De Raad heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De moeder van [minderjarige] is op 24 februari 2002 overleden. Hij woont vanaf zijn zesde jaar in het huidige (netwerk)pleeggezin. Hij heeft zich daar binnen zijn mogelijkheden kunnen ontwikkelen.
[minderjarige] heeft een verstandelijke beperking en een ontwikkelingsleeftijd van twee jaar. Ook is er bij hem een autismespectrumstoornis vastgesteld. [minderjarige] kan onvoorspelbaar agressief gedrag vertonen als hij zich niet begrepen voelt. Hij kan niet praten en communiceert door middel van pictogrammen.
Twee jaar geleden is er voor het laatst contact geweest tussen [minderjarige] en zijn vader. Het is, gezien de beperking van [minderjarige] , niet duidelijk of hij weet wie zijn vader is.
[minderjarige] heeft zich in de loop der jaren lichamelijk ontwikkeld in die zin dat hij een grote en sterke jongen is geworden. Hierdoor is de opvoeding van [minderjarige] door de pleegouders zwaarder geworden en voor hen niet langer te dragen. [minderjarige] logeert om het weekend een weekend in het logeerhuis, opdat de pleegouders ontlast worden. [minderjarige] heeft een dagbestedingsplek bij het KDC van NOVO, maar is gezien zijn leeftijd toe aan een dagbestedingsplek voor volwassenen.
Er dient duidelijkheid te komen over het woonperspectief van [minderjarige] . Het wonen in een residentiële zorginstelling sluit het beste bij de behoeften van [minderjarige] aan.
De vader van [minderjarige] kan vanwege zijn persoonlijke problemen geen rol spelen in het leven van [minderjarige] . Hij heeft geen vaste woon- en verblijfplaats, geen stabiel leven en flinke schulden. Mogelijk is er sprake van verslavingsproblematiek van vader.
De vader heeft beperkt inzicht in de problematiek en de behoeften van [minderjarige] .
De vader is moeilijk bereikbaar voor de pleegouders. Er is geen frequent contact tussen hen.
Dit heeft tot gevolg dat voor [minderjarige] belangrijke zaken niet of pas na maanden geregeld kunnen worden vanwege het uitblijven van toestemming van de vader.