ECLI:NL:RBNNE:2018:4828

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
LEE 18/1808
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen mededelingen over gebruik perceel sauna Eemsverlaat

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 30 november 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die bezwaar maakten tegen mededelingen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen over het gebruik van het perceel waarop sauna Eemsverlaat is gelegen. Verzoekers stelden dat de brief van 4 mei 2018 en het e-mailbericht van 7 juni 2018 van verweerder niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden beschouwd, omdat deze geen rechtsgevolg in het leven roepen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief slechts informatief was en geen concrete handhavingsmaatregelen bevatte. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het niet connex was aan een ontvankelijk bezwaarschrift. De voorzieningenrechter benadrukte dat verweerder binnen enkele weken een besluit op het handhavingsverzoek moet nemen, en dat verzoekers in dat geval rechtsmiddelen kunnen aanwenden als dit niet tijdig gebeurt. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige besluitvorming in handhavingszaken en de noodzaak voor betrokken partijen om tot overeenstemming te komen over het gebruik van het perceel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/1808
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers] , te Lageland, verzoekers
(gemachtigde: mr. M.M.J. Arts),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: S. de Vries).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Camping/Sauna Eemsverlaat, te Lageland, de derde-partij
(gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra).

Procesverloop

Bij brief van 4 mei 2018 heeft verweerder verzoekers medegedeeld dat hun handhavingsverzoek is toegekend met betrekking tot het gebruik van de kantine en sauna op het perceel Slochterdiep 2a te Lageland (hierna: het perceel) en hun handhavingsverzoek is afgewezen met betrekking tot het plaatsen van woonwagens/caravans op de plaatsen 8 en 20/21 en het bord “sauna Eemsverlaat” op het perceel.
Bij e-mailbericht van 7 juni 2018 heeft verweerders gemachtigde aan de gemachtigde van verzoekers bericht dat (thans) geen last onder dwangsom wordt opgelegd en door de gemeente niet tot sluiting van de sauna op het perceel wordt overgegaan.
Verzoekers hebben tegen die brief en dat e-mailbericht op 13 juni 2018 bezwaar gemaakt.
Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018.
Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T. Reinsma en J.J. Jullens. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te bieden om tot overeenstemming te komen hangende het aankoopproces van het perceel door de gemeente Groningen.
Bij brief van 20 september 2018 heeft verweerder nadere informatie ingediend.
Bij brief van 1 oktober 2018 hebben verzoekers een reactie ingediend.
Bij brief van 23 oktober 2018 heeft verweerder nadere informatie ingediend.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder op 6 november 2018 een concept koopovereenkomst aan de rechtbank toegestuurd, met de mededeling als bedoeld in
artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 9 november 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van die concept koopovereenkomst gerechtvaardigd is.
Bij brief van 13 november 2018 hebben verzoekers de voorzieningenrechter geen toestemming gegeven om de concept koopovereenkomst te betrekken bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft de concept koopovereenkomst daarna teruggezonden aan verweerder.
Bij brief van 21 november 2018 heeft verweerder, op verzoek van de voorzieningenrechter, nadere informatie ingediend.
Nadien heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien bezwaar is gemaakt voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter acht allereerst voldoende aannemelijk dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij beoordeling van hun verzoek, nu zij al jaren overlast ervaren van het gebruik van de sauna op het perceel. Dit belang is tussen partijen ook niet in geschil.
4. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat de intentie van het verzoek om voorlopige voorziening is om verweerder op te dragen daadwerkelijk bestuursdwang uit te oefenen. Ter zitting is dit ook door verzoekers bevestigd. Volgens verzoekers moet worden opgetreden tegen het illegale gebruik van de sauna, tegen de permanente bewoning en tegen illegaal geplaatste gebouwen op het perceel.
5. De voorzieningenrechter ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het verzoek om voorlopige voorziening en het onderliggende bezwaarschrift van verzoekers van 13 juni 2018 zijn gericht tegen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt in dat verband vast dat verweerder zich in zijn brief van 4 mei 2018 op het standpunt heeft gesteld dat hij daarmee een besluit neemt op het handhavingsverzoek van verzoekers van 6 juli 2017. Met betrekking tot de sauna heeft verweerder in die brief aangegeven dat inspecties zijn uitgevoerd op het perceel en dat hieruit is gebleken dat de kantine en de sauna gebruikt worden door personen die niet op de camping verblijven en dat er daarom geen sprake is van ondergeschikt gebruik van de sauna aan de camping. Verweerder heeft medegedeeld dat hij om die reden een handhavingstraject heeft ingezet, dat hij diverse inspecties heeft uitgevoerd en diverse gesprekken heeft gevoerd met de eigenaar en de uitbater van de camping en dat hij een vooraankondiging bestuursrechtelijke maatregelen naar die personen heeft gestuurd waarin hij heeft aangegeven dat de aangegeven situatie strijdig is met het bestemmingsplan en dat het strijdige gebruik van de sauna en de kantine dient te worden gestaakt en gestaakt moet worden gehouden. Om die reden heeft verweerder in zijn brief het handhavingsverzoek van verzoekers met betrekking tot het gebruik van de kantine en de sauna toegekend.
Voorts heeft verweerder in die brief aangegeven dat het voor hem nog niet duidelijk is welke woonwagens/caravans onder het overgangsrecht geplaatst zullen worden, dus welke woonwagens/caravans vergunningvrij zijn en welke verwijderd moeten worden. Verweerder heeft medegedeeld dat hij het niet opportuun en evenredig vindt om op dit moment al daadwerkelijk handhavend op te gaan treden. Om die reden heeft verweerder het handhavingsverzoek met betrekking tot het illegaal plaatsen van woonwagens/caravans afgewezen.
Daarnaast heeft verweerder in die brief aangegeven dat hem in het verzoek om handhaving niet is gevraagd om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van het perceel.
5.2.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerders gemachtigde in het
e-mailbericht van 7 juni 2018 aan de gemachtigde van verzoekers heeft bericht dat er naar aanleiding van de vooraankondiging en de inspecties constructieve gesprekken tot stand zijn gekomen met de adviseur van de eigenaar van de camping en de gemeente. Om dit niet te frustreren, heeft verweerder volgens zijn gemachtigde besloten om de last onder dwangsom voorlopig nog niet te versturen en te wachten op de uitkomst van deze gesprekken. Dit omdat deze gesprekken ook tot gevolg kunnen hebben dat de overtreding wordt beëindigd. Verweerders gemachtigde heeft in voornoemd bericht aangegeven dat de sauna niet aanstaande maandag gesloten zal worden door de gemeente.
5.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 4 mei 2018 en het
e-mailbericht van 7 juni 2018 niet op rechtsgevolg zijn gericht en daarom geen besluiten zijn in de zin van de Awb.
Op basis van de inhoud van de brief van 4 mei 2018 kan dit schrijven ten aanzien van de sauna slechts worden beschouwd als een informatieve brief aan verzoekers over het verloop van het handhavingstraject en een aankondiging om op nog nader te bepalen wijze handhavend op te treden tegen het gebruik van de sauna. Een besluit tot daadwerkelijke handhaving moet echter nog worden genomen. Een concrete omschrijving van de last en een begunstigingstermijn ontbreken bijvoorbeeld.
Voorts heeft voornoemde brief geen betrekking op permanente bewoning op het perceel, nu het handhavingsverzoek daar niet over gaat. Daarnaast kan die brief ten aanzien van de woonwagens/caravans slechts worden beschouwd als een informatieve brief aan verzoekers over de planologische ontwikkelingen en verweerders mogelijkheden om op dat moment tegen de plaatsing van de woonwagens/caravans op te treden. Daarbij is doorslaggevend dat verweerder in die brief geen uitsluitsel geeft over de gevolgen van die ontwikkelingen voor de woonwagens/caravans en niet uitsluit dat hij in de toekomst naar aanleiding van het handhavingsverzoek alsnog tegen die bouwwerken handhavend zal optreden. Verweerder vindt het immers niet opportuun en evenredig om op dit moment al handhavend op te gaan treden. Dat verweerder in de brief een rechtsmiddelenclausule heeft opgenomen, maakt het voorgaande niet anders.
Op basis van de inhoud van het e-mailbericht van 7 juni 2018 kan ook dat bericht slechts worden beschouwd als een informatief bericht aan verzoekers over het verloop van het handhavingstraject. Nog los van het feit dat dat bericht niet afkomstig is van verweerder, ligt de informatie in dat bericht in lijn met de informatie die is gegeven in de brief van 4 mei 2018. Aangekondigd is slechts dat met een besluit tot daadwerkelijke handhaving wordt gewacht totdat de uitkomst van gesprekken bekend is. Met die informatie wordt geen rechtsgevolg in het leven geroepen.
De voorzieningenrechter vindt voor zijn oordeel aansluiting in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, te weten de uitspraken
van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3536), van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2181) en van 11 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2292).
6. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, nu dat niet connex is aan een ontvankelijk bezwaarschrift.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. De voorzieningenrechter hecht er aan op te merken dat het voorgaande betekent dat verweerder gehouden is op korte termijn een besluit op het handhavingsverzoek van 6 juli 2017 te nemen. Daarbij speelt mee dat verzoekers verweerder reeds op 20 april 2018 in gebreke hebben gesteld. Dat het aankoopproces thans nog loopt, ontslaat verweerder niet van zijn plicht om binnen een redelijke termijn een daadwerkelijke beslissing op het handhavingsverzoek te geven. Gelet op het tijdsverloop sinds indiening van het handhavingsverzoek, gelet op de ingebrekestelling, gelet op de aard van de brief van 4 mei 2018 en gelet op de gang van zaken tijdens deze verzoekschriftprocedure, zal een dergelijk besluit binnen enkele weken kunnen en moeten worden genomen.
De voorzieningenrechter merkt verder op dat het verzoekers bij het uitblijven van een (tijdig) besluit als vorenbedoeld, vrij staat een beroep niet tijdig beslissen en connex daaraan een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Een dergelijk rechtsmiddel maakt op basis van de huidige stand van zaken een gerede kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst er ten slotte op dat gelet op vorenstaande alle betrokken partijen er groot belang bij hebben dat het aankoopproces thans op zeer korte termijn wordt afgerond.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.