ECLI:NL:RBNNE:2018:5067

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18.930058-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontuchtige handelingen en wapenbezit

Op 13 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1940, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het seksueel binnendringen van het eerste slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was. Wel werd bewezen geacht dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met dit slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook niet kon worden veroordeeld voor de beschuldigingen met betrekking tot het tweede slachtoffer, omdat er geen ondersteunend bewijs was voor de aangifte. De verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 360 dagen, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en een verbod om contact te hebben met de slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het eerste slachtoffer, terwijl de vordering van het tweede slachtoffer niet ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930058-18
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.950049-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1940 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18.930058-18 (verder aan te duiden als zaak A)
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 april 2018 te [pleegplaats] , gemeente Emmen, en/of elders in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens)
- die [slachtoffer 1] (gedeeltelijk) van de door haar gedragen kleding ontdaan en/of
- de vagina van die [slachtoffer 1] betast en/of
- de vagina van die [slachtoffer 1] met zijn tong/mond aangeraakt en/of
- zijn tong in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of
- een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of
- zijn penis door die [slachtoffer 1] laten vastpakken/betasten,
hebbende verdachte bovenomschreven feit(en) (telkens) begaan tegen die [slachtoffer 1] bij wie misbruik van een kwetsbare positie werd gemaakt;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 april 2018 te [pleegplaats] , gemeente Emmen, en/of elders in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd hebbende verdachte (telkens)
- die [slachtoffer 1] (gedeeltelijk) van de door haar gedragen kleding ontdaan en/of
- de vagina van die [slachtoffer 1] betast en/of
- de vagina van die [slachtoffer 1] met zijn tong/mond aangeraakt en/of
- zijn penis door die [slachtoffer 1] laten vastpakken/betasten;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2018 te [pleegplaats] , gemeente Emmen, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
parketnummer: 18.950049-18 (verder aan te duiden als zaak B)
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 11 april 2018 te [pleegplaats] , gemeente Emmen, en/of elders in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte (telkens)
- de vagina van die [slachtoffer 2] betast, althans een hand in de broek van die [slachtoffer 2] gedaan ter hoogte van haar schaamstreek, en/of
- die [slachtoffer 2] op haar wang en/of op haar mond gezoend en/of
- een oor van die [slachtoffer 2] in zijn mond genomen en/of
- zijn tong in een oor van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een bewezenverklaring gevorderd van het in zaak A onder 1 primair en 2 en het in zaak B ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde. Naar het standpunt van de raadsman kan op grond van het dossier niet worden bewezen dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen. Met name kan dat niet blijken uit het medisch onderzoek. Daarnaast heeft de raadsman aangegeven dat de verklaring van [slachtoffer 1] uiterst kritisch moet worden gelezen.
Voor het subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde kan een bewezenverklaring volgen omdat verdachte die feiten heeft bekend.
Naar het standpunt van de raadsman dient verdachte te worden vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde. Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] heeft gepleegd. De verklaring van [slachtoffer 2] komt daarmee alleen te staan omdat er verder geen bewijs in het dossier aanwezig is dat haar verklaring ondersteunt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Dat verdachte bij [slachtoffer 1] seksueel zou zijn binnengedrongen berust in feite alleen op de verklaring van [slachtoffer 1] zelf en bewijs dat haar verklaring op dit punt kan ondersteunen is niet voorhanden.
De rechtbank acht het in zaak B ten laste gelegde evenmin bewezen. Verdachte heeft dit feit van meet af aan ontkend. De verklaring van [slachtoffer 2] komt daarmee alleen te staan. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd bevat het dossier geen ondersteunend bewijs. De omstandigheid dat [slachtoffer 2] vaker bij verdachte kwam en net als [slachtoffer 1] snoep en dergelijke van verdachte kreeg, kan niet worden gezien als steunbewijs dan wel schakelbewijs.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna in zaak A onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 november 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 april 2018, opgenomen op pagina 106 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018086491 d.d. 13 mei 2018, inhoudende de verklaring van [getuige] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2018, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek stroomstootwapen d.d. 12 april 2018, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 april 2018 te [pleegplaats] , gemeente Emmen, telkens met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd hebbende verdachte
- die [slachtoffer 1] gedeeltelijk van de door haar gedragen kleding ontdaan en
- de vagina van die [slachtoffer 1] betast.
2.
hij op 10 april 2018 te [pleegplaats] , gemeente Emmen, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen
plegen.
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 primair en 2 en het in zaak B ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met daar aan verbonden de bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan het wonen in een beschermde of beveiligde woonvorm, een verbod om minderjarigen zonder begeleiding in de woning te ontvangen en meewerken aan een neuropsychologisch onderzoek.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan veroordeelde vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd inhoudende dat verdachte geen contact mag hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun ouders, alsmede een locatieverbod voor [pleegplaats] , beide verboden gedurende een periode van vijf jaren met daarbij het bevel dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenis-straf waarbij, gelet op de bepleite vrijspraken, het onvoorwaardelijk deel gelijk moet zijn aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht niet over te gaan tot het verplichten van verdachte mee te werken aan een neuropsychologisch onderzoek in de vorm van een bijzondere voorwaarde. Een dergelijk onderzoek zou eerder iets kunnen zeggen over de mate van toerekenbaarheid dan dat het noodzakelijk is om verdachte op een juiste wijze te kunnen begeleiden. De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank dat onderzoek wenselijk acht, het onderzoek daartoe te schorsen.
Verdachte wil meewerken aan de overige geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte met het slachtoffer [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Het slachtoffer kwam met enige regelmaat bij verdachte over de vloer en hij gaf haar dan snoep of andere versnaperingen. In die setting heeft verdachte het slachtoffer tweemaal ontuchtig aangeraakt, eenmaal door over haar kleding heen over haar vagina te wrijven en eenmaal door te wrijven over haar ontblote vagina.
Het handelen van verdachte is zeer verwijtbaar en in strijd met sociaal-ethische normen.
Het is evident dat verdachte door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden. Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van zedenmisdrijven psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hun is overkomen.
Gelet op de ernst van wat de rechtbank bewezen heeft geacht is in beginsel een onvoorwaar-delijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte zoals deze uit de stukken en op de terechtzitting naar voren is gekomen aanleiding om de duur daarvan te bepalen op het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank weegt daarin mee dat de ondergane detentie voor verdachte zwaar is geweest gelet op zijn lichamelijke beperkingen.
Daarnaast acht de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Uit het reclasseringsrapport van 23 november 2018 en het psychologisch rapport van 27 juli 2018 komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een beperkt probleembesef en zelfinzicht. Verdachte is onvoldoende in staat tot reflecteren en niet in of nauwelijks in staat tot gedragsverandering.
Gelet hierop zal de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden verbinden inhoudende een meldplicht, dat verdachte gaat wonen in een beschermde/beveiligde woonvorm en dat hij geen minderjarige kinderen jonger dan 12 jaren zonder begeleiding mag ontvangen. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op 3 jaren omdat een langere periode niet mogelijk is gelet op wat de rechtbank bewezen heeft geacht.
Gelet op de omvang van wat de rechtbank bewezen heeft geacht zal verdachte niet worden verplicht mee te werken aan een neuropsychologisch onderzoek.
De rechtbank zal ter beveiliging van de maatschappij overgaan tot het opleggen van de in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht genoemde maatregel en bepalen dat verdachte zich niet mag ophouden in [pleegplaats] gedurende een periode van drie jaren en dat hij gedurende die periode geen contact mag hebben [slachtoffer 1] en haar ouders.
De rechtbank zal daarbij niet bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat niet gebleken is dat ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een soortgelijk strafbaar feit zal begaan jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Benadeelde partij

[naam 1]heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 386,55 ter vergoeding van materiële schade en € 7500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade wordt erkend maar dat de gevorderde immateriële schade gematigd moet worden omdat de aangehaalde zaak niet goed vergelijkbaar is met onderhavige zaak. Bovendien staat het gevorderde bedrag niet in verhouding tot hetgeen de raadsman bewezen acht. Met betrekking tot de hoogte van het toe te wijzen bedrag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen verklaarde.
De gevorderde materiële schade is toewijsbaar nu verdachte deze schade heeft erkend.
De rechtbank acht de hoogte van de gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd omdat de aangehaalde uitspraak waar het gevorderde bedrag op is gebaseerd niet zonder meer vergelijkbaar is met hetgeen de rechtbank bewezen heeft geacht.
De rechtbank zal de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid bepalen op € 1000,--.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Benadeelde partij

[naam 2]heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 38v, 38w, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in zaak A onder 1 primair en in zaak B is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 316 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich op uitnodiging zal melden bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
- dat de veroordeelde zal meewerken aan het vinden en behouden van andere woonruimte ook als deze inhoudt een vorm van beschermd wonen;
- dat veroordeelde zal meewerken aan hulpverlening zijnde Humanitas of een vergelijkbare organisatie.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren zich niet zal ophouden in [pleegplaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt
2 wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De maatregel dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , [getuige] en [naam 1] , voor de duur van 3 jaren.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt
2 wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Gelast de teruggaveaan veroordeelde van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 4365,-- (zegge: drieënveertighonderdvijfenzestig euro).
Ten aanzien van parketnummer 18.930058-18, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1386,55 (zegge: dertienhonderdzesentachtig euro en vijfenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1386,55 (zegge: dertienhonderdzesentachtig euro en vijfenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21dagen vervangende, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit € 386,55 aan materiële schade en € 1000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 18.950049-18:
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. R. Depping en mr. J.M.N. Blom, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2018.
Mr. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.