In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzekeraar en een verzekerde over de arbeidsongeschiktheid en de verplichtingen die voortvloeien uit de polisvoorwaarden. De eiser, een naamloze vennootschap, heeft de gedaagde, een verzekerde, aangeklaagd wegens opzettelijke misleiding met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank overweegt dat de gedaagde ingevolge artikel 6.5 van de polisvoorwaarden verplicht is om alle relevante informatie te verstrekken die van belang is voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde niet alle relevante informatie heeft verstrekt, waaronder haar werkzaamheden in het westen van Nederland, wat leidt tot de conclusie dat zij opzettelijk heeft misleid. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en concludeert dat de gedaagde niet in staat is geweest om het vermoeden van opzettelijke misleiding te ontzenuwen. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de eiser tot terugbetaling van uitkeringen en premies toewijsbaar is, en dat de gedaagde als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. In reconventie heeft de gedaagde vorderingen ingesteld die zijn afgewezen, en ook hier is zij in de proceskosten veroordeeld.