ECLI:NL:RBNNE:2018:4829

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
18/830086-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot diefstal en zware mishandeling met een stanleymes

Op 29 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan een poging tot diefstal en zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De zaak kwam voort uit een incident op 4 mei 2018 in Ter Apel, waar de verdachte met een stanleymes een slachtoffer, [slachtoffer 1], in de arm sneed tijdens een poging tot diefstal uit een voertuig. Het slachtoffer liep hierdoor een slagaderlijke bloeding en zenuwletsel op, wat leidde tot een operatie en langdurige gevolgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet de dood van het slachtoffer had willen veroorzaken, maar dat hij wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een noodsituatie verkeerde, maar dat dit geen rechtvaardiging bood voor zijn handelen. De vordering van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de opgelopen letsels.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830086-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te P.I. HvB Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 4 mei 2018 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1]
van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in de arm van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en/of gestoken
en/of (waardoor) aan die [slachtoffer 1] een slagaderlijke bloeding/kapotte slagader
werd toegebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 mei 2018 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een slagaderlijke
bloeding/kapotte slagader en/of zenuwletsel en/of een groot en/of ontsierend
litteken, heeft toegebracht, door met dat opzet met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in de arm van die [slachtoffer 1] te snijden en/of te
steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 4 mei 2018 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm van die [slachtoffer 1] heeft
gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 4 mei 2018 te Ter Apel, althans in de gemeente Westerwolde, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in de arm van die [slachtoffer 1] te snijden en/of te steken;
2.
hij op of omstreeks 4 mei 2018 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een voertuig (Mercedes) weg te nemen
goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, in genoemd voertuig was gegaan en/of
dit voertuig heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond dat verdachte met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
in de arm van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en/of gestoken.

Beoordeling van het bewijs

Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. Verdachte heeft op hetzelfde moment dat aangever [slachtoffer 1] een beweging met zijn arm in verdachtes richting maakte naar hem uitgehaald met een uitgeschoven stanleymes. Hierbij werd [slachtoffer 1] geraakt in zijn arm waardoor een slagaderlijke bloeding is ontstaan. De officier van justitie is van mening dat nu het om een enkele uithaal gaat, niet gesteld kan worden dat dit handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op de dood van aangever [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat hij de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Het onder 1 primair ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Verdachte heeft niet het opzet dan wel het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever [slachtoffer 1]. Verdachte heeft met een klein mes één snijdende beweging gemaakt naar de bovenarm, niet zijnde een vitaal deel van het menselijk lichaam. Er kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een bewuste of een gecontroleerde steekbeweging, zodat verdachte niet willens en wetens de eventuele aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte aangever [slachtoffer 1] eenmaal heeft gesneden met een stanleymes en daarbij de binnenzijde van de linkerbovenarm van aangever [slachtoffer 1] heeft geraakt. Deze uithaal met het mes vond vrijwel gelijktijdig plaats met een armbeweging van aangever [slachtoffer 1], waarop verdachte volgens zijn verklaring heeft gereageerd met één ongerichte uithaal. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat deze gedraging van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van aangever [slachtoffer 1] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met zijn handelen wel bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, zodat zij het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen acht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft een klein stanleymesje gehanteerd en hiermee eenmaal een snijbeweging gemaakt, waarbij de arm van aangever [slachtoffer 1] is geraakt. Hoewel de gevolgen zeer ernstig zijn geweest vanwege de slagaderlijke bloeding, mag dit geen rol spelen bij de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De aanmerkelijke kans hierop was er niet. Ook kan niet uit de stukken in het dossier worden afgeleid dat verdachte ervan uitging dan wel de intentie heeft gehad dat het gevolg zou intreden. Er kan niet worden gesteld dat verdachtes gedraging gezien de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Er is geen sprake van een dergelijke gedraging, maar ook levert de omstandigheid dat verdachte in de veronderstelling was dat hij zich heeft moeten verdedigen een contra-indicatie op. Hij heeft het mes pas gehanteerd nadat hij was ingesloten door meerdere mensen en een bus, en nadat hij van aangever [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht had gekregen. Al die tijd heeft hij het mes niet gebruikt en niet willen gebruiken. Voorts is de raadsman van mening dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, nu er niet is vastgesteld dat er geen uitzicht is op herstel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op een gegeven moment heb ik een mes gepakt en in mijn broekzak gedaan. Het was een stanleymesje. Ik heb het mes uitgeschoven toen de mensen dichterbij kwamen en om me heen gingen staan. Op het moment dat de man zijn arm naar beneden bewoog heb ik direct met het mes gezwaaid, van boven naar beneden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 mei 2018, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018109829 d.d. 25 mei 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op een gegeven moment zag ik dat de dief zich op mijn vrouw richtte. Dit was voor mij het teken om in te grijpen. Ik ging tussen de dief en mijn vrouw staan. Hierdoor richtte de dief zijn aandacht op mij. Ik zag dat de blik van de dief veranderde. Ik zag dat hij een rare beweging maakte richting mij. Ik dacht dat hij mij wilde slaan. Hierdoor haalde ik uit naar de verdachte. Toen ik uithaalde, reageerde de dief ook met een beweging. Ik voelde daarna wat nattigheid op mijn elleboog. Ik voelde met mijn rechterhand aan mijn linkerarm. Ik zat op dat moment in een gapend gat te voelen. Het bloed gutste eruit. Met behulp van omstanders had ik een riem om mijn arm heen gebonden om het bloeden te stoppen. In het ziekenhuis zijn ze drie uren bezig geweest om mij weer op te lappen. Hiermee bedoel ik dat ze mij geopereerd hadden. Ik hoorde in het ziekenhuis dat ze 3 liter bloed bij mij hadden aangevuld. Van mijn linkerhand kan ik op dit moment mijn ringvinger en pink niet meer voelen. Dit komt door het feit dat er een zenuw finaal doorgesneden was.
3. Een geneeskundige verklaring, op 8 mei 2018 opgemaakt en ondertekend door drs. J. Dekker, forensisch arts, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
-SEH diagnose: slagaderlijke bloeding, zenuwletsel
-Subjectieve klachten: gevoelsstoornissen in de hele hand maar vooral in de pink en halve ringvinger. Krachtverlies in pink en middelvinger.
-Vermoeden van blijvende beperking van fysieke functies: ja
Toelichting: het is de vraag in hoeverre de functie van de pink en ringvinger herstelt qua motoriek en sensibiliteit. Daarover kan pas over een half jaar tot een jaar een definitieve uitspraak worden gedaan.
-Schatting duur verdere genezing zichtbare letsels: vier weken.
-Schatting duur verdere genezing overige letsels: zes maanden
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 mei 2018, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
[slachtoffer 1] stond op dat moment tussen mij en de verdachte. Ik zag dat de verdachte echt begon te flippen. Hij vertoonde vreemd gedrag. Ik voelde al aan dat het mis ging. Dat was ook het moment waarop mijn man ingreep. Ik zag dat [slachtoffer 1] met zijn linkerhand de verdachte bij zijn rechterschouder wilde pakken. Ik zag dat verdachte met zijn rechterhand een beweging richting de linkerarm van [slachtoffer 1] maakte. Verdachte maakt maar een beweging richting [slachtoffer 1] en toen was de verdachte opeens weg. Ik zag dat [slachtoffer 1] naar zijn linkerarm greep. Ik zag dat het bloed uit de linkerarm van mijn man stroomde.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende gang van zaken vast.
Verdachte werd overlopen bij een inbraak in de bedrijfsbus van [slachtoffer 2] (aangever feit 2), waarna verdachte vluchtte. [slachtoffer 2] en zijn zoon wilden weten of verdachte iets had gestolen en gingen naar hem op zoek. Nadat verdachte na enige tijd weer was getraceerd, gingen ze samen met buurtbewoners, in totaal vijf personen, achter verdachte aan. Ze wilden hem staande houden en overdragen aan de politie. Verdachte raakte buiten adem en was niet meer in staat verder te rennen. Hij stopte en deed vervolgens een kort daarvoor aangeschaft stanleymes vanuit zijn tas in zijn kleding. De groep personen ging daarna om hem heen staan. Ze probeerden hem in het Engels duidelijk te maken dat hij op de grond moest gaan liggen. Toen aangever [slachtoffer 1] meende dat verdachte zijn vrouw zou aanvallen en daarop zijn arm bewoog om verdachte een duw of klap te geven, had verdachte zijn stanleymes reeds uitgeschoven en sneed hij aangever [slachtoffer 1] vrijwel op hetzelfde moment in zijn linkerarm.
De rechtbank stelt verder vast dat een stanleymes weliswaar geen groot, maar wel een zeer scherp mes is, waarmee gemakkelijk door kleding en huid te snijden is. Dat is zeker zo, indien het mes net nieuw uit de verpakking is gehaald, zoals hier volgens verdachte het geval was. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft uitgehaald met een armbeweging van boven naar beneden. Dit was in de richting van aangever [slachtoffer 1]. De rechtbank acht de aanmerkelijke kans aanwezig dat wanneer op voornoemde wijze wordt gestoken dan wel gesneden met een stanleymes, de persoon op wie de aanval is gericht hierdoor zwaar lichamelijk letsel kan oplopen. Naar algemene ervaringsregels is bij het doorsnijden van de huid met een dergelijk mes de kans reëel dat daardoor ook aderen, zenuwen pezen of spieren worden doorgesneden, waarvan op voorhand onzeker is, of en zo ja op welke termijn herstel plaats zal vinden.
Het -met een stanleymes in de hand- maken van een armbeweging van boven naar beneden richting een vlak daarvoor staand persoon is naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop ook bewust heeft aanvaard. Dat verdachte heeft gehandeld in een soort van schrikreactie op een -door verdachte veronderstelde- dreigende aanval door [slachtoffer 1], waardoor verdachte de aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard, acht de rechtbank gelet op de hiervoor vastgestelde feiten niet aannemelijk. Verdachte had immers al voordat de groep om hem heen ging staan, het stanleymes verplaatst van zijn tas naar zijn kleding en het stanleymes al in zijn hand en uitgeschoven voordat het daadwerkelijk tot een confrontatie met aangever [slachtoffer 1] kwam. Nu ook geen andere contra-indicaties zijn gesteld of gebleken, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook bewezen worden dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Aangever [slachtoffer 1] heeft een diepe wond met slagaderlijke bloeding opgelopen door verdachtes uithaal. Ook zijn er pezen en zenuwen doorgesneden. Er was noodzaak tot medisch ingrijpen, een operatie van drie uren heeft hij moeten ondergaan en na een periode van zes maanden is er nog steeds gebrek aan gevoel rondom onder andere zijn pink en ringvinger. Gelet op deze omstandigheden is het letsel naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Dat op dit moment nog niet duidelijk is of er nog zicht is op herstel, maakt dat niet anders. Dit betekent dat er sprake is van een voltooide zware mishandeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
Verdachte is aangetroffen in de bedrijfsbus van [slachtoffer 2]. Bij de politie heeft hij erkend dat hij iets wilde wegnemen en is gevlucht, waarna de situatie zoals onder 1 ten laste gelegd heeft plaatsgevonden. De onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden, waarbij dan wel sprake is van eendaadse samenloop.
Standpunt van de verdediging
Niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om de diefstal gemakkelijk te maken dan wel om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken. Dit blijkt uit de tijdspanne tussen het moment van de poging tot diefstal en het moment van het incident en ook uit hetgeen verdachte heeft verklaard over zijn intentie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2018, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten omtrent het nadien gebruikte geweld overweegt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende kan worden afgeleid dat verdachte het mes tegen aangever [slachtoffer 1] heeft gebruikt met het oogmerk om na betrapping van de poging tot diefstal zijn vlucht mogelijk te maken. Het incident, waarbij verdachte aangever [slachtoffer 1] met een mes heeft gesneden, is weliswaar gevolgd op de poging tot diefstal, maar niet direct. Er heeft eerst nog een zoektocht plaatsgevonden. Verder acht de rechtbank relevant dat verdachte zich opeens geconfronteerd zag met een groep mensen om hem heen. Onder deze omstandigheden houdt de rechtbank het voor mogelijk dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, op dat moment niet (meer) zozeer aan de gevolgen van die poging tot diefstal, maar aan die groep wilde ontkomen. De rechtbank zal daarom wat betreft feit 2 volstaan met de bewezenverklaring van de poging tot diefstal en verdachte voor het overige van dit feit vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 4 mei 2018 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een slagaderlijke bloeding/kapotte slagader en zenuwletsel en een groot en ontsierend litteken, heeft toegebracht, door met dat opzet met een mes in de arm van die [slachtoffer 1] te snijden;
2.
hij op 4 mei 2018 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een voertuig (Mercedes) weg te nemen goederen, toebehorende aan [slachtoffer 2], in genoemd voertuig was gegaan en dit voertuig heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Zware mishandeling
2. Poging tot diefstal
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte een beroep gedaan op putatief noodweer, nu verdachte bij het onder 1 subsidiair ten laste gelegde verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Gezien de situatie, waarin de vluchtweg van verdachte was geblokkeerd, verdachte was omsingeld door boze personen die hij als gevolg van de taalbarrière niet begreep en [slachtoffer 1] als eerste naar voren kwam om verdachte te slaan, heeft verdachte zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd beoordeeld. De raadsman heeft bepleit verdachte daarom wat feit 1 betreft te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
Er was geen sprake van een noodweersituatie. De mensen stonden om verdachte heen en hadden de bedoeling te voorkomen dat hij zou weglopen, maar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan niet worden gesproken, ook niet na de duw of klap van [slachtoffer 1]. De verklaring van verdachte dat de mensen één of meer houten stokken bij zich droegen wordt in het dossier niet bevestigd. Er blijkt nergens van agressie vanuit de kant van de omstanders. Verdachtes handelen met het mes is bovendien disproportioneel.
Oordeel van de rechtbank
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Iemand komt, met andere woorden, een beroep op putatief noodweer toe indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen.
Uit de hiervoor bij bespreking van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vastgestelde gang van zaken blijkt dat de mensen om verdachte heen waren gaan staan om hem staande te houden en aan de politie over te dragen. Verdachte heeft verklaard dat hij de situatie zo bedreigend heeft ervaren dat hij vreesde voor zijn leven. De rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte angstig is geweest toen hij buiten adem was door de achtervolging en de mensen om hem heen gingen staan, waardoor hij geen kant meer op kon, terwijl hij hen ook nog eens niet kon verstaan. Uit niets is echter gebleken dat de personen hem hebben geslagen met één of meerdere houten stokken, zoals verdachte heeft gesteld, of dat zij verdachte op een agressieve manier hebben bejegend of aangeraakt. Objectieve omstandigheden die verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen en dat hij voor zijn leven moest vrezen, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Aldus slaagt een beroep op putatief noodweer niet.
De voornoemde bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het beroep op putatief noodweerexces behoeft geen bespreking, omdat dit beroep (buiten hetgeen met betrekking tot het beroep op putatief noodweer is aangevoerd) niet is onderbouwd.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 subsidiair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat blijkens de oriëntatiepunten voor straftoemeting het uitgangspunt bij middelzwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden is. Wanneer er sprake zou zijn van zwaar lichamelijk letsel zou dit maximaal een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden kunnen zijn. Er moet naar de omstandigheden worden gekeken waarin verdachte heeft gehandeld. Hij was weggelopen, heeft dit niet gewild, was moe van de achtervolging en heeft pas na een klap gehandeld. Daarbij is hij slechts 20 jaren oud en heeft hij een blanco strafblad. De raadsman pleit bij een eventuele strafoplegging voor een gevangenisstraf van maximaal 6 maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal en een zware mishandeling. Nadat hij heeft geprobeerd eten te stelen uit een bedrijfsbus heeft hij bij een later plaatsgevonden confrontatie met buurtbewoners van de eigenaar van die bedrijfsbus, een van die buurtbewoners met een stanleymes in zijn arm gesneden. Hierdoor is onder meer een slagader geraakt en een zenuw doorgesneden. Het slachtoffer heeft zes maanden na het incident nog steeds niet het volledige gevoel terug in zijn hand.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte weinig zelfinzicht heeft, omdat hij zijn eigen aandeel in het geheel niet ziet en zijn gedrag niet verkeerd vindt. Hij is nog jong, slechts 20 jaren, en verblijft sinds een aantal jaren in diverse landen zonder stabiele basis. Ter terechtzitting heeft zijn raadsman naar voren gebracht dat verdachte na detentie zal worden uitgezet naar Frankrijk, waar hij eerder verbleef.
Verder gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin als uitgangspunt voor een zware mishandeling met dergelijk letsel een gevangenisstraf tussen de 6 en 12 maanden wordt gehanteerd, acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats, maar wel van aanzienlijk kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 34.194,56 ter zake van materiële schade en € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 3], tot een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade (shockschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
1. De door benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade kan deels worden toegewezen. De schadeposten ten aanzien van de vervolgschade, het ziekenhuisverblijf en de reis- en parkeerkosten zijn duidelijk en voor toewijzing vatbaar. Bij de schadepost zelfwerkzaamheid wordt verwezen naar een richtlijn, maar de schade moet wel goed worden onderbouwd. Het is de vraag welk onderhoud noodzakelijk is en of er daadwerkelijk mensen voor worden ingehuurd. De benadeelde partij was al afgekeurd voor zijn werk voordat sprake was van het opgelopen letsel aan zijn hand. Er wordt uitgegaan van een schadepost voor de komende 15 jaren, maar nu de prognose niet uit de stukken blijkt, stelt de officier van justitie voor om een voorschot toe te wijzen voor een periode van 2 jaren tot het bedrag van € 2.964,- Het gedeelte dat ziet op zelfwerkzaamheid met betrekking tot het klussen aan oldtimers als hobby, is niet voor toewijzing vatbaar. Dat valt niet onder zelfwerkzaamheid. Voor het overige kan de post zelfwerkzaamheid niet-ontvankelijk worden verklaard. De schadepost met overige kosten moet niet-ontvankelijk worden verklaard nu deze in een te ver verwijderd verband staat tot het feit. De gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen.
2. De door benadeelde partij [slachtoffer 3] gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. De schade is voldoende onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
1. De door benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderde materiële kosten ten aanzien van het eigen risico moeten worden gematigd. Er waren al klachten vanwege eerder opgelopen letsel. De ziekenhuisverblijfkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De reis- en parkeerkosten moeten worden gehalveerd, nu ook zijn partner hieraan heeft bijgedragen en zij niet op de tenlastelegging staat vermeld en geen benadeelde partij is. De schadepost ten aanzien van de zelfwerkzaamheid is niet aannemelijk gemaakt. Er zijn nu zes maanden verstreken na het incident, zodat een kostenpost voor de komende 15 jaren voorbarig is. Voor zover het gaat om kosten met betrekking tot een hobby, kunnen deze niet vallen onder de kosten van zelfwerkzaamheid, ook niet voor de komende 2 jaren als voorschot. De schadepost voor vergoeding van de huishoudelijke hulp speelt vooral bij letselschadezaken en die worden vergoed door de verzekering. Dat speelt geen rol in het strafproces. Aan het criterium van het slachtofferschap is voorts niet voldaan. De immateriële schade kan in redelijkheid maximaal tot een bedrag van € 2.000,- worden toegewezen. Voor het overige verzoek ik de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
2. Over de door benadeelde partij [slachtoffer 3] gevorderde schade heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
1. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De gevorderde materiële schade ten aanzien van het eigen risico zorgverzekering zal met een bedrag van € 10,49 worden verminderd vanwege eerder gemaakte kosten die geen verband hebben met het door het stanleymes opgelopen letsel. Dit deel zal worden afgewezen. Het overige schadebedrag is voor toewijzing vatbaar, te weten € 395,49. Verder zijn de schadeposten ten aanzien van de kleding, de riem, de CureTape en het geneesmiddel Pantoprazol voor het litteken voor toewijzing vatbaar, te weten tot een totaalbedrag van (€ 41,80 + € 19,00 + € 15,95 + € 8,72 =) € 85,47. Ook de kosten voor het ziekenhuisverblijf van € 28,00 en de reis- en parkeerkosten van totaal
€ 313,04 zijn voor toewijzing vatbaar. Voornoemde schadeposten zijn door de verdediging onvoldoende betwist en worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 mei 2018.
Van de opgevoerde extra reiskosten in het nagekomen stuk is niet helder ten behoeve van wie deze kosten zijn gemaakt, de benadeelde partij of zijn echtgenoot, nu gebleken is dat beiden een behandeling ondergaan bij een psycholoog. Nader onderzoek hierna zal een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daartoe zal de rechtbank dan ook niet overgaan. Dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Ditzelfde geldt ten aanzien van de schadepost van de zelfwerkzaamheid, nu de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Een verwijzing naar een standaard richtlijn is daartoe onvoldoende, nu vaststaat dat de benadeelde partij al beperkt was in zijn werkzaamheden. Dit behoeft nadere toelichting. Ten aanzien van de schadepost bestaande uit overige kosten kan geen rechtstreeks verband met het feit worden vastgesteld, zodat ook dit deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank acht het tevens aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Gelet op de aard en ernst van de verwondingen en de lichamelijke en geestelijke problemen die de benadeelde als gevolg daarvan nog steeds ondervindt, is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade in ieder geval in redelijkheid kan worden begroot op € 5.000,-. De rechtbank heeft bij het vaststellen van dit bedrag mede acht geslagen op bedragen die in vergelijkbare zaken met enigszins vergelijkbaar letsel zijn toegekend. Voor het overige zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Het niet toegewezen schadebedrag kan slechts bij de burgerlijke rechter worden gevorderd.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken
2. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bij de vordering gevoegde stukken voldoende aannemelijk dat bij de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het waarnemen van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde en door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel (PTSS) is voortgevloeid. Deze shockschade dient naar het oordeel van de rechtbank als een rechtstreeks gevolg van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde te worden aangemerkt. Alle gevolgen in aanmerking nemende, zal de rechtbank de schade in redelijkheid begroten op een bedrag van € 1.000,00. Dit bedrag wordt toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 mei 2018. Het overige deel zal de rechtbank afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/830086-18, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.822,00(zegge: vijfduizendachthonderdtweeëntwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met betrekking tot de post eigen risico ziektekostenverzekering af, voor zover deze boven een bedrag van € 395,49 uitgaat.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 5.822,00 (zegge: vijfduizendachthonderdtweeëntwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 64 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 822,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830086-18, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.000,00(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door deze benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en mr. L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2018.
mr. Smeets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.