ECLI:NL:RBNNE:2018:4809

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
18/930043-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot GHB, MDMA en amfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd ervan beschuldigd op 24 maart 2018 in Emmen een hoeveelheid GHB, MDMA en amfetamine te hebben vervoerd en aanwezig te hebben gehad. Tijdens de zitting op 23 oktober 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van GHB in zijn auto, omdat hij deze aan anderen uitleent. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, terwijl de verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte de ten laste gelegde GHB had vervoerd en opzettelijk aanwezig had gehad. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, aangezien de GHB samen met andere verdovende middelen in zijn auto was aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 90 uren. Tevens werd de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn huidige situatie, waarbij hij aangaf afgekickt te zijn van zijn drugsverslaving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930043-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/930257-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 24 maart 2018, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende GHB (gammahydroxyboterzuur) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een of meer pillen, althans een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde GHB (gammahydroxyboterzuur) en/of amfetamine en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en amfetamine wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevorderd voor de ten laste gelegde GHB.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw onderschrijft het standpunt van de officier van justitie. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de GHB, omdat hij zijn auto weleens uitleent aan anderen en dat de GHB zich bevond onder een autostoel, een niet opvallende plek, waar men doorgaans niet kijkt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

U houdt mij voor dat een verbalisant mijn auto op 24 maart 2018 te Emmen heeft doorzocht en dat hij hierin onder andere 7 gripzakjes met daarin vermoedelijk speed en 4 tabletten, vermoedelijk XTC/4FMP heeft aangetroffen. Dat klopt, deze drugs zijn van mij.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verdovende middelen van Politie Noord-Nederland d.d. 18 april 2018, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:

Wij, verbalisanten, ontvingen van het sporenbeheer te Assen een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen. Op 16 april 2018 werden door mij, verbalisant, de vermoedelijk verdovende middelen getest.
A: Kleurloze plastic fles met etiket Jumbo cola authentic taste (500 ml) met een roze dop River tropical citrus met daarin een heldere, kleurloze, iets stroperige vloeistof.
Netto gewicht: 577,66 gram
B: Transparant rood, plastic flesje met daarin blauw/witte drinkdop en voorzien van etiket Teissure fruitshoot Roodfruit (200 ml) met daarin kleurloze, heldere, stroperige vloeistof.
Netto gewicht: 227,22 gram
C: Witte, plastic flacon met daarin een okergele, heldere vloeistof
Netto gewicht: 2,48 gram
Bovenstaande monsters A, B en C testten positief op GHB.
Een open en kapot kleurloos, plastic zakje met daarin zeer lichtroze brokjes en poeder
Netto gewicht: 2,78 gram
Het monster testte positief op amfetamine.
8 gripzakjes in 4 formaten met in alle zakjes een iets vochtige, witte substantie
Netto gewicht: 24,69 gram
Het monster testte positief op amfetamine.
Een grijze weegschaal (deksel, batterijen en batterijdeksel ontbraken) met daarop zeer weinig meerkleurige poederresten.
Het goed testte positief op amfetamine.
Een zilverkleurig, metalen, rechthoekig etui met daarin meerdere ongebruikte gripzakjes en
A: gripzakje met witte poederresten
B: gripzakje met witte poederresten
C: gripzakje met bruinrode poederresten
Netto gewicht: niet weegbaar
Goederen A, B en C testten positief op amfetamine.
Goed C testte positief op MDMA.
Gripzakje met daarin 3 violette, rechthoekige tabletten en een tabletdeel met aan een zijde een breuklijn.
Netto gewicht: 1,79 gram
Het monster testte positief op MDMA.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde GHB heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat in de auto van verdachte naast MDMA en amfetamine ook GHB is aangetroffen. Dat de GHB verdachte niet bekend zou zijn, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Voor zover de verdediging al een alternatief scenario heeft geschetst inhoudende dat een ander dan de verdachte de GHB onder de autostoel, zijnde een niet opvallende plaats, heeft gelegd – de verdediging spreekt over uitlening van de auto door verdachte aan anderen – is dat niet onderbouwd en daardoor niet aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 24 maart 2018, te Emmen, opzettelijk heeft vervoerd, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (gammahydroxyboterzuur) en van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan gekoppeld de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 8 oktober 2018.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan gekoppeld de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 8 oktober 2018. De raadsvrouw heeft daarbij verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte nooit eerder de kans op bijzondere voorwaarden is geboden, hij abstinent is, niet meer handelt in drugs en bovendien een stabiele relatie en werk heeft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van 8 oktober 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en voorhanden hebben van
GHB, MDMA en amfetamine (ook wel bekend als: speed). Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik daarvan schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich kan brengen. Daarnaast veroorzaakt het gebruik van verdovende middelen overlast en draagt het bij aan de instandhouding van criminaliteit, waaronder de handel in verdovende middelen. Met het gebruik en dus ook het voorhanden hebben van drugs wordt het openbaar gezag ondermijnd en de opsporing van strafbare feiten belemmerd.
Het feit is ernstig en rechtvaardigt in beginsel, mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd, een (forse) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit geldt temeer nu verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister al eerder ter zake van het overtreden van de Opiumwet is veroordeeld en verdachte het feit heeft begaan gedurende een proeftijd, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte opgemaakte rapport van 8 oktober 2018 waaruit blijkt dat er een stijgende lijn waarneembaar is bij verdachte. Hij is afgekickt van zijn drugsverslaving, hij heeft recentelijk werk gevonden en het gaat beter met zijn vader waardoor hij meer rust ervaart. Verdachte is voornemens om deze ontwikkeling voort te zetten. Ter terechtzitting heeft verdachte in overeenstemming met deze bevindingen van de reclassering verklaard.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking de (jeugdige) leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
Alles overwegend ziet de rechtbank aanleiding om verdachte een combinatie van een taakstraf met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat verdachte – als onderdeel van eerdere veroordelingen - niet eerder bijzondere voorwaarden opgelegd heeft gekregen en door en namens hem ter zitting is toegelicht dat hij gemotiveerd is niet meer met justitie in aanraking te komen. Gelet op zijn forse drugsverslaving en de noodzaak om afgekickt te blijven heeft verdachte derhalve een justitieel kader nodig, dat hem de hulp biedt die nodig is om te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt en hij de reeds door hem ingezette stijgende lijn kan continueren.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 10 juni 2016, gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 210 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 juni 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering van 26 maart 2018 de voorlopige tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf, overwegende dat veroordeelde zich voor het einde van de hierboven genoemde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het overtreden van de algemene voorwaarden.
Met het bevel voorlopige tenuitvoerlegging d.d. 27 maart 2018 heeft de rechter-commissaris de voorlopige tenuitvoerlegging bevolen van de door de rechtbank opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft op 1 mei 2018 het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging van de eerder aan veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf opgeheven en de onmiddellijke invrijheidsstelling van veroordeelde bevolen.
De officier van justitie heeft op 26 september 2018 de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf ingediend bij de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voornoemd vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf met aftrek van de tijd dat de tenuitvoerlegging voorlopig is bevolen door de rechter-commissaris.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het hiervoor bewezen verklaarde feit door verdachte is begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in het voormeld vonnis opgenomen algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de bij voornoemd vonnis van 10 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig een gedeeltelijke tenuitvoerlegging te gelasten, te weten 35 dagen gevangenisstraf. De rechtbank zal voorts de vrijheidsbeneming die verdachte heeft ondergaan uit hoofde van artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht, geheel in mindering brengen bij de tenuitvoerlegging van de straf. Daarnaast zal de rechtbank de proeftijd verlengen met de duur van één jaar.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22b, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij reclassering VNN Drenthe. Hij moet zich hier blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door de AFPN, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan controle om abstinent te zijn van drugs. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest), urineonderzoek en bloedonderzoek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

een taakstraf voor de duur van 90 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 45 dagen zal worden toegepast.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/930257-15:
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 10 juni 2016, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen.
Beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht hierbij geheel in mindering zal worden gebracht.
Verlengt de proeftijd met de duur van één jaar en wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Kanhai, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2018.