ECLI:NL:RBNNE:2018:5004

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
18/830131-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van openlijk geweld met wraakmotief

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten wraak wilde nemen op een collega. De zaak betreft openlijk geweld gepleegd op 30 juni 2018 in Groningen. De verdachte, bijgestaan door mr. G. R. Stoeten, werd beschuldigd van het medeplegen van openlijk geweld tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij primair had gehandeld, maar dat hij wel schuldig was aan het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen geweld had gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 80 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast werd de schadevergoeding aan de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830131-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. R. Stoeten, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met dat opzet) die [slachtoffer 1] om en/of bij de nek heeft/hebben vastgepakt (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond heeft/hebben gewerkt en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of gegooid en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen openlijk, te weten, op of aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] om en/of bij de nek vast te pakken (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond te werken en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te gooien en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] om en/of bij de nek vast te pakken (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond te werken en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te gooien en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen;
2.
primair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd te schoppen/trappen en/of met de hak van zijn, verdachtes, (geschoeide) voet in het gezicht en/of op het hoofd te duwen en/of rond te draaien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd te schoppen/trappen en/of met de hak van zijn, verdachtes, (geschoeide) voet in het gezicht en/of op het hoofd te duwen en/of rond te draaien en/of meermalen en/of met kracht in en/of
op/tegen het gezicht/hoofd te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
feit 1
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, en veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte en medeverdachten wilden wraak nemen op aangever, omdat één van de medeverdachten door aangever in elkaar was geslagen. Zij gingen met het doel om aangever uit wraak aan te pakken naar de [bedrijf] , waar aangever op dat moment aan het werk was; de voorbedachte raad is daarmee een gegeven. Dat blijkt onder andere uit de agressieve wijze waarop verdachte en medeverdachten de zaak binnen kwamen. In ieder geval is duidelijk dat zij niet slechts wilden praten, zoals zij tegenover de politie hebben verklaard. Het aandeel van verdachte in het geweld op aangever is beperkt gebleven, omdat hij werd weggetrokken. Het aandeel is wel voldoende om het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
feit 2
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Verdachte werd door aangever in diens greep gehouden. Verdachte wilde zich losrukken van aangever. Verdachte heeft aangever daarbij meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd geslagen en geschopt. Daarmee heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel bij aangever zou ontstaan.
Standpunt van de verdediging
feit 1
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Tussen verdachte en medeverdachten bestond geen bewuste en nauwe samenwerking gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever en daarmee evenmin een voorbedachte raad daarop. Zij wilden slechts praten met aangever en hem intimideren, omdat hij even daarvoor één van de medeverdachten meerdere malen had geslagen. Ter plekke werd verdachte vastgepakt door een collega van aangever. Verdachte was met deze collega in worsteling en heeft om die reden geen geweldshandelingen uitgevoerd op aangever. De rol van verdachte in het geheel is te marginaal om te concluderen dat hij in vereniging met medeverdachten heeft gehandeld.
feit 2
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte had geen boos opzet op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. De opzet van verdachte was erop gericht om uit de greep van aangever te komen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde. De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen en tegen zijn hoofd heeft geschopt. Verdachte heeft verklaard te hebben geslagen en geschopt om los te komen van aangever. Er kan niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever met zodanige kracht op kwetsbare lichaamsdelen heeft geslagen of geschopt, dat hieruit kan worden afgeleid dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 26 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 30 juni 2018 ben ik met medeverdachten naar de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen gegaan. We gingen de [bedrijf] binnen en riepen "Wie is [slachtoffer 1] ? Wie is [slachtoffer 1] ?". Daarna werd ik door [slachtoffer 2] vastgepakt en raakte ik met hem in worsteling.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 118 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018212186 d.d. 11 augustus 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 30 juni 2018 kwam er vijf man de [bedrijf] aan de [straatnaam] te Groningen binnen gestormd. Ze riepen: "Wie is [slachtoffer 1] ? Wie is [slachtoffer 1] ?" Ik stond in de keuken uien te snijden en had een koksmes in mijn hand. De voorste van het vijftal, een forse man, nam mij in een stevige nekklem. Ik voelde pijn en kreeg van alle kanten klappen. Harde klappen. Het deed overal pijn. Ik werd op mijn hoofd geslagen. Door de nekklem werd ik voorover getrokken. Ik hoorde mijn belager roepen dat ik een mes had. Ik werd losgelaten. De jongens verlieten de zaak.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2018, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik heb de camerabeelden bekeken die door de [bedrijf] aan de politie zijn afgegeven.
Te zien is dat medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte als eerst binnenkomen gevolgd door [naam] Medeverdachte [medeverdachte 2] en [naam] zijn aan het duwen/ trekken/ slaan. Medeverdachte [medeverdachte 2] maakt wederom een trappende beweging richting aangever. Vervolgens maakt medeverdachte [medeverdachte 2] nog twee trappende bewegingen richting aangever. Aangever ligt op de grond. Vervolgens is te zien dat een worsteling gaande is waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] aangever op de grond proberen te houden. Op dat moment is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 3] een voorwerp gooit in de richting van aangever. Het lukt aangever om in de worsteling overeind te komen en zich richting de ingang te begeven, terwijl de worsteling tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam] doorgaat.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2018, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 30 juni 2018 was ik werkzaam in de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Op het moment dat aangever zei dat hij degene was die ze zochten, begonnen alle vier de jongens op hem in te slaan. Ik ging naar ze toe en pakte één van de jongens vast. Ik trok hem naar achteren.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 128 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Toen kwamen ze binnenstormen en ze riepen 'Wie is [slachtoffer 1] ?' [slachtoffer 1] zei: "Ik ben [slachtoffer 1] ." Uit het niets begonnen de vier jongens vervolgens te slaan, te duwen en aan kleding te trekken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 130 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 30 juni 2018 was ik in een zaak tegenover de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Ik zag dat in de [bedrijf] een jongen op de grond lag en ik zag dat er door ongeveer vier man op die op de grond liggende jongen werd ingeslagen en getrapt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachten verhaal gingen halen bij aangever. Zij zijn gezamenlijk de werkplek van aangever binnengelopen en hebben gevraagd naar aangever. Een medeverdachte heeft aangever vervolgens vastgepakt en naar de grond gewerkt, waarna aangever meerdere klappen en trappen heeft gekregen. Uit de verklaringen van getuigen [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat verdachte aangever heeft geslagen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte een actieve rol heeft gehad en dus een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen aangever heeft geleverd. Dat verdachte al vrij snel na het begin van het incident werd weggetrokken door getuige [slachtoffer 2] doet hieraan niet af, nu verdachte op dat moment reeds geweld had toegepast tegen aangever. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
1. De door verdachte ter zitting van 26 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik raakte met aangever in worsteling. Ik zwaaide met mijn armen en ellebogen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2018, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik wilde dat ze stopten met vechten, daarom wilde ik ingrijpen. Ik pakte één van de jongens vast. We begonnen te vechten op de grond. Hij zat half op mij. Ik kreeg een harde knal op de linkerkant van mijn hoofd. Toen zat die jongen bovenop mij. Ik kreeg nog vijf of zes harde klappen met de vuist tegen mijn hoofd. Hij stond op en wilde weglopen. Ik pakte zijn been. De jongen schopte mij toen met zijn andere voet in mijn gezicht. Mijn oor is blauw geworden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 30 juni 2018 zag ik dat vier jongens de [bedrijf] te Groningen binnenkwamen. Ik zag dat aangever op de grond lag. Hij hield één van de jongens bij zijn voet vast. Ik zag dat die jongen aangever tegen zijn hoofd trapte.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt. De rechtbank acht derhalve de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, subsidiair en onder 2, subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 juni 2018 te Groningen openlijk, te weten aan de [straatnaam] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] vast te pakken en naar de grond te werken en meermalen met kracht en met de vuist op en tegen het hoofd en op en tegen het lichaam te slaan en meermalen met kracht tegen het lichaam te trappen en met een voorwerp op of tegen het lichaam te gooien;
2.
hij op 30 juni 2018 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen/ trappen en meermalen met kracht in/tegen het gezicht/hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
2. mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 80 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk en met aftrek van het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast vordert zij dat aan verdachte een taakstraf van 80 uren wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het geval van bewezenverklaring gepleit voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Daarnaast heeft hij bepleit de duur van de jeugddetentie gelijk te stellen aan het voorarrest en om geen onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met medeverdachten naar aangever [slachtoffer 1] gegaan om één van de medeverdachten te wreken. Hiermee heeft verdachte samen met medeverdachten eigenrichting toegepast, hetgeen de rechtbank hem kwalijk neemt. Verdachte heeft daarbij een leidende rol gespeeld, door in de [bedrijf] medeverdachte [medeverdachte 1] , die als eerste de [bedrijf] binnenging, voorbij te gaan om de confrontatie met aangever [slachtoffer 1] te zoeken.
Verdachte heeft vervolgens niet alleen geweld op aangever [slachtoffer 1] toegepast, maar ook op aangever [slachtoffer 2] . De gedragingen van aangever [slachtoffer 2] waren niet gericht op het toebrengen van letsel aan verdachte, maar op het bedwingen van verdachte teneinde verdere escalatie te voorkomen en het gevecht te beëindigen. In zijn poging om weg te komen van de mede door verdachte geïnitieerde aanval op aangever [slachtoffer 1] , heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever [slachtoffer 2] door hem te slaan en te schoppen. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk. Het geweld is bovendien toegepast op een voor het publiek toegankelijke plek, op een moment dat aangevers en hun collega's aan het werk waren. Dit draagt bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders.
De rechtbank houdt rekening met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit onherroepelijke veroordelingen ter zake mishandeling en bedreigingen blijken. Verdachte loopt thans in een proeftijd.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 20 november 2018. Daarin wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en om een deels onvoorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank neemt deze adviezen over.
Gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit en de rol van verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van nagenoemde duur en een deels voorwaardelijke jeugddetentie van nagenoemde duur passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 592,55 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De materiële schade voor zover die het eigen risico van de zorgverzekeraar van benadeelde partij betreft, groot € 375,-, is voldoende onderbouwd; dat deel van de vordering ligt voor toewijzing gereed. Het resterende deel, groot € 217,55, is niet het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde; in dat deel van de vordering dient benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het standpunt van de officier van justitie moet worden gevolgd ten aanzien van de materiële en immateriële schade.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dat geldt, anders dan door de officier van justitie aangevoerd, ook voor het gederfde inkomen nu de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit en de daarop volgende en daarmee samenhangende bedreigingen niet in staat was om te werken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de immateriële schadevergoeding te matigen. De angst die aangever voor verdachte en de medeverdachten had in de periode na het delict heeft een sterke wissel op het leven van aangever gehad, zo leidt de rechtbank af uit de onderbouwing van aangever. Een vergoeding van € 1.000,- acht de rechtbank redelijk en billijk.
De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2018.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 7 september 2016 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 15 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 30 november 2016. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de proeftijd te verlengen met één jaar.
De raadsman heeft verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, primair en feit 2, primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1, subsidiair en het onder feit 2, subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 80 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
een werkstraf voor de duur van 60 uren.De werkstraf moet binnen 12 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 10 december 2018.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.592,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018.
Bepaalt dat, indien voornoemd bedrag door mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1.592,55. Dit bedrag bestaat uit € 592,55 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 685,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 685,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/163229-15:
Verlengt de in het vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 7 september 2016 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2018.
Mr. Van den Berg is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.