ECLI:NL:RBNNE:2018:5001

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
18/830126-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van openlijk geweld met wraakmotief

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 30 juni 2018 in Groningen, waar de verdachte samen met medeverdachten wraak wilde nemen op een collega, de aangever, die eerder een van de medeverdachten had mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de werkplek van de aangever binnengingen met de intentie om hem aan te pakken. Tijdens de confrontatie heeft de aangever zware klappen gekregen, terwijl de verdachte slechts een leeg blikje naar hem gooide. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had bijgedragen aan het primair ten laste gelegde, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, openlijk geweld, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de aangever, die een totaalbedrag van € 1.592,55 vorderde, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830126-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van der Linde, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met dat opzet) die [slachtoffer] om en/of bij de nek heeft/hebben vastgepakt (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond heeft/hebben gewerkt en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of gegooid en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen openlijk, te weten, op of aan de [straatnaam], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] om en/of bij de nek vast te pakken (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond te werken en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te gooien en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (met voorbedachten rade) [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] om en/of bij de nek vast te pakken (in een (zogenaamde) nekklem) en/of naar de grond te werken en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist en/of met een helm en/of met een voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te gooien en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het lichaam te schoppen/trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak voor het primair ten laste gelegde gevorderd en veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde.
Verdachte en medeverdachten wilden wraak nemen op aangever, omdat één van de medeverdachten kort daarvoor door aangever meerdere keren was geslagen. Zij gingen met het doel om aangever aan te pakken naar de [bedrijf], waar aangever op dat moment aan het werk was. Dat blijkt onder andere uit de agressieve wijze waarop verdachte en medeverdachten de zaak binnen kwamen; in ieder geval is duidelijk dat zij niet slechts wilden praten, zoals zij tegenover de politie hebben verklaard. Het aandeel van verdachte in het geweld op aangever, welk aandeel bestond uit het besturen van de auto naar de plaats delict en het gooien van een klein voorwerp in de richting van aangever, is te klein om het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te kunnen bewijzen. Het is wel voldoende om het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, omdat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er was geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking, en evenmin van een vooropgezet plan. Verdachte maakte deel uit van een groepje jongens dat verhaal wilde halen bij aangever, nadat deze één van de medeverdachten in elkaar had geslagen. Zij hadden niet de intentie om geweld te gebruiken. De rol van verdachte was marginaal, hij hield zich afzijdig van het geweld. Het enige dat verdachte doet, is dat hij tijdens het gevecht een leeg blikje in de richting van aangever gooit. De overige tenlastegelegde handelingen heeft verdachte niet verricht.
Omdat verdachte door het gooien van het blikje een bijdrage heeft geleverd aan het geweld, is het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigd kan worden bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 30 juni 2018 kwamen we aan bij de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Toen we binnen waren, bleef ik op afstand. Ik gooide een leeg blikje naar aangever. Ik heb mezelf op de camerabeelden herkend.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 118 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018212186 d.d. 11 augustus 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 30 juni 2018 kwam er vijf man de [bedrijf] aan de [straatnaam] te Groningen binnengestormd. Ze riepen: "Wie is [slachtoffer]? Wie is [slachtoffer]?" Ik stond in de keuken uien te snijden en had een koksmes in mijn hand. De voorste van het vijftal, een forse man, nam mij in een stevige nekklem. Ik voelde pijn en kreeg van alle kanten klappen. Harde klappen. Het deed overal pijn. Ik werd op mijn hoofd geslagen. Door de nekklem werd ik voorover getrokken. Ik hoorde mijn belager roepen dat ik een mes had. Ik werd losgelaten. De jongens verlieten de zaak.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juli 2018, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik heb de camerabeelden bekeken die door de [bedrijf] aan de politie zijn afgegeven.
Te zien is dat medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] als eerst binnenkomen gevolgd door [naam] Medeverdachte [medeverdachte 3] en [naam] zijn aan het duwen/trekken/slaan. Medeverdachte [medeverdachte 3] maakt wederom een trappende beweging richting aangever. Vervolgens maakt medeverdachte [medeverdachte 3] nog twee trappende bewegingen richting aangever. Aangever ligt op de grond. Vervolgens is te zien dat een worsteling gaande is waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] aangever op de grond proberen te houden. Op dat moment is te zien dat verdachte een voorwerp gooit in de richting van aangever. Het lukt aangever om in de worsteling overeind te komen en zich richting de ingang te begeven, terwijl de worsteling tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam] doorgaat.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2018, opgenomen op pagina 122 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 30 juni 2018 was ik werkzaam in de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Op het moment dat aangever zei dat hij degene was die ze zochten, begonnen alle vier de jongens op hem in te slaan. Ik ging naar ze toe en pakte één van de jongens vast. Ik trok hem naar achteren.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 128 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Toen kwamen ze binnenstormen en ze riepen 'Wie is [slachtoffer]?' [slachtoffer] zei: "Ik ben [slachtoffer]." Uit het niets begonnen de vier jongens vervolgens te slaan, te duwen en aan kleding te trekken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2018, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Op 30 juni 2018 was ik in een zaak tegenover de [bedrijf] in de [straatnaam] te Groningen. Ik zag dat in de [bedrijf] een jongen op de grond lag en ik zag dat er door ongeveer vier man op die op de grond liggende jongen werd ingeslagen en getrapt.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met medeverdachten naar aangever is gegaan om verhaal te halen. Zij zijn met zijn vijven tegelijk de werkplek van aangever binnengestormd en hebben gevraagd naar aangever. Aangever is tijdens de daarna ontstane worsteling, terwijl hij door een medeverdachte werd vastgehouden, door andere medeverdachten meermalen getrapt en geslagen. Gedurende het gevecht tussen aangever en de medeverdachten heeft verdachte een leeg blik gegooid in de richting van aangever.
Verdachte had zich van dit geweld kunnen distantiëren maar heeft door zo te handelen juist een bijdrage geleverd aan het geweld. Bovendien heeft verdachte als bestuurder van zijn auto de medeverdachten vervoerd naar de [bedrijf] wetende dat daar verhaal zou worden gehaald bij de aangever. Verdachte heeft daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld tegen aangever. De rechtbank acht derhalve de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2018 te Groningen openlijk, te weten aan de [straatnaam] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] vast te pakken en naar de grond te werken en meermalen met kracht en met de vuist op en tegen het hoofd en op en tegen het lichaam te slaan en meermalen met kracht tegen het lichaam te trappen en met een voorwerp op of tegen het lichaam te gooien.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk en met aftrek van het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 40 uren wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een taakstraf van 40 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met medeverdachten de winkel waar aangever werkte binnengestormd om eerder geweld tegen één van de medeverdachten te wreken. Hiermee heeft verdachte samen met medeverdachten eigenrichting gepleegd, hetgeen de rechtbank hem kwalijk neemt. De rol van verdachte in het geweld op aangever is kleiner dan die van twee medeverdachten: terwijl zij de fysieke confrontatie met aangever aangaan, kijkt verdachte van een afstand toe en grijpt niet in. Verdachte draagt bovendien bij aan het geweld door een voorwerp in de richting van aangever te gooien. Het geweld is gepleegd op een voor het publiek toegankelijke plek, op een moment dat aangever en zijn collega's nietsvermoedend aan het werk waren. Dit draagt bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders. Daaruit blijkt dat verdachte en medeverdachten geen rekening hebben gehouden met de gevolgen die de confrontatie met aangever voor omstanders hebben gehad.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte geen strafblad heeft.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 12 november 2018. Daarin is uiteengezet dat het recidiverisico van verdachte wordt ingeschat als laag. Het is met name de negatieve invloed van zijn sociale kring die verdachte tot het delictgedrag heeft bewogen.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen op verdachte, die ten tijde van het delict 22 jaar was. De rechtbank neemt dit advies over.
De rechtbank acht gelet op de ernst van het feit en de rol van verdachte bij het toepassen van het geweld, een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren passend en geboden. Grond voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank niet aangezien verdachte geen strafblad heeft.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 592,55 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De materiële schade voor zover die het eigen risico van de zorgverzekeraar van benadeelde partij betreft, groot € 375,-, is voldoende onderbouwd; dat deel van de vordering ligt voor toewijzing gereed. De gevorderde gederfde inkomsten, groot € 217,55, zijn volgens de officier van justitie niet het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde; in dat deel van de vordering dient benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het standpunt van de officier van justitie moet worden gevolgd ten aanzien van de materiële en immateriële schade.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Dat geldt, anders dan door de officier van justitie aangevoerd, ook voor het gederfde inkomen nu de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit niet in staat was om te werken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen. De angst die aangever voor verdachte en de medeverdachten had in de periode na het delict heeft een sterke wissel op het leven van aangever getrokken, zo leidt de rechtbank af uit de onderbouwing van aangever. Een vergoeding van € 1.000,- acht de rechtbank redelijk en billijk. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2018.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door één of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 10 december 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.592,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2018.
Bepaalt dat, indien voornoemd bedrag door mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.592,55, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 592,55 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2018.
Mr. Van den Berg is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.