ECLI:NL:RBNNE:2018:4807

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5622
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschapsverlof en niet-ontvankelijkheid van beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over ouderschapsverlof. Eiseres, werkzaam bij de Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving, had in 2014 ouderschapsverlof aangevraagd, maar het dagelijks bestuur van de uitvoeringsdienst verklaarde haar bezwaar tegen het besluit om het verlof te verlenen ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres tot aan haar ziekmelding op 12 mei 2014 ouderschapsverlof heeft opgenomen en dat zij daarna arbeidsongeschikt is geraakt. Eiseres was van mening dat er een mondelinge intrekking van het ouderschapsverlof had plaatsgevonden en dat er meer uren waren toegekend dan zij had aangevraagd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen procesbelang was bij het beroep, omdat de bezoldiging van eiseres niet was gekort en het ouderschapsverlof niet was opgeschort tijdens haar ziekte.

De rechtbank heeft de zaak gesloten zonder een partij in de proceskosten te veroordelen en heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter C.H. de Groot en is openbaar uitgesproken op 16 april 2018. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/5622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2018 in de zaak tussen

[naam] , te Siegerswoude, eiseres

en
het dagelijks bestuur van Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Elgersma).

Procesverloop

Bij (primair) besluit van 31 maart 2014, verzonden op 16 april 2014, heeft verweerder aan eiseres ouderschapsverlof toegekend voor het jaar 2014, te weten 7,5 uur per week en 30 uur in de schoolvakanties. Eiseres heeft tegen dit besluit van 31 maart 2014 bewaar gemaakt.
Bij besluit van 11 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A.W. van Bergen, strategisch adviseur bij verweerder) als medegemachtigde voor verweerder verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden. Partijen hebben de rechtbank bericht dat dit overleg niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. De gemachtigde van eiseres heeft zich bij brief van 14 maart 2018 teruggetrokken als gemachtigde, hetgeen door eiseres bij brief van 3 april 2018 is bevestigd.
De rechtbank heeft bij brief van 10 april 2018 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1
Na een tijdelijke aanstelling is eiseres per 1 januari 2007 in de generieke functie van adviseur A, als specialist milieuontwikkeling en Uitvoering bij de voorganger van verweerder, de Milieuadviesdienst van de regio Noord-Friesland (MAD) voor 30 uur per week in vaste dienst aangesteld. Zij had de functierang GA 10.
1.2
Op 1 januari 2014 is de MAD overgegaan naar een gezamenlijke regionale uitvoeringsdienst in Friesland, te weten de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO).
1.3 Bij brief van 3 juli 2013 heeft de rechtsvoorganger van verweerder eiseres meegedeeld dat zij over de opname van ouderschapsverlof vanaf 2014 in overleg diende te treden met haar nieuwe werkgever, verweerder.
1.4 Nadat zich in de loop van januari 2014 problemen hebben voorgedaan in de arbeidsrelatie tussen eiseres en enkele van haar leidinggevenden, heeft eiseres zich op
12 mei 2014 ziek gemeld.
1.5
Bij besluit van 19 oktober 2016 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat zij vanaf 12 mei 2014 onafgebroken arbeidsongeschikt wordt geacht. Op 10 april 2017 heeft de verzekeringsarts in een rapportage geconcludeerd dat eiseres arbeidsongeschikt is voor haar eigen werk en dat werkhervatting bij de eigen werkgever niet succesvol zal zijn. Bij beslissing op bezwaar van 10 juli 2017 heeft het UWV eiseres met ingang van 9 mei 2016 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de WIA, waarbij haar verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 48,94%, omdat eiseres weliswaar ongeschikt is geacht voor haar eigen werk (ook bij een andere werkgever), maar wel in staat is geacht arbeid in passend te achten functies te verrichten. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 17/2570.
Op dit beroep heeft de rechtbank nog niet beslist.
1.6
Op 13 april 2017 heeft verweerder eiseres per 12 mei 2017 eervol ontslag verleend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, zulks op de voet van artikel 8:5 van het Ambtenarenreglement Leeuwarden (ARL). Subsidiair is het ontslag gebaseerd op artikel 8:8 van het ARL (verstoorde arbeidsrelatie). Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tegen de beslissing op bezwaar is beroep bij de rechtbank ingesteld. Dit beroep (met registratienummer Awb 17/2869) is bij uitspraak van 21 december 2017 door de rechtbank ongegrond verklaard.
1.7
Tussen partijen is een geschil ontstaan over (de opname door eiseres van) het ouderschapsverlof voor de twee kinderen van eiseres, [naam] (geboren 2 mei 2006) en [naam] (geboren op 5 februari 2008). Dit verlof is door de rechtsvoorganger van verweerder aan eiseres toegekend over de jaren 2013 tot en met 2015 met, zoals eerder aangegeven, de mededeling dat eiseres over de invulling van de toegekende uren na 2013 in overleg met verweerder als rechtsopvolger diende te treden.
1.8
Op 18 februari 2014 en op 23 maart 2014 heeft eiseres opnieuw verzoeken om ouderschapsverlof bij verweerder ingediend, waarbij eiseres een bepaalde invulling daarvan per week voor de jaren 2014 en 2015 heeft gegeven, dit toegespitst op de periode vanaf week 20 van 2014.
2. Bij besluit van 31 maart 2014, verzonden op 16 april 2014, heeft verweerder aan eiseres ouderschapsverlof toegekend voor het jaar 2014, te weten 7,5 uur per week en 30 uur in de schoolvakanties.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.
3. In de gronden van beroep heeft eiseres aangegeven het niet eens te zijn met het feit dat verweerder een urenindeling verlangde in plaats van een indeling per blok. Verder meende eiseres dat sprake is geweest van een mondelinge intrekking van ouderschapsverlof en heeft zij gemeend dat er door verweerder meer ouderschapsverlof uren zijn toegekend dan aangevraagd.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Vaststaat dat eiseres tot aan haar ziekmelding per 12 mei 2014 ouderschapsverlof heeft opgenomen. Eiseres is nadien arbeidsongeschikt gebleven en per 12 mei 2017 ontslagen. Ingevolge artikel 6.5.3, eerste lid, van het Ambtenarenreglement Leeuwarden (ARL) wordt ouderschapsverlof niet opgeschort met ziektedagen. Een wijzigingsverzoek als bedoeld in artikel 6:6, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg (Waz) met betrekking tot dit verlof is niet gedaan. Verweerder heeft de bezoldiging van eiseres voorts niet gekort in verband met het opnemen van ouderschapsverlof. Derhalve valt niet in te zien hoe eiseres met het onderhavige beroep in een betere rechtspositie zou kunnen komen.
4.2
De rechtbank dan ook dat eiseres geen procesbelang heeft bij dit beroep en zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
5. Er is geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.