5.3.De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 4 mei 2018 en het
e-mailbericht van 7 juni 2018 niet op rechtsgevolg zijn gericht en daarom geen besluiten zijn in de zin van de Awb.
Op basis van de inhoud van de brief van 4 mei 2018 kan dit schrijven ten aanzien van de sauna slechts worden beschouwd als een informatieve brief aan verzoekers over het verloop van het handhavingstraject en een aankondiging om op nog nader te bepalen wijze handhavend op te treden tegen het gebruik van de sauna. Een besluit tot daadwerkelijke handhaving moet echter nog worden genomen. Een concrete omschrijving van de last en een begunstigingstermijn ontbreken bijvoorbeeld.
Voorts heeft voornoemde brief geen betrekking op permanente bewoning op het perceel, nu het handhavingsverzoek daar niet over gaat. Daarnaast kan die brief ten aanzien van de woonwagens/caravans slechts worden beschouwd als een informatieve brief aan verzoekers over de planologische ontwikkelingen en verweerders mogelijkheden om op dat moment tegen de plaatsing van de woonwagens/caravans op te treden. Daarbij is doorslaggevend dat verweerder in die brief geen uitsluitsel geeft over de gevolgen van die ontwikkelingen voor de woonwagens/caravans en niet uitsluit dat hij in de toekomst naar aanleiding van het handhavingsverzoek alsnog tegen die bouwwerken handhavend zal optreden. Verweerder vindt het immers niet opportuun en evenredig om op dit moment al handhavend op te gaan treden. Dat verweerder in de brief een rechtsmiddelenclausule heeft opgenomen, maakt het voorgaande niet anders.
Op basis van de inhoud van het e-mailbericht van 7 juni 2018 kan ook dat bericht slechts worden beschouwd als een informatief bericht aan verzoekers over het verloop van het handhavingstraject. Nog los van het feit dat dat bericht niet afkomstig is van verweerder, ligt de informatie in dat bericht in lijn met de informatie die is gegeven in de brief van 4 mei 2018. Aangekondigd is slechts dat met een besluit tot daadwerkelijke handhaving wordt gewacht totdat de uitkomst van gesprekken bekend is. Met die informatie wordt geen rechtsgevolg in het leven geroepen.
6. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, nu dat niet connex is aan een ontvankelijk bezwaarschrift.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. De voorzieningenrechter hecht er aan op te merken dat het voorgaande betekent dat verweerder gehouden is op korte termijn een besluit op het handhavingsverzoek van 6 juli 2017 te nemen. Daarbij speelt mee dat verzoekers verweerder reeds op 20 april 2018 in gebreke hebben gesteld. Dat het aankoopproces thans nog loopt, ontslaat verweerder niet van zijn plicht om binnen een redelijke termijn een daadwerkelijke beslissing op het handhavingsverzoek te geven. Gelet op het tijdsverloop sinds indiening van het handhavingsverzoek, gelet op de ingebrekestelling, gelet op de aard van de brief van 4 mei 2018 en gelet op de gang van zaken tijdens deze verzoekschriftprocedure, zal een dergelijk besluit binnen enkele weken kunnen en moeten worden genomen.
De voorzieningenrechter merkt verder op dat het verzoekers bij het uitblijven van een (tijdig) besluit als vorenbedoeld, vrij staat een beroep niet tijdig beslissen en connex daaraan een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Een dergelijk rechtsmiddel maakt op basis van de huidige stand van zaken een gerede kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst er ten slotte op dat gelet op vorenstaande alle betrokken partijen er groot belang bij hebben dat het aankoopproces thans op zeer korte termijn wordt afgerond.