Beoordeling van het bewijs
in de zaak met parketnummer 18/830089-18
Feit 1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Verdachte maakte een stuurbeweging naar rechts, zodat hij een aanrijding met de verbalisanten wist te voorkomen. Het opzet op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan niet bewezen worden. Wel acht de officier van justitie de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bedreigen van de verbalisanten dat hij het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat bewijs voor het opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Verdachte heeft door een stuurbeweging naar rechts te maken een botsing met de auto van verbalisanten juist voorkomen. Voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling moet eveneens een vrijspraak volgen. De handelingen van verdachte waren niet gericht op het doen ontstaan van een dreigende situatie. Verdachte had de tegemoetkomende auto van de verbalisanten niet eens gezien. Verdachte zag hen pas op het laatste moment en kon ze nog maar net ontwijken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de verklaringen van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte op hen af kwam rijden en vlak voor hij hun auto kon raken een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, zodat hij een aanrijding heeft voorkomen. Dit volgt ook uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die op dat moment achter verdachte reden. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het opzet had op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Feit 1 subsidiair
De rechtbank past ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2018, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018114021, d.d. 8 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Wij rijden op de Friesestraatweg en horen dat de bestuurder keert. De bestuurder heeft ongeveer ter hoogte van het Chinese restaurant gekeerd en had zijn verlichting gedoofd. Dit was doorgegeven door de 2702. Voor mij was op dat moment duidelijk dat hij zijn lichten uit had en onze kant op kwam. Ik zag de collega's van de 2702 wel rijden maar het witte voertuig niet. Op dat gedeelte van de Friesestraatweg is geen straatverlichting aanwezig. Het was er echt donker. Ik heb toen in een fractie van een seconde besloten om het dienstvoertuig aan de rechterkant van de Friesestraatweg in de berm stil te zetten. Dit deed ik ook om te oriënteren op de auto. Ik kon hem toen nog niet zien. Ik had op dat moment sowieso de optische signalen van het dienstvoertuig aanstaan. Binnen 10 à 15 seconden kwam het voertuig in zicht. Hij reed op onze weghelft. Dit was ook de reden voor mij om het dienstvoertuig nog verder aan de zijkant van de Friesestraatweg in de berm te zetten. Uiteindelijk zag ik de auto min of meer schuin over de weg rijden. Ik zag hem op de helft van zijn eigen weghelft en op de helft van mijn weghelft rijden. Ik zag ook dat hij een verhoogde snelheid had. Hij kwam vervolgens recht op ons afrijden. Het ging allemaal zo snel. Hij reed echt heel hard. Het voertuig kwam met hoge snelheid op ons af en heeft ons uiteindelijk niet geraakt. Ik was in de veronderstelling dat hij ons zou rammen. Op het allerlaatste moment, dat hij echt vlakbij ons was, maakte hij een stuurbeweging zodat hij ons niet raakte. Hij reed schuin over de weg recht op ons af, ongeveer een meter of 5 dan wel 10 voor het dienstvoertuig maakte hij een stuurbeweging naar rechts.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 mei 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
We reden op de Friesestraatweg. Ik hoorde via de portofoon dat de bestuurder was
gekeerd en dat de auto nu onze richting op kwam. Omdat ik al eerder had gehoord dat
de snelheden van de bestuurder erg hoog waren, was ik nu super alert. Ik zag op een gegeven moment de kleine witte auto aan komen rijden. Ik zag dat hij slingerend reed over de middenstreep van de weg. Ik zag dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: verbalisant [slachtoffer 1] ) op dat moment onze auto naar rechts stuurde, naar de groenstrook. De blauwe zwaailampen van onze auto waren aan, de bestuurder van de witte auto kon dus zien dat wij van de politie waren. Ik schat de afstand tussen ons en de witte auto op zo'n 50 meter op het moment dat [slachtoffer 1] de auto naar de groenstrook rijdt. Ik kon de auto zien, omdat de verlichting van onze auto voldoende licht gaf naar voren. Op het moment dat [slachtoffer 1] naar rechts stuurde, dus naar de groenstrook, zag ik dat de bestuurder van de kleine witte auto onze kant op stuurde. Hij reed hierbij volledig op onze weghelft, sterker nog, zijn linkerbanden stuurde hij ook de groenstrook in. Ik had het gevoel dat de auto met een redelijke snelheid op ons af kwam. Ik had het gevoel dat de bestuurder zijn auto recht op ons af stuurde en tegen ons voertuig aan zou rijden. Toen de bestuurder vlak bij ons was, zag ik dat de bestuurder van de kleine witte auto de auto naar rechts stuurde en snel op trok en langs ons reed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2018, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Wij hoorden via onze portofoon en zagen dat er collegae uit de richting van Groningen in de richting van Zuidhorn reden. De collegae reden met optische geluidsignalen. Wij zagen dat de bestuurder van het witte voertuig de linkerbaan op stuurde. Wij zagen dat hij op de verkeerde weghelft reed. Wij zagen dat hij op dezelfde weghelft als onze naderende collegae reed. Wij zeiden tegen de collegae dat de bestuurder op hun af reed en dat zij aan de kant moesten gaan om een aanrijding te voorkomen. Wij hadden echt de indruk dat de bestuurder bewust in wilde rijden op de naderende collegae. Deze indruk kregen wij omdat de bestuurder bewust naar links stuurde en nog altijd zonder verlichting reed. Wij zagen dat de bestuurder met hoge snelheid op de collegae in bleef rijden. Wij zagen dat de collegae hun voertuig de berm in reden. Wij zagen dat de bestuurder op het laatste moment voor hem naar rechts stuurde en week zo om het dienstvoertuig heen. Wij zagen dat de bestuurder met zijn
rechterbanden in de rechterberm terecht kwam. Wij zagen dat hij net zijn voertuig weer onder controle kon krijgen. Wij zagen dat de bestuurder weer met hoge snelheid doorreed in de richting van Groningen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank over de situatie voorafgaand aan de achtervolging van de politie en de aanleiding daartoe het volgende.
Alvorens verdachte zich op de ringweg van Groningen begaf blijkt uit het dossier dat hij zeer gevaarlijk rijgedrag vertoonde. Er kwam een melding van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (aangevers feit 2) dat zij waren aangereden door een witte Peugeot in de buurt van de Pleiadenlaan. Verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] besloten ter plaatse te gaan en versterking te verlenen aan collega's die met hun dienstauto achter verdachte aanreden. Verdachte had hun stopteken genegeerd.
Ter plaatse gekomen op de Friesestraatweg hoorden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] via de portofoon dat verdachte zijn auto op de weg had gekeerd en dat hij hen op dat moment tegemoet kwam rijden. Verdachte reed op hun weghelft, zodat [slachtoffer 1] besloot aan de kant te gaan en de dienstauto zover mogelijk de berm in te sturen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die achter verdachte reden, volgt dat zij zagen dat verdachte vervolgens naar links stuurde en met zeer hoge snelheid op de auto van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afreed. Ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren hoe zij zagen dat verdachte schuin over de weg stuurde en met hoge snelheid recht op hen afreed. Pas op het laatste moment week de verdachte met zijn auto uit door een stuurbeweging naar rechts te maken.
Verdachte heeft, zowel bij de politie als ter terechtzitting, verklaard dat hij enkel heeft gelet op de politieauto die achter hem reed, zodat hij pas op het laatste moment zag dat er voor hem een politieauto in de berm stond. Hij heeft toen de stuurbeweging naar rechts gemaakt om deze te ontwijken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte de politieauto in het geheel niet heeft opgemerkt. Uit zowel de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] komt naar voren dat de blauwe zwaailichten van de dienstauto aan waren. Het was nacht en dat gedeelte van de ringweg wordt weinig verlicht. Het straatbeeld was donker. De optische geluidssignalen van een politieauto moeten zichtbaar zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door met hoge snelheid in de richting van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te sturen en recht op hen af is blijven rijden tot hij vlak voor hen een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, een situatie heeft doen ontstaan waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] redelijkerwijs mochten vrezen dat zij het leven zouden verliezen of in ieder geval zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden moet worden aangenomen dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan, of in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen een dergelijke bedreigende situatie zou doen ontstaan. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Standpunt van de officier van justitie
De onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte reed met hoge snelheid voor langere tijd achter aangevers aan en maakte diverse verkeersovertredingen. Uit het technisch onderzoek is gebleken dat verdachte met grote snelheid tegen de linker voorzijde van de auto van aangevers is gereden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte zodanig gehandeld dat hij opzet heeft gehad op de dood van de aangevers.
Standpunt van de verdediging
Bij feit 2 heeft verdachte eveneens geprobeerd om een botsing juist te voorkomen, in dit geval toen aangever [slachtoffer 3] ineens vol op de rem ging staan. Verdachte probeerde de auto van [slachtoffer 3] te ontwijken en heeft hem hierbij nog net geschampt aan de linkerkant. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde wegens onvoldoende bewijs voor het opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Ook voor de subsidiaire bedreiging verzoekt de raadsvrouw vrijspraak nu verdachte geen opzet heeft gehad op het doen ontstaan van een bedreigende situatie voor de aangevers, nu de aanrijding immers is ontstaan doordat aangever [slachtoffer 3] ineens remde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor
zover inhoudende:
Ik reed op 9 mei 2018 in een witte Peugeot met het kenteken [kenteken] . Ik had drugs gebruikt. Ik had cocaïne gebased. Later in de avond heb ik nog een joint gerookt. Ik was opgefokt door de ruzies die avond ervoor en door de drugs. Het klopt dat mijn rijgedrag werd versterkt door de cocaïne.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 mei 2018, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 9 mei 2018 reed ik in mijn auto, een rode Mitsubishi Space star, gekentekend [kenteken] . Toen ik op de Orionlaan reed, voordat ik parkeerde, zag ik een driftende auto in de Hagedisstraat. Ik zag dat dit een witte auto was. Ik zag toen dat de witte auto aan de linkerzijde van mijn auto schuin voor mij stond. Ik zag dat de bestuurder, een zwarte man, naar mij keek. Ik zag dat de man vervolgens vooruit reed en als het ware met de auto voor mij kwam te staan. Vervolgens zag ik dat hij achteruit reed. Om te voorkomen dat hij mij zou raken, ben ik snel achteruit gereden de Orionlaan verder in. Vervolgens ben ik linksaf de Hagedisstraat ingereden. Vervolgens sloeg ik rechtsaf de Ossehoederstraat. Ik zag in de binnenspiegel dat de witte auto achter mij aan kwam, op hoge snelheid. Ik sloeg linksaf de Pleiadenlaan op. Ik zag in de binnenspiegel dat hij ook in de Pleiadenlaan in ging en achter ons aan kwam. Ik reed vervolgens richting de ringweg. Ik sloeg op hoge snelheid linksaf en ging de ringweg op. We reden vervolgens op hoge snelheid over de ringweg in de richting van het Hoendiep. Ik reed hierbij wel 160 km per uur. Misschien nog wel harder. Ik schat tussen de 160 en de 180 km per uur. Ik zag in de binnenspiegel dat hij op hoge snelheid achter me aan bleef komen. Ter hoogte van de Vesta zag ik dat hij mij probeerde te rammen aan de achterzijde van mijn auto. Ik probeerde te voorkomen dat hij ons zou rammen en heb dit gedaan door volop op de rem te gaan staan. Er moeten wel remsporen op de weg staan. Ik zag en voelde toen dat hij zijn auto in de flank van mijn auto stuurde. Hij raakte hierbij de linkerzijkant van mijn auto. Ik zag daarbij de linker buitenspiegel naar binnen klappen, die hij hierbij raakte. We kwamen beide tot stilstand.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 mei 2018, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Aan het einde zijn we linksaf de Pleiadenlaan opgegaan. Net voorbij de brug vlak voor de ringweg haalde hij ons in en blokkeerde de weg voor ons. De man kwam in zijn auto steeds heel hard achter ons aan. Hij zat echt vlak achter ons. [slachtoffer 3] kon er omheen rijden en is hard weggereden de ringweg op. We zijn door rood gereden en gingen linksaf de ringweg op. De man kwam achter ons aan. Ik weet niet hoe hard we reden. Ik was doodsbang. Net voorbij de afslag Hoendiep ramde de man onze auto. Hij raakte de bestuurderszijde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 juli 2018, afgenomen door de rechter-commissaris van de Rechtbank Noord Nederland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Hij haalde ons op de ringweg in en ramde ons tegen de zijkant van de auto. U vraagt of mijn man op enig moment nog hard geremd heeft. Ja, dat was om uit te wijken voor die man. Toen hij ons aan de zijkant ramde, heeft mijn man hard geremd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Technisch onderzoek voertuig d.d. 17 mei 2018, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Het betrof hier een personenauto Peugeot 108. Kleur: wit. Kenteken: [kenteken] .
Het betrof hier een personenauto Mitsubishi Space star. Kleur: rood. Kenteken: [kenteken] .
Uit onderzoek aan de Peugeot kon blijken dat het voertuig aan de rechter achterzijde recente
schade had. Ik zag dat er krasschade zichtbaar was, in de witte lak, ter hoogte van het rechter achterspatbord boven het rechter achterwiel. Ik zag in deze krasschade een rode substantie welke sterk overeen kwam met de lakkleur van voertuig 2 met Mitsubishi. Ik zag op het rechter achter portier van de Peugeot een zwart veegspoor. Ik zag dat dit spoor was afgetekend vanaf de portiergreep over de beplating van dit portier.
Uit onderzoek aan de Mitsubishi kon blijken dat het linker voorspatbord van dit voertuig recente krasschade vertoonde. Ik zag tussen het linker voorwiel en het bestuurdersportier in de krasschade een witte substantie. Op de linker buitenspiegelkap werd een krasspoor
aangetroffen. Ik zag dat dit spoor donkerder was dan het materiaal van de rest van de spiegelkap. Tevens trof ik op deze spiegelkap in de nabijheid van genoemd spoor een wit spoor aan.
De hoogtes van de schades aan beide voertuigen kwamen met elkaar overeen. Met dien
verstande dat toen de Peugeot met de rechter achterzijde tegen de linker voorzijde van de
Mitsubishi geplaatst werd de hoogte van de schades op de spatborden van beide voertuigen
en de hoogte schade aan de spiegel van de Mitsubishi en het veegspoor op het rechter ach-
ter portier van de Peugeot met elkaar overeen kwamen. Derhalve is het aannemelijk dat beide voertuigen met elkaar in botsing zijn geweest.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] komt naar voren dat verdachte gedurende langere tijd achter hen is aangereden voordat zij met verdachte in botsing kwamen op de ringweg en dat deze achtervolging met hoge snelheden gepaard ging. De aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben beiden ook verklaard dat verdachte hen op een gegeven moment heeft geprobeerd te rammen met zijn auto. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zag en voelde dat verdachte instuurde op de flank van de door hem bestuurde auto. Om een botsing te voorkomen heeft [slachtoffer 3] geremd, waarna verdachte de linkerzijkant van [slachtoffer 3] auto raakte. [slachtoffer 4] heeft dit bevestigd. Zij verklaart dat verdachte hen aan de bestuurderszijde heeft willen rammen en dat haar man toen remde om uit te wijken. Uit de objectieve gegevens die voortkomen uit het technisch onderzoek naar beide voertuigen blijkt dat de schade aan beide auto's strookt met de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Het schadebeeld past immers bij een botsing tussen de rechterachterkant van de auto die verdachte bestuurde en de linkervoorkant van de auto waarin aangevers zaten. Dat betekent dat de auto van verdachte zich op het moment dat de botsing zich voordeed ter linkerzijde en voor of op dezelfde hoogte bevond als de auto van aangevers. Daarbij kan het feit dat de schade zich aan respectievelijk de achterkant van de auto van verdachte en de voorkant van de auto van aangevers bevond zeer wel passen bij de verklaring van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dat [slachtoffer 3] op het laatste moment heeft geremd om de aanrijding te voorkomen. In ieder geval past het schadebeeld niet bij de verklaring van verdachte dat hij achter de auto van aangevers aanreed en deze auto heeft geschampt bij een uitwijkmanoeuvre. In dat geval zou de schade immers niet aan de achterkant, maar aan de voorkant van zijn auto te verwachten zijn geweest.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank uit zal gaan van de lezing van de aangevers. Nu daaruit volgt dat verdachte tijdens zijn achtervolging op de ringweg met zeer hoge snelheid heeft geprobeerd om de auto van [slachtoffer 3] te raken, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm gehandeld op een wijze waarin besloten ligt dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de dood van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Het met hoge snelheid in de flank raken van een andere auto is immers levensgevaarlijk. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Standpunt van de officier van justitie
Het onder feit 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat hij heeft geweigerd mee te werken aan het bloedonderzoek. Hij had begrepen dat de agent die het bloedonderzoek wilde afnemen hem eerst wilde laten afkoelen, omdat verdachte kwaad reageerde op een andere agent die hem had mishandeld bij de aanhouding.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor
zover inhoudende:
Het klopt dat er een politieagent bij me is geweest voor een onderzoek om mijn drugsgebruik te testen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 15 mei 2018, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, [verbalisant 3] , heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daarvoor geen toestemming. Op 9 mei 2018 om 3:14 uur, cellencomplex Groningen, heb ik in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij is medegedeeld aan verdachte dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen vervolg aan dit bevel. Verdachte gaf aan elke medewerking te weigeren.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat de verbalisant aan verdachte zou hebben toegezegd dat hij na diens aanvankelijke weigering om aan het onderzoek mee te werken op een later moment nog een kans zou krijgen om zijn medewerking daaraan te verlenen. Dat is ook niet aannemelijk, aangezien het voor een goed onderzoek naar de bloedwaarden van belang is om deze af te nemen op een moment dat zo dicht mogelijk ligt tegen het incident waarvoor verdachte was aangehouden. De rechtbank acht het onder feit 3 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
in de zaak met parketnummer 18/080279-18
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten onder 1 en 2 van het in de zaak met parketnummer 18/080279-18 voldoende wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/080279-18 onder feit 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 2 heeft zij verzocht verdachte vrij te spreken nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de aangetroffen koffers van een misdrijf afkomstig zijn.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder feit 1 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018100413 d.d. 24 mei 2018, inhoudende de verklaring van [getuige] .
Feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor
zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 24 april 2018 ben aangehouden. De koffers die ik bij me had heb ik eerder gekocht van een vrouw via Marktplaats. Ik had met haar afgesproken aan het Florisplein. Ik heb de vrouw 45 euro betaald.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ten tijde van de aanhouding had verdachte [verdachte] 2 koffers bij zich, zogenaamde
trolleys. Deze zagen eruit als nieuw. Aan beide koffers zaten nog kaartjes met daarop
productinformatie. Aan de zwarte koffer/trolley zat nog plastic aan het handvat en de
blauwe koffer/trolley voorzien van afbeeldingen van leeuwen, zat nog in het
beschermende plastic. Nadat ik de verdachte overgedragen had gekregen van de aanhoudende verbalisanten heb ik telefonisch contact opgenomen met de [benadeelde partij 2] aan de Herestraat te Groningen. Ik kon zien aan de productinformatie kaartjes dat de koffers van de [benadeelde partij 2] afkomstig waren. Ik heb toen gesproken met [medewerker] , teamleider van de [benadeelde partij 2] . Hij kon zien in de computer dat er van de blauwe koffers met de leeuwen, nog 2 in de winkel zouden moeten staan, deze stonden nog in het voorraadbestand. Toen [medewerker] ging kijken in de winkel zag hij er nog maar 1 staan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in de eerste plaats buiten redelijke twijfel vast dat in ieder geval één van de koffers in kwestie van misdrijf afkomstig was, gelet op de verkregen informatie van de [benadeelde partij 2] zoals hierboven in bewijsmiddel 2 is opgenomen en gelet op de wijze waarop de koffers nog in beschermend plastic en met de kaartjes er nog aan zijn aangetroffen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat op verdachte, in het licht van de gegeven omstandigheden (naast het uiterlijk van de koffers ook de bedongen prijs en het feit dat hij deze heeft gekocht van een hem verder onbekende vrouw op een ongebruikelijke plaats), een aanzienlijke plicht rustte om te onderzoeken wat de herkomst van de koffers was. In deze onderzoeksplicht is verdachte, die hoegenaamd geen onderzoek heeft gedaan, op grove wijze tekortgeschoten, zodat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich ten aanzien van deze ene koffer heeft schuldig gemaakt schuldheling.