ECLI:NL:RBNNE:2018:485

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
18/930251-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen politieambtenaren

Op 13 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 8 oktober 2017 in Ees betrokken was bij een gewelddadig incident met politieambtenaren. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op verbalisant [slachtoffer 1] en openlijk in vereniging geweld plegen tegen verbalisant [slachtoffer 2]. Tijdens de aanhouding van de medeverdachte, die weigerde mee te werken aan een blaastest, ontstond een gewelddadige confrontatie. De verdachte greep in en kwam met zijn volle gewicht op verbalisant [slachtoffer 1] terecht, waardoor deze in ademnood raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie Alcohol en Geweld. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930251-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Klee.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
primair
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te of nabij Ees, althans in de gemeente
Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft gewerkt, waarbij verdachte met zijn volle/grote gewicht op die [slachtoffer 1] terecht is gekomen en op die [slachtoffer 1] is blijven liggen en/of
- de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of lange/enige tijd dichtgedrukt/dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- ( ook anderszins) de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 1] lange/enige tijd afgesloten heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te of nabij Ees, althans in de gemeente
Borger-Odoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer 1]
, zijnde een (politie)ambtenaar gedurende en/of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft gewerkt, waarbij verdachte met zijn volle/grote gewicht op die [slachtoffer 1] terecht is gekomen en op die [slachtoffer 1] is blijven liggen en/of
- de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of lange/enige tijd dichtgedrukt/dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- ( ook anderszins) de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 1] lange/enige tijd afgesloten heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te of nabij Ees, althans in de gemeente
Borger-Odoorn, openlijk, te weten, op of aan, althans zichtbaar vanaf, de openbare weg de Odoornerstraat, in elk geval op of aan, althans zichtbaar vanaf, een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], door die [slachtoffer 1] tegen de grond te werken en/of door met die [slachtoffer 1] in
gevecht/worsteling te gaan en/of lange/enige tijd met die [slachtoffer 1] in gevecht/worsteling te blijven;
2.
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te of nabij Ees, althans in de gemeente Borger-Odoorn, openlijk, te weten, op of aan, althans zichtbaar vanaf, de openbare weg de Odoornerstraat, in elk geval op of aan, althans zichtbaar vanaf, een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], door te proberen die [slachtoffer 2] tegen de grond te werken en/of door met die [slachtoffer 2] in gevecht/worsteling te gaan en/of lange/enige tijd met die [slachtoffer 2] in gevecht/worsteling te blijven;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en van het onder feit 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft nooit de bedoeling gehad om verbalisant [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Daarnaast is er geen sprake geweest van een gerede kans dat het slachtoffer het leven had kunnen laten, aangezien het in totaal maar zeven seconden heeft geduurd dat het slachtoffer de adem benomen werd. In deze zeven seconden heeft het slachtoffer daarnaast ook nog kans gezien te schreeuwen dat hij geen lucht kreeg. De raadsvrouw heeft betoogd dat er ten aanzien van feit 1 hoogstens sprake kan zijn van eenvoudige mishandeling, maar dat deze variant niet ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte slechts heeft geprobeerd een einde te maken aan het geweld dat door verbalisant [slachtoffer 1] werd uitgeoefend op zijn broer, en dat er van openlijke geweldpleging in vereniging geen sprake was omdat er geen sprake van samenwerking met medeverdachte was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik werd erg boos omdat mijn broer [medeverdachte] geslagen werd. Ik heb agent [slachtoffer 1] met mijn arm gepakt. Ik heb deze agent wel iets horen roepen van “Ik krijg geen lucht”. Ik heb wel geschreeuw gehoord, en ook het eerste schot.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 oktober 2017 pagina 55 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017266987-43 d.d. 6 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van poging doodslag op 8 oktober 2017 te Ees. Er is een dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis op mij uitgeoefend en ik was in de veronderstelling, door hetgeen gebeurd is, dat ik zou stikken en dood zou gaan. Door het incident heb ik letsel opgelopen. Ik hoorde achter mij geschreeuw, en ik zag en voelde ik dat de bijrijder (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [verdachte]) mij vast pakte. Er ontstond een wilde worsteling waarbij wij op de grond belandden. De bijrijder had zijn arm om mijn gezicht. Ik voelde dat de man met zijn volle gewicht op mij belandde. Dit deed zeer. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg. Op dat moment was ik in paniek en angst. Ik had het gevoel dat als dit niet stopt dan stik ik en ga ik dood. Ik voelde een doodsangst. Door de arm werd mijn neus en mijn mond afgesloten om adem te halen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 oktober 2017, opgenomen op pagina 66 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik doe aangifte van mishandeling, de kracht die op mij werd uitgeoefend heeft bij mij pijn dan wel letsel veroorzaakt.
Ik voelde dat de bestuurder (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) mij te pakken kreeg en mij vast greep bij mijn kleding. Ik schreeuwde dat hij mij moest los laten. Ik probeerde los te komen. Ik voelde aan de beweging die hij maakte dat hij mij op de grond probeerde te gooien. Ik zag dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: verbalisant [slachtoffer 1]) de bestuurder meerdere malen op zijn rug sloeg met zijn wapenstok. Ik zag dat de bestuurder niet reageerde op de klappen die hij van [slachtoffer 1] kreeg. Ik zag en voelde dat de worsteling tussen mij en de bestuurder steeds voort ging. Ik voelde dat hij mij nog steeds vasthield. Ik zag dat de bijrijder (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) [slachtoffer 1] aanvloog, nadat hij de bestuurder had geslagen. Ik zag dat ze beiden in een worsteling op de grond kwamen. Ik schreeuwde: “Laat los”. Ik heb de bijrijder vijf keer hard in de rug geschopt. Ik zag dat dit geen effect had. Ik zag dat de bijrijder [slachtoffer 1] in een verwurging hield. Nadat ik had geschopt vloog de bestuurder mij weer aan. Ik zag dat de bijrijder zijn greep op [slachtoffer 1] niet losliet na het waarschuwingsschot. Ik zag dat dat de bijrijder nog steeds op [slachtoffer 1] lag, en dat [slachtoffer 1] nog steeds geen lucht kreeg. Na secondenlang richten heb ik op de bijrijder geschoten. Ik zag en hoorde nog geen reactie van de bijrijder, ik zag dat [slachtoffer 1] zich los wist te wurmen.
Ten aanzien van feit 1 en 2 overweegt de rechtbank het volgende;
Uit het proces-verbaal en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de rechtbank het volgende gebleken:
Inleiding.
Op 8 oktober 2017 worden verdachte [verdachte], medeverdachte [medeverdachte] en [naam] aangehouden nabij de parkeerplaats van ‘Sexclub Paradise’ te Ees op verdenking van rijden onder invloed. Medeverdachte, de bestuurder van het voertuig, weigert aanvankelijk mee te werken aan een blaastest. Meteen nadat verbalisanten de verdachten hebben aangesproken wordt door medeverdachte verbaal agressief gereageerd. Alle drie de inzittenden stappen uit het voertuig waarbij het verbalisanten direct opvalt dat zowel medeverdachte als de overige inzittenden opgefokt reageren. Nadat medeverdachte uiteindelijk meewerkt aan de blaastest, blaast hij een F, wat betekent dat hij teveel gedronken heeft en mee moet naar het bureau voor een ademanalyse. De houding van verdachten is intimiderend, ze staan dicht op verbalisanten en zeggen: “Wie denken jullie wel niet dat jullie zijn, wat willen jullie nu bereiken, we luisteren niet naar de politie” en woorden van gelijke strekking. De sfeer is dermate dreigend, dat verbalisant [slachtoffer 2] op dat moment het lipje van de pepperspray losmaakt en verbalisant [slachtoffer 1] via de portofoon om versterking vraagt. Verdachte en medeverdachte blijven zeggen: “Jullie gaan ons niet tegenhouden, wij gaan gewoon naar binnen, jullie zijn sukkels”. [naam] heeft zich inmiddels teruggetrokken in of bij het voertuig. Beide verdachten lopen in op de verbalisanten. Verbalisanten proberen de verdachten eerst met woorden en daarna fysiek, met een hand tegen de schouder, tegen te houden. Verbalisant [slachtoffer 1] zegt de aanhouding van medeverdachte aan. Medeverdachte geeft verbalisant [slachtoffer 2] met twee handen een duw waarop beide verbalisanten achteruit gaan lopen. Na herhaaldelijke waarschuwingen gebruiken verbalisanten pepperspray bij zowel verdachte als medeverdachte. Medeverdachte loopt op verbalisant [slachtoffer 2] af, grijpt hem bij zijn kleding en probeert hem naar de grond te werken. Verbalisant [slachtoffer 1] slaat medeverdachte met de wapenstok op de rug, maar medeverdachte reageert niet. Hij blijft [slachtoffer 2] vasthouden. Daarop komt verdachte, hij pakt [slachtoffer 1] van achteren beet en komt met hem op de grond terecht in een worsteling. Verdachte is een man van fors postuur, verbalisant [slachtoffer 2] schat zijn gewicht rond de honderd kilo. Vanaf dat moment zijn beide verbalisanten in worsteling met de beide verdachten. Van deze worsteling is een deel opgenomen door de bewakingscamera’s van ‘Sexclub Paradise’. Ter terechtzitting zijn deze beelden getoond en verdachte en medeverdachte hebben zichzelf herkend op de getoonde beelden.
De rechtbank neemt op deze camerabeelden waar:
- dat verdachte uithaalt met zijn rechterarm en vuist en verbalisant [slachtoffer 1] een harde klap lijkt te geven.
- dat verbalisant [slachtoffer 1] op zijn knieën zit. Verdachte probeert hem bij zijn hoofd vast te pakken met zijn arm.
- dat even later de rechterarm van verdachte zich onder het hoofd van verbalisant [slachtoffer 1] bevindt.
- dat verdachte en verbalisant [slachtoffer 1] kort daarna rechts uit beeld verdwijnen.
Terwijl verbalisant [slachtoffer 2] zich nog steeds aan medeverdachte probeert te onttrekken, komen verbalisant [slachtoffer 1] en verdachte andermaal samen ten val waarbij verdachte met zijn volle gewicht op verbalisant [slachtoffer 1] terechtkomt. Verbalisant [slachtoffer 1] voelt daardoor pijn. Verdachte klemt zijn arm over het gezicht van verbalisant [slachtoffer 1] waardoor deze geen lucht meer krijgt. Verbalisant [slachtoffer 1] raakt in paniek en voelt een doodsangst. Verbalisant [slachtoffer 2] weet zich te ontworstelen aan medeverdachte en ziet dat zijn collega in ademnood is, verbalisant [slachtoffer 2] schopt de verdachte vijf maal zo hard als hij kan in de rug. Verdachte reageert hier niet op. Op enig moment krijgt verbalisant [slachtoffer 1] even lucht en roept dat hij geen lucht krijgt. Verdachte reageert hier niet op, herpakt zijn greep zodat verbalisant [slachtoffer 1] opnieuw de adem benomen wordt.
Medeverdachte belaagt intussen verbalisant [slachtoffer 2] weer. Verbalisant [slachtoffer 2] en medeverdachte verschijnen weer in beeld van de bewakingscamera. De rechtbank neemt op deze camerabeelden waar:
- dat medeverdachte verbalisant [slachtoffer 2] vast heeft. Terwijl verbalisant [slachtoffer 2] zich ontworstelt aan medeverdachte, reikt hij naar zijn dienstpistool en lost een waarschuwingsschot in de lucht.
-dat medeverdachte verbalisant [slachtoffer 2] los laat, die daarna rechts uit beeld verdwijnt.
Verbalisant [slachtoffer 2] ziet dat verdachte zijn greep op verbalisant [slachtoffer 1] niet loslaat na het waarschuwingsschot. Verbalisant [slachtoffer 2] schreeuwt nogmaals en ziet dat verbalisant [slachtoffer 1] nog steeds onder verdachte ligt en geen lucht krijgt. Verbalisant [slachtoffer 2] schiet gericht op de benen van verdachte. Verbalisant [slachtoffer 2] ziet niet dat verdachte reageert, maar verbalisant [slachtoffer 1] weet zich nu te ontworstelen aan de greep van verdachte.
Hij staat op, grijpt naar zijn wapen. Beide verbalisanten schreeuwen dat medeverdachte op de grond moet gaan zitten. Als hij hier niet aan voldoet geeft verbalisant [slachtoffer 1] een waarschuwingsschot. Dan gaat medeverdachte naast verdachte op de grond zitten.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad om zijn slachtoffer te doden. De rechtbank oordeelt echter dat verdachte door zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van zijn slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
Verdachte is tijdens de worsteling met zijn volle gewicht op het slachtoffer terechtgekomen en is daarna op hem blijven liggen, waardoor het slachtoffer de lucht ontnomen werd. Verdachte heeft met zijn arm het gezicht van het slachtoffer zodanig afgedekt dat neus en mond van het slachtoffer dichtgedrukt werden zodat deze geen lucht meer kreeg. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij daardoor in ademnood verkeerde en dat deze situatie aanhield zodat hij in doodsangst kwam te verkeren. Het slachtoffer heeft op enig moment kunnen roepen dat hij geen lucht kreeg. Verdachte heeft hier niet op gereageerd door het slachtoffer los te laten of hem in elk geval lucht te gunnen. Verdachte heeft daarop juist zijn greep herpakt waardoor het slachtoffer andermaal geen lucht kreeg. Verdachte heeft dus niet gereageerd op de hulpkreet van het slachtoffer, noch op het schreeuwen van verbalisant [slachtoffer 2] dat hij los moest laten. Verdachte heeft voorts niet gereageerd op het feit dat verbalisant [slachtoffer 2] hem zo hard als hij kon in de rug schopte en hij reageerde ook niet op het waarschuwingsschot in de lucht. Zelfs het schot dat verbalisant [slachtoffer 2] uiteindelijk op hem af heeft gevuurd en dat verdachte in zijn bil raakte heeft er niet direct toe geleid dat verdachte zijn slachtoffer losliet. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard wel het geschreeuw en het waarschuwingsschot te hebben gehoord, ook heeft hij gehoord dat het slachtoffer riep dat hij geen lucht meer kreeg. Verdachte heeft dus geweten dat zijn slachtoffer in ademnood was.
De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de door verdachte aangebrachte verstikkingsgreep bij het slachtoffer pas werd beëindigd enige tijd nadat verbalisant [slachtoffer 2] zijn vuurwapen inzette en een schot op verdachte loste. Zonder dit ingrijpen bestond er naar het oordeel van de rechtbank een gerede kans dat het slachtoffer als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte in het bijzonder gelet op het feit dat hij niet op de noodkreet van zijn slachtoffer reageerde en evenmin op de vele pogingen van verbalisant [slachtoffer 2] om zijn collega te ontzetten, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1 tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Medeverdachte heeft verbalisant [slachtoffer 2] vastgepakt en probeerde hem naar de grond te werken. Verbalisant [slachtoffer 1] heeft daarop geprobeerd zijn collega te ontzetten. Terwijl hij daarmee doende was heeft verdachte hem van achteren vastgepakt en achterover getrokken, zodat zij samen een worsteling terechtkwamen. Op deze wijze heeft verdachte bijgedragen aan de openlijke geweldpleging tegen verbalisant [slachtoffer 2], door te beletten dat zijn collega een einde kon maken aan de worsteling tussen die [slachtoffer 2] en medeverdachte. Deze worsteling duurde hierdoor voort tot aan het moment dat er door verbalisant [slachtoffer 1] een waarschuwingsschot werd gelost.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte door zijn aanwezigheid niet enkel aan getalsmatige versterking heeft bijgedragen, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Daarmee is het verweer verworpen en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 08 oktober 2017 te Ees, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft gewerkt, waarbij verdachte met zijn volle gewicht op die [slachtoffer 1] terecht is gekomen en op die [slachtoffer 1] is blijven liggen
- en de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 1] enige tijd afgesloten heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 08 oktober 2017 te Ees, openlijk, te weten, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], door te proberen die [slachtoffer 2] tegen de grond te werken en door met die [slachtoffer 2] in worsteling te gaan en enige tijd met die [slachtoffer 2] in gevecht/worsteling te blijven;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging doodslag;
2. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld reclasseringstoezicht en de Gedragsinterventie Alcohol en Geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gevolgen ernstig zijn geweest voor verdachte, hij is beschoten. Daarnaast is er sprake van een geëscaleerde situatie waar verdachte wel aan heeft bijgedragen, maar die hij niet in gang heeft gezet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 15 december 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer, een politieagent, te proberen om het leven te brengen door, nadat hij met zijn volle gewicht op hem terecht was gekomen, met zijn volle gewicht op hem te blijven liggen en de zuurstoftoevoer voor het slachtoffer enige tijd afgesloten te houden. De politieagent verkeerde hierdoor in ademnood en heeft zich zodanig bedreigd gevoeld dat hij in doodsangst verkeerde. Voor zijn collega was de situatie dermate dreigend dat deze zijn dienstwapen heeft moeten gebruiken en in de bil van verdachte heeft geschoten. Pas daarna kon het slachtoffer zich aan de greep van verdachte ontworstelen.
Daarnaast heeft verdachte, door het slachtoffer af te houden van de uitoefening van zijn beroep, een belangrijke bijdrage geleverd aan het geweld dat verbalisant [slachtoffer 2] werd aangedaan.
Zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van beide slachtoffers blijkt, heeft de gang van zaken op beiden een grote impact gehad. Slachtoffers waren nota bene bezig met de uitoefening van hun functie. Het feit dat het uiteindelijk tot (vuur)wapengeweld heeft moeten komen is voor verbalisanten een heftige ervaring geweest. In het algemeen wordt onderschat dat het moeten inzetten van vuurwapens voor politiemensen een heftige en vaak traumatische ervaring is.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een man is van 34 jaren, die na een ongeval in de bouw een eigen autohandel is begonnen. In het verleden is verdachte betrokken geweest bij geweldsdelicten, maar omdat de laatste veroordeling plaatsvond in 2009 is er voor de reclassering geen aanleiding een delict patroon te zien. Verdachte beseft goed, dat wat er gebeurd is, nooit had mogen gebeuren.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in de rechtspraak voor vergelijkbare misdrijven, gepleegd onder vergelijkbare omstandigheden, worden opgelegd. Daarbij is in aanmerking genomen dat het slachtoffer van de poging tot doodslag een politieagent in de uitoefening van zijn normale werkzaamheden betrof, hetgeen straf verhogend werkt. Voorts is in aanmerking genomen dat er weliswaar geen sprake is van blijvend fysiek letsel bij de slachtoffers, maar dat de psychische gevolgen aanzienlijk zijn. De rechtbank weegt ook, maar in mindere mate mee dat verdachte fysiek ongemak heeft gehad als gevolg van de schotwond die hij heeft opgelopen. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar dat dit oude feiten betreffen.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De rechtbank is van oordeel dat aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde een meldplicht en deelname aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld ter ondersteuning van verdachte en ter voorkoming van recidive, dient te worden verbonden.
De rechtbank wijkt af van de officier van justitie voor wat betreft de duur van de oplegde gevangenisstraf. Het niet meewerken van medeverdachte aan een alcoholcontrole, de dreigende houding van alle inzittenden van de aangehouden auto zette een geweldsspiraal in gang, waar verdachte in tweede instantie zijn bijdrage aan leverde.
De rechtbank acht verdachte en medeverdachte in bijna gelijke mate verantwoordelijk voor de ontstane situatie. Gelet op de bewezenverklaring zal de rechtbank differentiëren in de strafmaat, maar niet in de mate als door de officier van justitie wordt voorgesteld.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt door [slachtoffer 2] een bedrag van € 564, - ter vergoeding van immateriële schade en door [slachtoffer 1] een bedrag van € 14, - ter vergoeding van materiële schade en € 564, - ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en tevens wordt gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Juridische Dienstverlening Politie Noord Nederland heeft als gemachtigde van benadeelde partijen de vorderingen ter terechtzitting toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard bereid te zijn de vorderingen schadevergoeding te betalen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over deze bedragen vanaf 8 oktober 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoedingen worden gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoedingen zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoedingen door medeverdachte zijn betaald, verdachte deze bedragen niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 141, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf van 18 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot zes maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich na schriftelijke uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland. Dat veroordeelde zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van 18/930251-17, feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij namens [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 578,- (zegge: vijfhonderdachtenzeventig euro), (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 578,- (zegge: vijfhonderdachtenzeventig euro), (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 14,- aan materiële schade en € 564,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding worden gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Ten aanzien van 18/930251-17, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij namens [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 564,- (zegge: vijfhonderdvierenzestig euro, (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] te betalen een bedrag van een bedrag van € 564,- (zegge: vijfhonderdvierenzestig euro), (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 564,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding worden gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mr. Chr. M. M. Oostdam en
mr. M. van Veen, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2018.
Mr. Chr. M. M. Oostdam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.