ECLI:NL:RBNNE:2018:4814

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
18/730020-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met levensgevaar voor omwonenden

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in haar huurwoning. De brandstichting vond plaats op 1 februari 2018 te Sneek, waarbij gevaar voor de woning en de belendende woningen ontstond, evenals levensgevaar voor de bewoners van die belendende panden. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend op basis van psychologische rapportage. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden opgelegd. De vordering van de benadeelde partij, ter hoogte van € 4.141,79, werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzitting op 8 mei 2018. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het openbaar ministerie was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank heeft de psychologische rapportage in overweging genomen, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en een depressieve stemmingsstoornis, wat invloed had op haar toerekeningsvatbaarheid.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft besloten om een groter deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen dan door de officier van justitie was gevorderd, om de verdachte te motiveren tot behandeling en begeleiding. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, en de rechtbank legde de verplichting op aan de verdachte om de schade te vergoeden, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730020-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
verblijvende in het P.P.C. te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 mei 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Groenewegen, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeijne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 1 februari 2018 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk op een of meerdere plaats(en) in een woning (gelegen aan of bij de [straatnaam], aldaar,) brand heeft gesticht door (met een aansteker) open vuur in aanraking te brengen met (het dons uit) een dekbed en/of een kerstkleedje en/of een (hoek)bank, althans met een brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (het dons uit) dat dekbed en/of dat
kerstkleedje die (hoek)bank en/of een of meerdere ander(e) goed(eren) in die woning en/of die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (het dons uit) dat dekbed en/of dat kerstkleedje en/of die (hoek)bank en/of de rest van de inventaris van die woning en/of die woning en/of de belendende percelen en/of de inventaris van die belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, te duchten was en/of levensgevaar voor de bewoner(s) van die belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die belendende percelen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 08 mei 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 februari 2018, opgenomen op pagina 27 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018027951 d.d. 9 februari 2018, inhoudende de aangifte van [slachtoffer];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 3 februari 2018, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 1 februari 2018 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk op meerdere plaatsen in een woning, gelegen aan de [straatnaam], aldaar, brand heeft gesticht door met een aansteker open vuur in aanraking te brengen met een dekbed en een kerstkleedje, ten gevolge waarvan dat dekbed en dat kerstkleedje en meerdere andere goederen zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van die woning en die woning en de belendende percelen en de inventaris van die belendende percelen te duchten was en levensgevaar voor de bewoners van die belendende percelen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een opname in een FPA voor de duur van maximaal 6 maanden en aansluitend dat verdachte meewerkt aan een ambulant traject inclusief beschermd of begeleid wonen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een zo beperkt mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een klinische opname bij een FPA (bij voorkeur niet in Assen of Franeker), een ambulante behandeling en begeleid of beschermd wonen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in haar (huur)woning, waarbij gevaar voor die woning en de belendende woningen is ontstaan. Ook is er levensgevaar geweest voor bewoners van die belendende woningen. Brandstichting is een ernstig feit door het gevaar dat erdoor ontstaat en het zorgt voor gevoelens van onveiligheid en angst. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de psychologische rapportage d.d. 24 april 2018, opgemaakt door M. Shashtawy, GZ-psycholoog, onder supervisie van H.A. de Jonge, GZ-psycholoog. In deze rapportage wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken, een depressieve stemmingsstoornis met angstige spanning en een stoornis in het gebruik van alcohol. De deskundige heeft geadviseerd het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met bovengenoemde conclusie van de psycholoog omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en oordeelt derhalve dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Voorts houdt de rechtbank ten aanzien van de persoon van verdachte rekening met het door Tactus Verslavingszorg opgestelde reclasseringsrapport, ingekomen op 7 mei 2018. De reclassering adviseert de rechtbank een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een proeftijd van 3 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door haar geformuleerd in voornoemde rapportage.
Tenslotte weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat zij een blanco strafblad heeft.
Gelet op alle genoemde omstandigheden zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met na te noemen bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal een groter deel daarvan dan door de officier van justitie is gevorderd, aan verdachte voorwaardelijk opleggen. Daarmee beoogt de rechtbank verdachte zoveel mogelijk te motiveren aan de geboden en op te leggen behandeling en begeleiding mee te werken. De rechtbank overweegt daarbij dat zij op voorhand niet een FPA zal willen uitsluiten voor verdachte. De selectie van een FPA zal, zoals gebruikelijk, moeten plaatsvinden op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.141,79 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, zulk met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Tactus Verslavingszorg, Dr. Stolteweg 58 te Zwolle, zich houdt aan de aanwijzingen die haar namens de reclassering worden gegeven en zich blijft melden zolang en zo frequent als de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde in de proeftijd, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich, gedurende maximaal 6 maanden of zoveel korter als de behandelaren of de reclassering nodig achten, zal laten opnemen bij GGZ Friesland, Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) of soortgelijke instelling zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich op de opnamedatum in de hierboven onder 2. bedoelde kliniek door DV&O zal laten vervoeren;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, aansluitend op de klinische behandeling zal meewerken aan een ambulante behandeling bij een nader te bepalen (forensische) instelling, zolang deze instelling en de reclassering dat nodig achten;
5. dat de veroordeelde aansluitend op de klinische behandeling mee zal werken aan een plaatsing in een begeleide dan wel beschermende woonvorm, welke nader te bepalen is binnen de klinische behandeling.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 4.141,79(zegge: vierduizend eenhonderd eenenveertig euro en negenenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 4.141,79 (zegge: vierduizend eenhonderd eenenveertig euro en negenenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 4.141,79 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. Th.A. Wiersma, rechters, bijgestaan door D. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2018.