naar buiten was gezet, verdachte een flinke klap had gegeven en dat hij als gevolg daarvan werd aangehouden waarbij hij zich hevig verzette. Verdachte heeft slechts aangever willen aanhouden ter zake van mishandeling. Voor verdachte was het geen optie om niets te doen, hij meende dat hij te maken had met een "doorgesnoven" man, mede gezien het feit dat er vier man voor nodig was om hem naar de grond te krijgen. Mensen onder invloed zijn onvoorspelbaar en dat maakt dat hij ingreep zoals hij heeft gedaan. Dit geweld is proportioneel geweest en alleen uitgeoefend om aangever in bedwang te krijgen en aan te houden. Men verwacht van een portier dat hij ingrijpt bij dit soort incidenten. Op de camerabeelden is goed te zien dat men hem naar de grond werkt en dat dan het geweld stopt. Er is geen sprake geweest van disproportioneel geweld en dus geen geweld in de zin van artikel 141 Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.De door verdachte ter terechtzitting van 30 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Buiten wilden we aangever zo snel mogelijk aanhouden. Als iemand vervelend is dan pakken we hem, als iemand zich verzet, dan ietsjes harder. Ik heb er verder niet over nagedacht, we doen het altijd zo. Ik zat bovendien vol met adrenaline, vooral door de harde vuistslag die aangever mij tegen mijn mond gaf.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL0100-2017126938-1 d.d. 18 mei 2017, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017188976 Z d.d. 18 juli 2017 inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van openlijke geweldpleging op 14 mei 2017 in Groningen in de Peperstraat.
Toen ze klaar waren mij de trap af te trekken duwde degene die achter mij stond mij naar buiten. Mijn reactie was mij omdraaien en hem in het gezicht slaan met mijn vuist.
Ik herinner me dat er twee of drie portiers zich op mij storten en hierdoor viel ik op
de grond. Ik lag op de grond en zag schoenen voor mijn ogen en ik zag dat de schoenen
richting mijn gezicht gingen. Ik zag en voelde dat ze me schopten. Ik dacht op dat moment dat ze me dood wilden maken. Ze raakten mij tegen mijn hoofd. Ik heb dit gevoeld. Dit deed pijn. Ik probeerde me te beschermen door mijn hoofd weg te draaien en mijn armen voor mijn hoofd te houden. Toen de portiers ophielden met slaan en schoppen, bleven ze me stevig vast houden. Ik kon me niet goed bewegen en ook niet goed ademen omdat ze me heel stevig vast hadden en veel druk op mij uit oefenden, op mijn hoofd en op mijn hals. Ik kon mij bijna niet bewegen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0100-2017123309-15 d.d. 30 juni 2017, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017188976 Z d.d. 18 juli 2017 inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1] :
Ik stond aan de andere kant van de straat en ik ben daar heen gerend en heb hem een
frontkick gegeven, waarschijnlijk op zijn borstkast. Hierdoor verloor hij het
evenwicht en viel bijna achterover. Ik heb toen nog een nekklem aangebracht en met
mijn rechtervuist gedrukt in zijn rug, om hem naar de grond te krijgen.
4. Een geneeskundige verklaring, opgenomen in voornoemd dossier, opgemaakt d.d. 16 mei 2017 en ondertekend door H.A. Koopman-Bos, huisarts, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Op maandag 15/05/'17 zag ik bovengenoemde patiënt in verband met multipele ernstige kneuzingen. Bij lichamelijk onderzoek zijn meerdere kneuzingen in het gelaat zichtbaar met een flink hematoom boven het linker oog en bij zijn neusbrug. Rechts in zijn hals is eveneens een hematoom zichtbaar, alsmede schaafwonden en hematomen op beide bovenarmen en in zijn nek. De nek is gevoelig bij onderzoek en beperkt in zijn beweeglijkheid t.g.v. pijn. Op dinsdag 09/05 (
de rechtbank begrijpt:16/05) zag ik patiënt wederom. Hij gaf toen aan veel klachten te hebben van hoofdpijn, duizeligheid en concentratiestoornissen, alle passend bij een commotio cerebri, hetgeen overeenkomt met de aard van het trauma.
5. Eigen waarneming van de rechtbank van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden van het incident in de Peperstraat te Groningen op 14 mei 2017. De rechtbank heeft het volgende waargenomen:
Op de camerabeelden is te zien dat aangever door verdachte uit [naam bedrijf] wordt geduwd. Aangever draait zich om, haalt uit en stompt verdachte met gebalde vuist in zijn gezicht. Verdachte wordt geraakt door deze slag. Daarop is te zien dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangever vast pakken en dat er een worsteling ontstaat, waarbij aangever geduwd wordt en er aan hem getrokken wordt. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en het slachtoffer bewegen zich (omringd door anderen) naar de overkant van de straat. Medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte voegen zich bij deze worsteling, terwijl de groep terug beweegt richting [naam bedrijf] , tot aangever in de buurt van de deur van [naam bedrijf] op de grond belandt. Tijdens deze worsteling is te zien dat aangever door de leden van de groep meermalen op zijn lichaam gestompt, geschopt en geslagen wordt, dat er knietjes aan aangever worden gegeven en dat hij bij zijn nek gepakt wordt. Op het moment dat aangever op de grond ligt is te zien dat er schoppende en slaande bewegingen in zijn richting worden gemaakt. Niet te zien is of hij daarbij ook wordt geraakt. Op de camerabeelden zijn de geweldshandelingen gedurende het incident duidelijk te zien, waarbij niet steeds duidelijk kan worden vastgesteld wie voornoemde geweldshandelingen verricht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een bijdrage van voldoende gewicht levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Daarbij is van belang dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op - en wordt ook frequent toegepast bij - openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen - soms moeilijk doorzichtige - dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de verklaringen ter terechtzitting blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in reactie op de vuistslag die aangever aan verdachte gaf, spontaan, dat wil zeggen zonder voorafgaand overleg, gezamenlijk overgingen tot actie met als doel het aanhouden van aangever. Medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte hebben zich daar bijna onmiddellijk bij aangesloten.
Aangever verklaart in zijn aangifte dat hij daarbij werd geschopt en geslagen tegen zijn lichaam en tegen zijn hoofd en dat hij bij de hals werd gepakt. Toen hij eenmaal op de grond terechtgekomen was, werd hem de adem zodanig benomen dat hij meende dat men hem dood wilde maken.
Uit de medische verklaring van huisarts Koopmans-Bos blijkt dat aangever kneuzingen had op zijn hoofd en (flinke) hematomen (bloeduitstortingen ) op zijn hoofd, aan zijn hals en op zijn bovenarmen, alsmede schaafwonden. Op de camerabeelden is te zien dat, anders dan verdachte en de medeverdachten hebben verklaard, wel degelijk fors geweld wordt uitgeoefend op aangever door verdachte en de medeverdachten, hetgeen voornoemde letsels verklaart.
De rechtbank is van oordeel dat deze geweldshandelingen hebben plaatsgevonden binnen een spontaan ongestructureerd samenwerkingsverband waar verdachte deel van uit maakte.
Op de beelden is te zien dat verdachte bijna onmiddellijk na aanvang van het incident tot aan het moment dat de politie arriveert, deel uitmaakt van de groep en meewerkt aan het op gewelddadige wijze naar de grond werken en houden van aangever.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, het opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2017, te Groningen, openlijk, te weten, in de Peperstraat,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of (elders) tegen het
lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of te duwen en/of te drukken en/of toen die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, met een
knie tegen het hoofd en/of (in) de buik te stompen en/of te drukken en/of te zetten en/of
meermalen, althans eenmaal, in een zogenoemde nekklem en/of een wurggreep vast te pakken/houden en/of gedurende enige tijd de keel/hals dicht te drukken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Aanhoudingsbevoegdheid op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering.
Door de verdediging is subsidiair betoogd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. De geweldshandelingen zijn door verdachte en de medeverdachten uitgeoefend in het kader van de aanhoudingsbevoegdheid van artikel 53 Wetboek van Strafvordering. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de mate van geweld die men mag gebruiken bij een burgerarrest afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het feit en de mate van verzet. In dit geval blijkt de ernst van het geval uit de flinke klap die aangever uitgedeeld had. Aangever sloeg verdachte onmiddellijk, nadat verdachte hem buiten de deur zette. Vanwege dit gedrag van aangever was er voor verdachte geen mogelijkheid om op andere wijze in te grijpen. Aangever vertoonde daarbij hevig verzet, dat hij ook nog vertoonde toen hij werd aangehouden door de politie. Op de camerabeelden is duidelijk te zien dat het geweld stopt op het moment dat men aangever naar de grond heeft gewerkt. Er is sprake geweest van gepast geweld, dat niet wederrechtelijk was.
De rechtbank stelt allereerst vast dat, op het moment dat verdachte aangever uit [naam bedrijf] had gezet, zijn taak als portier ophield. Zijn aandeel in de aanhouding van aangever heeft verdachte dus geleverd in zijn hoedanigheid als burger en niet meer in zijn functie van portier. Bovendien vond het incident op straat plaats en niet in de gelegenheid waar verdachte die avond werkzaam was, reden te meer om hem ten aanzien van dit ten laste gelegde feit aan te merken als burger en zijn handelwijze ook in dat kader te beoordelen.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij verdachte en de medeverdachten op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden het redelijke vermoeden bestond dat aangever zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit, te weten mishandeling van verdachte zelf. Verdachte en de medeverdachten waren op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering derhalve bevoegd aangever aan te houden, nu het feit op heterdaad ontdekt werd. Bij een aanhouding op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering mag een burger daarbij gepast geweld gebruiken, mits voldaan wordt aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben, zoals blijkt uit de camerabeelden, direct ingezet op de ‘aanval’ en aangever daarna met fors geweld tegen de grond gewerkt met hulp van medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte. Door verdachte is gesuggereerd dat aangever "doorgesnoven" was en door de medeverdachten is gesuggereerd dat aangever zwaar onder invloed was en dat het niet mogelijk was aangever op andere wijze aan te houden. Er zou gevaar voor anderen hebben gedreigd.
De rechtbank overweegt dat uit het strafdossier niet aannemelijk is geworden dat de geweldshandelingen die verdachte en de medeverdachten hebben verricht noodzakelijk en geboden waren om aangever aan te houden.
Verdachte en de medeverdachten waren al in een overtal ten opzichte van aangever en het geweld dat zij daarbij uitoefenden stond niet in verhouding tot het doel aangever aan te houden en over te dragen aan de politie. Verdachte en de medeverdachten hebben de grenzen voor wat als passend geweld mag worden beschouwd, met hun handelen overschreden.
De rechtbank merkt daarbij op dat nergens uit het dossier is gebleken dat aangever dusdanig onder invloed was van alcohol of andere middelen dat er geen land meer met hem te bezeilen was. Hij is om 06.32 uur aangehouden door de politie, voorgeleid om 07.50 uur en dezelfde dag om 13.00 uur verhoord op het politiebureau, waarbij er in de desbetreffende
processen-verbaal geen melding is gemaakt van dergelijke omstandigheden.
Dat betekent dat het bewezen verklaarde onder de omstandigheden waaronder het is begaan niet gerechtvaardigd was ter uitvoering van de wettelijke bevoegdheid om aangever aan te houden.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Noodweer, noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigende gevaar daarvan.
Daartoe heeft de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Gezien de uitdagende houding van aangever vlak nadat hij verdachte een vuistslag had gegeven en het vermoeden dat deze man onder invloed was van verdovende middelen was er sprake van een ogenblikkelijk dreigende aanval. Het verdedigen van omstanders was op dat moment noodzakelijk en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden is te zien dat aangever een enkele vuistslag uitdeelt aan verdachte. Daarna neemt aangever een afwachtende houding aan. Direct daarop wordt hij overmeesterd door verdachte en de medeverdachten
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangever niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Immers, de aanval was afgelopen en aangever stond stil.
Voorts is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van (eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed). Door de verdediging is betoogd dat verdachte het zekere voor het onzekere nam, immers aangever kon wel eens "doorgesnoven" zijn. De enkele vrees voor een onmiddellijk dreigend gevaar is onvoldoende om een noodweersituatie aan te nemen.
Meer subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door het door hem uitgeoefende geweld, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging ook sprake kan zijn indien – zoals in het onderhavige geval – op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Daarvoor is nodig dat zijn gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
In dit verband gaat de rechtbank uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet goed meer wist wat hij deed, nu hij (door de vuistslag van aangever) strak stond van de adrenaline. Dit zou mogelijk een situatie kunnen zijn als bedoeld in bovenstaande overweging. De rechtbank overweegt echter dat uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige] blijkt dat verdachte, voorafgaand aan de aanval, aangever hardhandig uit [naam bedrijf] heeft gezet. Verdachte heeft aangever aangesproken en hem verzocht het café te verlaten, en toen deze niet onmiddellijk reageerde, heeft verdachte hem eerst beide armen op de rug gedraaid om hem vervolgens samen met een andere portier bij de hals en benen te pakken om hem de trap af te dragen. Op de camerabeelden is te zien dat aangever bij de deur een flinke duw krijgt van verdachte terwijl deze de arm van aangever in een polsgreep houdt. Aangever heeft verklaard dat er, hoewel hij dit steeds is blijven proberen, geen gesprek mogelijk was, dat hij door deze behandeling veel pijn heeft ervaren en dat hij verdachte heeft geslagen uit reactie op de mishandeling die hij in [naam bedrijf] heeft ondergaan.
De rechtbank oordeelt derhalve dat in dit geval de gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweerexces.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij bewezenverklaring gepleit om bij een bewezenverklaring niet alle verdachten dezelfde straf op te leggen, maar rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Er is een aanleiding geweest voor het gepleegde geweld, er is dan sprake van een inschattingsfout en verdachte is zelf ook slachtoffer van mishandeling.
Daarnaast doet verdachte onder soms moeilijke omstandigheden zijn werk, dit blijkt uit het feit dat er vaker aangifte tegen hem is gedaan en dat het Openbaar Ministerie in alle gevallen besloten heeft tot een sepot. Verdachte is dus een first offender.
Verdachte heeft een gesprek gehad met de politie en deze heeft geen reden gezien zijn beveiligingspas in te trekken naar aanleiding van dit incident.
Daarom heeft de raadsman de rechtbank verzocht om in het vonnis een passage op te nemen dat de rechtbank van oordeel is dat deze veroordeling, gezien de omstandigheden van het geval, een Verklaring Omtrent Gedrag niet in de weg hoeft te staan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank verwijt verdachte dat hij samen met anderen dusdanig geweld heeft uitgeoefend op aangever dat deze dacht dat hij het leven zou laten. Verdachte en de medeverdachten wilden aangever aanhouden, maar in plaats van hem aan te spreken, tot kalmte te manen, of op andere wijze aan te houden, hebben zij zich als groep op hem gestort en daarbij de grenzen van proportionaliteit overschreden. Daarnaast gold voor verdachte in het bijzonder dat hij zich, nu zijn collega’s zich al bezig hielden met de aanhouding, had moeten onthouden van bemoeienis met de zaak.
Aangever heeft bij deze aanhouding diverse kneuzingen en bloeduitstortingen opgelopen en verschijnselen die passen bij een hersenschudding. Aangever heeft, nadat hij op de grond was gewerkt ernstige ademnood gehad. Dit alles bij elkaar moet een angstige ervaring zijn geweest voor aangever. De forse vuistslag die aangever zelf uitdeelde was weliswaar aanleiding tot dit incident, maar een dergelijke geweldsuitbarsting als reactie daarop had hij niet hoeven verwachten.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het incident verdachte en de medeverdachten aangemerkt als burger, maar merkt wel op dat in elk geval verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] nog gekleed waren in hun bedrijfskleding. Voor omstanders was dit door de rechtbank gemaakte onderscheid niet duidelijk. Op de camerabeelden is te zien dat omstanders geschokt zijn door de wijze van handelen en dat diverse omstanders proberen een einde te maken aan het geweld. Het uitgaanspubliek verwacht van portiers dat hun aanwezigheid er is om de veiligheid te waarborgen. Het op deze wijze buitenproportioneel reageren op de mishandeling van een collega (hoe verwerpelijk deze reactie van aangever ook was) hoort daar niet bij. Een dergelijke openlijke geweldpleging roept bij passanten, en ook in de samenleving, juist gevoelens van onrust en onveiligheid op.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte meende dat het tot zijn taakopvatting hoorde om ook zijn collega’s bij te staan bij calamiteiten op straat en dat hij in de hectiek van het moment een beoordelingsfout heeft gemaakt. Verdachte heeft zich in zijn overtuiging ingezet voor een veilige situatie op straat. Ook heeft de rechtbank oog voor het feit dat verdachte en de medeverdachten regelmatig onder lastige omstandigheden hun werk moeten doen. In de nachtelijke uren hebben zij dikwijls te maken met uitgaanspubliek dat zich onder invloed van alcohol en of drugs lastig, agressief of onvoorspelbaar gedraagt. Soms moeten beslissingen om iemand te beletten geweld te plegen of zich anderszins te misdragen in een zeer kort tijdsbestek genomen worden. Dat daarbij inschattingsfouten worden gemaakt acht de rechtbank begrijpelijk en voorstelbaar, zeker als het om geweld gaat dat wordt uitgeoefend tegen een collega.
De rechtbank overweegt echter dat in geval van bewezenverklaring van een strafbaar feit, zoals in casu een openlijke geweldpleging in vereniging, wel een straf dient te volgen. Dit dient mede te gebeuren als signaal naar de maatschappij dat ook beveiligers zich, evenals andere burgers dienen te houden aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit bij aanhouding op grond van artikel 53 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte een first offender is en weegt daarnaast mee het tijdsverloop tot behandeling ter terechtzitting.
Alles overwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van twee jaren passend.
Verklaring Omtrent het Gedrag
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank - in het geval van een veroordeling van de verdachte - verzocht een overweging in het arrest op te nemen waarin expliciet wordt aangegeven dat een schuldigverklaring in deze zaak geen reden mag zijn om de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag aan de verdachte in de toekomst te weigeren.
De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van onderhavige zaak geen aanleiding om een dergelijke overweging in het vonnis op te nemen. De beslissing over de verkrijging van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) is voorbehouden aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: COVOG) namens de Minister van Veiligheid en Justitie.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 43,23 ter vergoeding van materiële schade en € 575,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verzoekt de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel hoofdelijk toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat er sprake is van een eigen aandeel van de benadeelde partij in de gebeurtenissen en daarom is de raadsman van mening dat dit tot uitdrukking zou moeten komen in de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. De raadsman heeft derhalve verzocht de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, daar deze een onevenredige belasting vormt voor dit strafproces.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 mei 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 618,23 (zegge: zeshonderdachttien euro en drieëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 618,23 (zegge: zeshonderdachttien euro en drieëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2017,
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 43,23 aan materiële schade en € 575,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij
[slachtoffer]dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en omgekeerd dat, wanneer de schadevergoeding door verdachte is betaald, de medeverdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. F.J. Agema en
mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2018.