ECLI:NL:RBNNE:2018:4876

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
C/18/179759 / FA RK 17-3211
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling eenhoofdig gezag en afwijzing omgangsregeling wegens ernstige psychische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een procedure betreffende het gezag over de minderjarige kinderen van partijen, na een echtscheiding. De man verzocht om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast, omdat de vrouw ernstige psychische problemen heeft die het welzijn van de kinderen in gevaar zouden brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, als gevolg van haar psychische problematiek, niet in staat is om zelfstandig beslissingen te nemen over de kinderen. Dit werd onderbouwd door eerdere incidenten, waaronder een zelfmoordpoging van de vrouw, en de herhaalde mishandeling van de man en de kinderen door de vrouw. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was dat de man alleen met het gezag werd belast.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een omgangsregeling met de kinderen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw een gevaar vormt voor zichzelf en voor het welzijn van de kinderen, en dat omgang niet in hun belang zou zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kinderen intensieve begeleiding nodig hebben vanwege de traumatische ervaringen die zij door de vrouw hebben meegemaakt. De rechtbank heeft uiteindelijk de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld en de man verplicht om een bedrag aan de vrouw te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/179759 / FA RK 17-3211
beschikking d.d. 4 december 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. W.J.P. Suringar, kantoorhoudende te Assen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. D. Beuving, kantoorhoudende te Hengelo (Ov),

1.PROCESVERLOOP

1.1.
Het verloop van deze procedure volgt uit:
  • de (tussen)beschikking van 24 april 2018;
  • de op 4 oktober 2018 ingekomen akte uitlating van de zijde van de vrouw;
  • de op 7 november 2018 ingekomen akte uitlating van de zijde van de man;
  • de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 9 november 2018 in aanwezigheid van partijen bijgestaan door hun advocaten en de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd door [naam] (hierna te noemen 'de Raad').

2.RECHTSOVERWEGINGEN

2.1.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voormelde beschikking. Bij deze beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is in deze beschikking bepaald dat de minderjarige kinderen van partijen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], hun hoofdverblijf hebben bij de man en dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
De beslissing met betrekking tot het gezag over de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap is aangehouden.
2.2.
De echtscheiding is op 18 mei 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats]
Met betrekking tot het gezag
2.3.
De man heeft verzocht om hem alleen met het gezag over de minderjarige kinderen van partijen
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
te belasten. De man legt - kort weergegeven - aan zijn verzoek ten grondslag dat de vrouw dermate grote psychische problemen heeft dat van een vruchtbare communicatie tussen partijen geen sprake kan zijn. Hierdoor komt het welzijn van de kinderen ernstig in gevaar.
2.4.
De vrouw voert aan dat er geen enkele reden is om het gezag te wijzigen. Partijen zijn zeer wel in staat om te overleggen over zaken die de kinderen betreffen. De vrouw stelt zich altijd meewerkend op en staat geen enkele beslissing in de weg. De vrouw acht het van belang dat zij betrokken blijft bij de kinderen en dat belangrijke beslissingen aangaande de kinderen gezamenlijk worden genomen. De vrouw is bereid om op alle denkbare wijze te investeren in de onderling communicatie.
2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het uitgangspunt van de wet is dat het in het belang van kinderen is dat ouders na een echtscheiding gezamenlijk het gezag over hen uitoefenen. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Daarvan kan sprake zijn indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.6.
Uit de processtukken en de toelichting ter zitting blijkt dat de vrouw al geruime tijd kampt met zeer ernstige psychiatrische problemen. De man en de kinderen zijn door vrouw herhaaldelijk ernstig mishandeld. Dit heeft zelfs tot strafrechtelijke aangiftes geleid. Daarnaast is gebleken dat de vrouw zich bij herhaling op het internet heeft verdiept in zelfmoord en kindermoord. De problemen zijn zelfs zodanig geëscaleerd dat de vrouw op 22 januari 2018 een poging heeft gedaan zichzelf van het leven te beroven door voor een trein te springen. Als gevolg van deze zelfmoordpoging heeft de vrouw beide onderbenen verloren. Zij is na dit voorval opgenomen in een psychiatrische kliniek in Almelo en verblijft daar nog steeds.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw als gevolg van haar psychische problematiek onvoldoende in staat is om thans zelfstandig te functioneren, laat staan beslissingen te nemen die over haar kinderen gaan. Weliswaar is ter zitting namens de vrouw gesteld dat zij grote progressie heeft laten zien, maar de rechtbank acht gezien de ernst van het gebeurde en de omstandigheid dat deze gebeurtenissen zich in het zeer recente verleden hebben voorgedaan, voldoende grond om aan te nemen dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat thans een eenhoofdig gezag van de man zal gelden.
Dat de vrouw, zoals zij aanvoert, op alle mogelijke wijze zal meewerken aan de te nemen beslissingen aangaande de kinderen acht de rechtbank niet geloofwaardig. Ter zitting is gebleken dat de vrouw tot vlak voor de zitting meerdere keren per dag e-mails aan de man heeft gestuurd. Verder is onweersproken door de man gesteld dat de vrouw ook via familieleden op alle mogelijke manieren in contact probeert te komen.
Dit bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat het gezien de geestestoestand van de vrouw niet mogelijk is om als ouders gezamenlijk beslissingen te kunnen nemen over de kinderen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen.
Met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
2.7.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat er tussen haar en de kinderen een zorgregeling zal gelden waarbij (kort weergegeven) de kinderen de ene week op zaterdag en de andere week op zondag gedurende twee uur onder begeleiding bij de vrouw verblijven.
De man voert verweer tegen het verzoek en voert daartoe aan de vrouw een groot gevaar is voor zichzelf en het welzijn en de veiligheid van de kinderen. Vaststellen van een omgangsregeling is niet in het belang van de kinderen.
2.8.
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.9.
Zoals hiervoor al is overwogen zijn de man en de kinderen door vrouw herhaaldelijk ernstig mishandeld. De kinderen ontvangen vanwege de zeer traumatische gebeurtenissen die zij door toedoen van de vrouw meegemaakt hebben intensieve en langdurige begeleiding. De situatie van de kinderen is dankzij deze begeleiding een stuk verbeterd maar nog steeds zeer kwetsbaar.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw zich totaal niet bewust is van de impact die de mishandeling van de man en de kinderen door de vrouw op hen heeft gehad en ook dat zij totaal geen realistische voorstelling heeft van de vraag of omgang zou kunnen plaatsvinden en de manier waarop dat zou kunnen. Zo is door de vrouw voorgesteld dat omgang bij haar ouders thuis zou kunnen plaatsvinden.
2.10.
Ter zitting is door de raadsvrouw van de vrouw in dit kader aangevoerd dat zij vanwege genoemde omstandigheden een onderzoek naar mogelijke omgang door de raad wenselijk acht. De rechtbank acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, en ziet geen aanleiding om een (schriftelijk) advies van de Raad in te winnen, waartoe op grond van artikel 810 lid 1 Rv weliswaar de mogelijkheid maar niet de plicht bestaat.
Ook de Raad heeft ter zitting aangegeven dat gelet op de situatie een onderzoek geen nieuwe inzichten zal geven.
2.11.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een omgangsregeling afwijzen.
Met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap
2.12.
Uit de processtukken blijkt dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen niet langer in geschil is. De rechtbank zal de verdeling overeenkomstig hetgeen partijen daarover in het verweer op het zelfstandig verzoek van de man en de akte uitlating van de vrouw hebben gesteld, vaststellen.
BESLISSING
De rechtbank:
bepaalt dat de man alleen met het gezag over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wordt belast;
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast:
  • de voormalige echtelijke woning aan de [adres] wordt aan de man toegedeeld;
  • de hypothecaire geldlening en de aan de aan deze lening gekoppelde kapitaalpolis worden aan de man toegedeeld, waarbij de man zich zal inspannen om te zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de lening;
  • in verband met de toedeling van de woning aan de vrouw dient de man een bedrag van € 32.250,12 aan de vrouw te voldoen;
  • de gezamenlijke bankrekening en de spaarrekening worden onder verrekening van de saldi van in totaal € 14.155,22 aan de man toegedeeld;
  • de personenwagen Opel Zafira met kenteken [kenteken] zal onder verrekening van de waarde van € 7.000,-- aan de man worden toegedeeld;
  • de inboedelgoederen zullen tegen een door de man aan de vrouw te betalen vergoeding ten bedrage van € 1.909,-- aan de man worden toegedeeld;
op grond van deze verdeling dient de man wegens overbedeling een bedrag van in totaal € 51.814,34 aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door P. Molema, (kinder)rechter, en uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: mmv