ECLI:NL:RBNNE:2018:5006

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
18/840071-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van openlijk geweld met wraakmotief

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten wraak wilde nemen op een collega. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld plegen tegen deze collega, aangeduid als aangever. De feiten vonden plaats op 30 juni 2018 in Groningen, waar de verdachte en medeverdachten de werkplek van de aangever binnengingen en hem aanvielen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had in het geweld, maar kon niet vaststellen dat er sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, openlijk geweld, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 64 dagen, waarvan 60 voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uur. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade van de aangever, die een vordering tot schadevergoeding had ingediend. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding toe, inclusief materiële en immateriële schade, en legde de verplichting op aan de verdachte om dit bedrag te betalen. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het geweld was gepleegd en de rol van de verdachte in het geheel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840071-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/125731-17 en 18/260471-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met dat opzet) die [slachtoffer] om en/of bij de nek heeft/hebben vastgepakt (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond heeft/hebben gewerkt en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of gegooid en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen openlijk, te weten, op of aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] om en/of bij de nek vast te pakken (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond te werken en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te gooien en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (met voorbedachten rade) [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] om en/of bij de nek vast te pakken (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond te werken en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te gooien en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Verdachte en medeverdachten wilden wraken nemen op aangever, omdat verdachte door hem in elkaar was geslagen. Zij gingen met het doel om aangever uit wraak aan te pakken naar de [bedrijf] , waar aangever op dat moment aan het werk was; de voorbedachte raad is daarmee een gegeven. Dat voornemen blijkt uit de agressieve wijze waarop verdachte en medeverdachten de zaak binnen kwamen. Duidelijk is dat zij niet slechts wilden praten zoals zij tegenover de politie hebben verklaard. Verdachte heeft aangever getrapt en geschopt, terwijl aangever op de grond werd vastgehouden door een medeverdachte. Een thans niet-terechtstaande derde persoon, heeft aangever meerdere keren met een scooterhelm geslagen, onder andere tegen diens hoofd. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat het geweld tot zwaar lichamelijk letsel bij aangever kon leiden, zodat het voorwaardelijk opzet op dat gevolg is gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte raad. Verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij geen gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De raadsman heeft betoogd dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat verdachte met medeverdachten verhaal gingen halen bij aangever. Aangever is door een medeverdachte naar de grond gewerkt, waarna een worsteling ontstond. Aangever is daarbij door verdachte getrapt en door medeverdachten tegen zijn hoofd geslagen. Aangezien niet kan worden vastgesteld dat aangever met grote kracht op kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd is geschopt of anderszins hard geraakt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel hebben aanvaard. Het standpunt van de verdediging met betrekking tot de voorbedachte raad behoeft derhalve geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 26 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 30 juni 2018 ben ik met medeverdachten naar aangever gegaan om verhaal te halen. Ik heb aangever in de [bedrijf] te Groningen geschopt. Ik weet niet waar ik aangever op zijn lichaam heb geraakt. Ik heb de camerabeelden gezien. Ik ben de man met het rode shirt op de beelden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 118 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018212186 d.d. 11 augustus 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 30 juni 2018 kwam er vijf man de [bedrijf] aan de [straatnaam] te Groningen binnen gestormd. Ze riepen: "Wie is [verdachte] ? Wie is [verdachte] ?" Ik stond in de keuken uien te snijden en had een koksmes in mijn hand. De voorste van het vijftal, een forse man, vloog mij om mijn nek. Hij nam mij in een stevige nekklem. Ik voelde pijn en kreeg van alle kanten klappen. Harde klappen. Het deed overal pijn. Ik werd op mijn hoofd geslagen. Door de nekklem werd ik voorover getrokken. Ik hoorde mijn belager roepen dat ik een mes had. Ik werd losgelaten. De jongens verlieten de zaak.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2018, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik heb de camerabeelden bekeken die door de [bedrijf] aan de politie zijn afgegeven.
Te zien is dat medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] als eerst binnenkomen gevolgd door [naam] Ook is te zien dat verdachte een trapbeweging maakt. Verdachte en [naam] zijn aan het duwen/trekken/slaan. Verdachte maakt wederom een trappende beweging richting aangever. Vervolgens maakt verdachte nog twee trappende bewegingen richting aangever. Aangever ligt op de grond. Vervolgens is te zien dat een worsteling gaande is waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte aangever op de grond proberen te houden. Op dat moment is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 3] een voorwerp gooit in de richting van aangever. Het lukt aangever om in de worsteling overeind te komen en zich richting de ingang te begeven, terwijl de worsteling tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam] doorgaat.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2018, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 30 juni 2018 was ik werkzaam in de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Op het moment dat aangever zei dat hij degene was die ze zochten, begonnen alle vier de jongens op hem in te slaan. Ik ging naar ze toe en pakte één van de jongens vast. Ik trok hem naar achteren.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 128 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Toen kwamen ze binnenstormen en ze riepen 'Wie is [verdachte] ?' [verdachte] zei: "Ik ben [verdachte] ." Uit het niets begonnen de vier jongens vervolgens te slaan, te duwen en aan kleding te trekken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 130 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Op 30 juni 2018 was ik in een zaak tegenover de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Ik zag dat in de [bedrijf] een jongen op de grond lag en ik zag dat er door ongeveer vier man op die op de grond liggende jongen werd ingeslagen en getrapt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en de medeverdachten verhaal gingen halen bij aangever. Zij zijn gezamenlijk de werkplek van aangever binnengelopen en hebben gevraagd naar aangever. Een medeverdachte heeft aangever vervolgens vastgepakt en naar de grond gewerkt, waarna een worsteling is ontstaan. Aangever is tijdens die worsteling, terwijl hij door verdachte werd vastgehouden, door de verdachte meermalen getrapt en geslagen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte een actieve rol heeft gehad en dus een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen aangever heeft geleverd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2018 te Groningen openlijk, te weten aan de [straatnaam] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] vast te pakken en naar de grond te werken en meermalen met kracht en met de vuist op en tegen het hoofd en op en tegen het lichaam te slaan en meermalen met kracht tegen het lichaam te trappen en met een voorwerp op of tegen het lichaam te gooien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie van 64 dagen, waarvan 60 voorwaardelijk en met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd, en een werkstraf van 30 uur.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd zich te kunnen verenigen met de gevorderde straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals dit op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 30 juni 2018 door aangever, een collega van verdachte, mishandeld. Verdachte is vervolgens samen met medeverdachten naar zijn toenmalige werkgever gegaan om wraak te nemen op aangever. Hiermee heeft verdachte samen met medeverdachten eigenrichting toegepast, hetgeen de rechtbank hem kwalijk neemt. Uit de verklaringen van verdachte, medeverdachten, aangever en getuigen blijkt dat aangever geen ruimte, en daarmee geen mogelijkheid had om aan het geweld door verdachte en medeverdachten te ontkomen. Een van de medeverdachten pakte aangever vast en werkte hem naar de grond, zodat aan verdachte en een medeverdachte de gelegenheid werd geboden om geweld op aangever uit te oefenen. Verdachte speelde een prominente rol in het geweld op aangever door hem meerdere keren te trappen en te slaan. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van aangever. Het geweld is bovendien toegepast op een voor het publiek toegankelijke plek, op een moment dat aangever en zijn collega's aan het werk waren. Dit draagt bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf.
Verder houdt de rechtbank rekening met het aandeel van aangever, nu verdachte letsel heeft opgelopen door toedoen van aangever.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van 14 november 2018 van de Raad voor de Kinderbescherming, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verdachte is 17 jaar en al vanaf jonge leeftijd in beeld bij politie in verband met delictplegingen en schoolverzuim. Naar verwachting heeft verdachte uit impulsiviteit en emotie gehandeld. Zijn sociale omgeving, waaronder medeverdachten, lijkt geen positieve invloed op verdachte te hebben. Voor verdachte is jeugdreclassering een toegevoegde waarde en een voorwaardelijke jeugddetentie is een noodzakelijke stok achter de deur. De Raad adviseert om bijzondere voorwaarden op te leggen zoals herdiagnostiek en behandeling bij Accare, controle op middelen gebruik en ambulante begeleiding.
De rechtbank neemt de conclusies van de Raad voor de Kinderbescherming over en maakt die tot de hare.
In het licht van bovenstaande omstandigheden acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf passend en geboden. De opgelegde werkstraf is hoger dan de door de officier van justitie gevorderde werkstraf, gelet op de grote rol die verdachte in de openlijke geweldpleging heeft gespeeld ten opzichte van medeverdachten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 592,55 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De materiële schade voor zover die het eigen risico van de zorgverzekeraar van benadeelde partij betreft, groot € 375,-, is voldoende onderbouwd; dat deel van de vordering ligt voor toewijzing gereed. Het resterende deel, groot € 217,55, is niet het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde; in dat deel van de vordering dient benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het standpunt van de officier van justitie moet worden gevolgd ten aanzien van de materiële en immateriële schade.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dat geldt, anders dan door de officier van justitie aangevoerd, ook voor het gederfde inkomen nu benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit niet in staat was om te werken. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2018.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen. De angst die aangever voor verdachte en medeverdachten had in de periode na het delict heeft een sterke wissel op het leven van aangever gehad, zo leidt de rechtbank af uit de onderbouwing van aangever. Een vergoeding van € 1.000,- acht de rechtbank redelijk en billijk. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2018.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnissen van 6 februari 2017 en 18 september 2017, gewezen door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, met een proeftijd van twee jaren, respectievelijk een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 20 februari 2017 respectievelijk 3 oktober 2017.
De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van 7 november 2018, waarbij de tenuitvoerlegging is gevorderd van de bij voormelde vonnissen voorwaardelijk opgelegde straf.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op het feit dat deze straffen beide betrekking hebben op andersoortige feiten dan het nu ten laste gelegde (namelijk leerplicht), terwijl op het gebied van de leerplicht met en door verdachte nu juist positieve stappen zijn gezet, acht de rechtbank termen aanwezig om de vorderingen af te wijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 64 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
60 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende en door de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen te bepalen periode onder toezicht van de jeugdreclassering blijft stellen en dat hij zich zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
2. dat veroordeelde zijn medewerking verleent aan herdiagnostiek en behandeling bij Accare FJP;
3. dat veroordeelde zijn medewerking verleent aan controle op middelengebruik;
4. dat verdachte zijn medewerking verleent aan ambulante begeleiding.
Draagt de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te Groningen op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
een werkstraf voor de duur van 40 uren.De werkstraf moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 10 december 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.592,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018.
Bepaalt dat, indien voornoemd bedrag door mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.592,55. Dit bedrag bestaat uit € 592,55 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummers

18/125731-17 en 18/260471-16:
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnissen van de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 6 februari 2017 en 18 september 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Jongsma en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2018.
Mr. Van den Berg is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.