ECLI:NL:RBNNE:2018:5064
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen Belgische beslissing tot confiscatie van wederrechtelijk verkregen voordeel
Op 17 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin een beroep werd ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Het beroep was gericht tegen een beslissing van de Belgische autoriteiten tot confiscatie van een bedrag van € 350.000,00, opgelegd aan de veroordeelde in een strafzaak die deels in Nederland had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning van de Belgische beslissing niet geweigerd kon worden op basis van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid van de WWETGC, omdat de feiten ook in Nederland strafbaar zijn en de veroordeelde eerder was overgeleverd aan België.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman van de veroordeelde, mr. M.F.M. Geeratz, overwogen, waarin werd gesteld dat de Belgische procedure onrechtvaardig was en dat Nederland zijn eigen wetten moest toepassen. De officier van justitie, mr. H.J. Mous, heeft echter betoogd dat de erkenning van de Belgische beslissing terecht was en dat er geen weigeringsgrond was die de officier van justitie had moeten toepassen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen en dat de bezwaren van de veroordeelde niet konden leiden tot een andere conclusie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd benadrukt dat de rechtbank niet in de inhoudelijke beslissingen van de Belgische autoriteiten mocht treden. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. W.S. Sikkema, en de andere rechters waren mr. Th.A. Wiersma en mr. M. Haisma. De griffier van de zitting was T.L. Komrij. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 december 2018.