ECLI:NL:RBNNE:2018:5002

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
18/820283-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van openlijk geweld met wraakmotief

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten wraak wilde nemen op een collega. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van openlijk geweld tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], op 30 juni 2018 in Groningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten met de intentie naar de werkplek van de aangever gingen om verhaal te halen. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte de aangever in een nekklem genomen en hem naar de grond gewerkt, terwijl medeverdachten hem meermalen hebben geslagen en getrapt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat het subsidiair ten laste gelegde, openlijk in vereniging geweld plegen, wel bewezen was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 82 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820283-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/260656-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met dat opzet) die [slachtoffer] om en/of bij de nek heeft/hebben vastgepakt (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond heeft/hebben gewerkt en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of gegooid en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen openlijk, te weten, op of aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] om en/of bij de nek vast te pakken (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond te werken en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te gooien en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (met voorbedachten rade) [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] om en/of bij de nek vast te pakken (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond te werken en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te gooien en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Verdachte en medeverdachten wilden wraak nemen op aangever, omdat één van de medeverdachten kort daarvoor door aangever in elkaar zou zijn geslagen. Zij gingen met het doel om aangever uit wraak aan te pakken naar de [bedrijf], waar aangever op dat moment aan het werk was; de voorbedachte raad is daarmee een gegeven. Dat voornemen blijkt uit de agressieve wijze waarop verdachte en medeverdachten de zaak binnen kwamen. Duidelijk is dat zij niet slechts wilden praten zoals zij tegenover de politie hebben verklaard. Verdachte heeft aangever in een nekklem genomen en heeft hem tegen de grond gewerkt. Medeverdachte [medeverdachte 1] en een thans niet-terechtstaande derde hebben aangever vervolgens meerdere keren geschopt, getrapt en (onder andere met een scooterhelm) geslagen. Gelet op de intensiteit waarmee het geweld is toegepast heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat het geweld tot zwaar lichamelijk letsel bij aangever kon leiden, zodat het voorwaardelijk opzet op dat gevolg is gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en medeverdachten het voornemen hadden om aangever aan te spreken op diens gedrag. Ter plekke bedreigde aangever verdachte met een mes, waarna verdachte aangever tegen de grond heeft gewerkt teneinde het mes van hem af te pakken. Het opzet van verdachte was gericht op het afpakken van het mes en niet op het toebrengen van letsel aan aangever. Die gedragingen kunnen niet tot (zwaar) lichamelijk letsel leiden, zodat het voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Bovendien is er onvoldoende informatie over de kracht waarmee de geweldshandelingen zijn uitgeoefend en waar deze op het lichaam van aangever zijn uitgeoefend. Ook ontbreken bewuste en nauwe samenwerking, vereist voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, en de vereende krachten, vereist voor het subsidiair ten laste gelegde. Aangever heeft voorts geen letsel bekomen door het vastpakken door verdachte, zodat ook de meer subsidiaire eenvoudige mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met medeverdachten verhaal gingen halen bij aangever. Aangever is door verdachte naar de grond gewerkt, waarna een worsteling ontstond. Aangever is daarbij door de medeverdachten getrapt en geslagen. Aangezien niet kan worden vastgesteld dat aangever met grote kracht op kwetsbare lichaamsdelen zoals het hoofd is geschopt of anderszins hard geraakt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel hebben aanvaard.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 26 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 30 juni 2018 wilden medeverdachten en ik verhaal halen bij aangever. Wij gingen naar de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. We kwamen met snelle pas binnenlopen en vroegen wie aangever was. Aangever reageerde. Ik pakte aangever bij zijn polsen en trok hem naar de grond. Ik hield hem met twee handen vast. Het proces-verbaal met een beschrijving van de camerabeelden is correct.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 118 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018212186 d.d. 11 augustus 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 30 juni 2018 kwam er vijf man de [bedrijf] aan de [straatnaam] te Groningen binnen gestormd. Ze riepen: "Wie is [slachtoffer]? Wie is [slachtoffer]?" Ik stond in de keuken uien te snijden en had een koksmes in mijn hand. De voorste van het vijftal, een forse man, nam mij in een stevige nekklem. Ik voelde pijn en kreeg van alle kanten klappen. Harde klappen. Het deed overal pijn. Ik werd op mijn hoofd geslagen. Door de nekklem werd ik voorover getrokken. Ik hoorde mijn belager roepen dat ik een mes had. Ik werd losgelaten. De jongens verlieten de zaak.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2018, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik heb de camerabeelden bekeken die door de [bedrijf] aan de politie zijn afgegeven.
Te zien is dat verdachte, medeverdachten en [naam] binnenkomen. Medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam] zijn aan het duwen/trekken/slaan. Medeverdachte [medeverdachte 1] maakt wederom een trappende beweging richting aangever. Vervolgens maakt medeverdachte [medeverdachte 1] nog twee trappende bewegingen richting aangever. Aangever ligt op de grond. Vervolgens is te zien dat een worsteling gaande is waarbij medeverdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] aangever op de grond proberen te houden. Dit lukt niet echt. Op dat moment is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 2] een voorwerp gooit in de richting van aangever. Het lukt aangever om in de worsteling overeind te komen en zich richting de ingang te begeven, terwijl de worsteling tussen aangever en verdachte en [naam] doorgaat.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2018, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 30 juni 2018 was ik werkzaam in de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Op het moment dat aangever zei dat hij degene was die ze zochten, begonnen alle vier de jongens op hem in te slaan. Ik ging naar ze toe en pakte één van de jongens vast. Ik trok hem naar achteren.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 128 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Toen kwamen ze binnenstormen en ze riepen 'Wie is [slachtoffer]?' [slachtoffer] zei: "Ik ben [slachtoffer]." Uit het niets begonnen de vier jongens vervolgens te slaan, te duwen en aan kleding te trekken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 130 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Op 30 juni 2018 was ik in een zaak tegenover de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Ik zag dat in de [bedrijf] een jongen op de grond lag en ik zag dat er door ongeveer vier man op die op de grond liggende jongen werd ingeslagen en getrapt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt vast dat dat verdachte en de medeverdachten op initiatief van verdachte verhaal gingen halen bij aangever. Zij zijn gezamenlijk de werkplek van aangever binnengelopen en hebben gevraagd naar aangever. Verdachte heeft aangever vervolgens vastgepakt en naar de grond gewerkt, waarna er een worsteling is ontstaan. Aangever is tijdens die worsteling, terwijl hij door verdachte werd vastgehouden, door de medeverdachten meermalen getrapt en geslagen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte een actieve rol heeft gehad en dus een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen aangever heeft geleverd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2018 te Groningen openlijk, te weten aan de [straatnaam] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] vast te pakken en naar de grond te werken en meermalen met kracht en met de vuist op en tegen het hoofd en op en tegen het lichaam te slaan en meermalen met kracht tegen het lichaam te trappen en met een voorwerp op of tegen het lichaam te gooien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van noodweer. Verdachte is met 4 anderen de confrontatie aangegaan met aangever terwijl aangever aan het werk was. Op het moment dat verdachte en medeverdachten binnenliepen had aangever een mes vast omdat hij uien aan het snijden was. Het is volgens de officier van justitie niet aannemelijk dat de dreiging met het mes vanuit aangever kwam zodat geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van noodweer. Verdachte heeft verklaard dat aangever hem direct met een mes heeft geconfronteerd en hiermee stekende bewegingen maakte. Er was daarmee sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte had zich niet kunnen onttrekken, omdat sprake was van een smalle doorgang waarbij iedereen heel dicht op elkaar stond. Het naar de grond werken van aangever staat in verhouding tot de dreiging en aanval met een mes zodat aan het proportionaliteitsbeginsel is voldaan.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat aangever verdachte bij binnenkomst in de [bedrijf] heeft bedreigd met een mes. De rechtbank acht daarvoor van belang dat getuigen Deijlen en Wind hebben verklaard dat verdachte en medeverdachten direct nadat aangever zich kenbaar maakte, op aangever zijn gesprongen en hem hebben geslagen. Aangever heeft voorts verklaard dat hij door verdachte eerst werd vastgepakt en voorover werd getrokken. Eerst daarna heeft verdachte geroepen dat aangever een mes vasthield waarna aangever werd losgelaten en het geweld werd beëindigd.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 82 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk en met aftrek van het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast vordert zij dat aan verdachte een taakstraf van 40 uren wordt opgelegd. De officier van justitie heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij bewezenverklaring een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest en voor een geheel of deels voorwaardelijke taakstraf. De raadsman kan zich vinden in toepassing van het jeugdstrafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het initiatief genomen om met 4 anderen naar aangever te gaan om zijn halfbroer, één van de medeverdachten, te wreken. Hiermee heeft verdachte samen met medeverdachten eigenrichting toegepast, hetgeen de rechtbank hem kwalijk neemt. Als oudere broer had verdachte zijn halfbroer juist moeten behoeden voor het toepassen van geweld tegen aangever.
Het aandeel van verdachte in het geweld dat op aangever is toegepast is bovendien substantieel: verdachte is de initiator van het bezoek aan aangever gebleken en ook in de [bedrijf] heeft hij een leidende rol gehad. Verdachte heeft als eerste geweld toegepast. Hoewel zijn handelen beperkt is gebleven tot het vasthouden en naar de grond werken van aangever, heeft die gedraging het overige geweld dat door anderen op aangever werd toegepast vergemakkelijkt. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van aangever. Het geweld is bovendien toegepast op een voor het publiek toegankelijke plek, op een moment dat aangever en zijn collega's aan het werk waren. Dit draagt bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 5 november 2018 en de brief van Jeugdbescherming Noord van 10 november 2018, die ten behoeve van verdachte zijn opgemaakt. Daaruit blijkt, voor zover relevant, het volgende:
De reclassering en de jeugdbescherming adviseren een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte lijkt onvoldoende inzicht te hebben in het effect dat zijn dominante houding op anderen kan hebben. Verdachte heeft sterk de neiging om zelfbepalend te zijn en de regie te houden. Er loopt reeds toezicht met bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft aangegeven niet mee te willen werken aan de reeds opgelegde bijzondere voorwaarden. Daardoor ziet de reclassering onvoldoende mogelijkheden om door middel van passende interventies de kans op recidive te verminderen. Ook adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op beperkte handelingsvaardigheden en een mogelijke achterstand in de sociaal emotionele ontwikkeling. De rechtbank neemt deze adviezen over.
Ten slotte houdt de rechtbank ermee rekening dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Wel is verdachte in 2018 onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een woninginbraak en loopt hij in een proeftijd.
Gelet op de aard en de ernst van het delict acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank ziet voorts aanleiding een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur op te leggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 592,55 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De materiële schade voor zover die het eigen risico van de zorgverzekeraar van benadeelde partij betreft, groot € 375,-, is voldoende onderbouwd; dat deel van de vordering ligt voor toewijzing gereed. De gevorderde gederfde inkomsten, groot € 217,55, zijn volgens de officier van justitie niet het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde; dat deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen en subsidiair dat het standpunt van de officier van justitie moet worden gevolgd ten aanzien van de materiële en immateriële schade.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dat geldt, anders dan door de officier van justitie aangevoerd, ook voor het gederfde inkomen nu de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit niet in staat was om te werken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen. De angst die aangever voor verdachte en de medeverdachten had in de periode na het delict heeft een sterke wissel op het leven van aangever gehad, zo leidt de rechtbank af uit de onderbouwing van aangever. Een vergoeding van € 1.000,- acht de rechtbank redelijk en billijk. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2018.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 4 april 2018 gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 april 2018.
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 november 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, omdat tenuitvoerlegging niet opportuun is. Meer subsidiair heeft de raadsman verlenging van de proeftijd met een jaar bepleit.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Daarmee heeft verdachte een hem opgelegde algemene voorwaarde niet nageleefd. Het is niet aannemelijk geworden dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf een averechts effect op verdachte zal hebben.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging gelasten van de verdachte bij voornoemd vonnis van 4 april 2018 voorwaardelijk opgelegde taakstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 82 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 60 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
een werkstraf voor de duur van 40 uren.De werkstraf moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 10 december 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.592,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018.
Bepaalt dat, indien voornoemd bedrag door mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.592,55. Dit bedrag bestaat uit € 592,55 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/260656-17:
Gelast de tenuitvoerlegging van de taakstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 4 april 2018, te weten een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Jongsma en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2018.
Mr. Van den Berg is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.