ECLI:NL:RBNNE:2018:4770

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
18/830081-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake onderzoekswensen in strafzaak met meerdere verdachten

Op 26 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een tussenbeslissing genomen in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1967, die wordt bijgestaan door advocaat mr. L. de Leon. Deze beslissing volgde op een regiezitting van 19 november 2018, waar de rechtbank de onderzoekswensen van de verdediging heeft besproken. De verdediging had eerder op 8 oktober 2018 haar wensen ingediend, waarop het openbaar ministerie op 31 oktober 2018 heeft gereageerd. Tijdens de zitting van 19 november 2018 zijn de standpunten van beide partijen verder toegelicht, waarna de rechtbank besloot om op 26 november 2018 een tussenbeslissing te nemen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen bij de rechter-commissaris en om een open verwijzing naar de rechter-commissaris afgewezen. De rechtbank oordeelde dat een open verwijzing niet in het belang van een doelmatige procesvoering is en dat zij zelf de regie wil behouden. De verzoeken tot het horen van getuigen werden beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium, zoals vastgesteld door de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat de verzoeken van de verdediging onvoldoende onderbouwd waren en dat de getuigen niet noodzakelijk waren voor een behoorlijke verdediging.

Uiteindelijk heeft de rechtbank alle verzoeken van de verdediging afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830081-18
tussenbeslissing van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank d.d. 26 november 2018
in de zaak tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
advocaat: mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.

Onderzoek van de zaak

Deze tussenbeslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de rechtbank van 19 november 2018, welk onderzoek was aangewezen voor het houden van een tweede regiezitting. Voorafgaand aan deze regiezitting heeft de verdediging per e-mail d.d. 8 oktober 2018 haar onderzoekswensen ingediend en gemotiveerd. Op 31 oktober 2018 heeft het openbaar ministerie gereageerd op deze onderzoekswensen. Per e-mail
d.d. 18 november 2018 heeft de verdediging de rechtbank nog enkele aanvullende stukken toegezonden. Ter terechtzitting van 19 november 2018 hebben de verdediging en het openbaar ministerie hun standpunten nader toegelicht, waarna de rechtbank heeft bepaald dat op de zitting van 26 november 2018 een tussenbeslissing zal worden gewezen waarin wordt beslist op de onderzoekswensen van de verdediging.

Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de onderzoekswensen

Verzoek tot een open verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris
De verdediging heeft allereerst verzocht om een open verwijzing van de onderhavige zaak naar de rechter-commissaris. De rechtbank is van oordeel dat een open verwijzing naar de rechter-commissaris niet in het belang is van een doelmatige procesvoering en wenst zelf de regie in handen te houden. Voornoemd verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Verzoek tot het horen van getuigen bij de rechter-commissaris
De verdediging heeft voorts verzocht een groot aantal getuigen te horen bij de rechter-commissaris, welk verzoek deels een herhaling betreft van de op de regiezitting van 22 juni 2018 gedane, en bij tussenbeslissing van 10 juli 2018 afgewezen, getuigenverzoeken.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de maatstaf bij de beoordeling van de verzoeken het verdedigingsbelang is, zoals de verdediging stelt, of het noodzakelijkheidscriterium, zoals het openbaar ministerie stelt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat ingeval het onderzoek ter terechtzitting is geschorst en het verzoek tot het oproepen van getuigen eerst is gedaan op de terechtzitting na de schorsing, de maatstaf bij de beoordeling van het verzoek is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht is gebleken. Dat geldt ook voor getuigen die eerder met toepassing van de maatstaf van het verdedigingsbelang zijn afgewezen (ECLI:NL:HR:2014:1496).
De Hoge Raad heeft voorts geoordeeld dat indien na schorsing van het onderzoek ter terechtzitting nog een aanvullend proces-verbaal aan het dossier wordt toegevoegd ten aanzien van de beoordeling van daaromtrent ingediende getuigenverzoeken eveneens het noodzakelijkheidscriterium als maatstaf voor de beoordeling dient te gelden (ECLI:NL:HR:2013:828).
De rechtbank is, indachtig de jurisprudentie van de Hoge Raad, van oordeel dat nu op 22 juni 2018 reeds een regiezitting heeft plaatsgevonden de getuigenverzoeken thans op grond van het noodzakelijkheidscriterium beoordeeld dienen te worden.
De omstandigheid dat de verdediging pas na de regiezitting op 22 juni 2018 de beschikking heeft gekregen over het complete dossier Akepa, brengt, anders dan de verdediging stelt, niet met zich dat het verdedigingsbelang als maatstaf dient te gelden; ook niet ten aanzien van de getuigen die betrekking hebben op het dossier Akepa. Het noodzakelijkheidscriterium dient ten aanzien van getuigen die betrekking hebben op het dossier Akepa, naar het oordeel van de rechtbank, met het oog op een behoorlijke verdediging, echter wel zo te worden toegepast dat deze niet wezenlijk verschilt van het verdedigingsbelang
(vgl. ECLI:NL:HR:2007:AZ1702).
De rechtbank overweegt dat de door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] reeds bij tussenbeslissing d.d. 10 juli 2018 zijn toegewezen en dat hierop derhalve niet opnieuw hoeft te worden beslist. Op het verzoek van de verdediging om [getuige] als getuige te horen behoeft, zoals de verdediging ook aangeeft, evenmin te worden beslist, nu voornoemde persoon is overleden.
Ten aanzien van de herhaalde getuigenverzoeken met betrekking tot het dossier Harka overweegt de rechtbank dat zij deze verzoeken in de tussenbeslissing van 10 juli 2018 heeft afgewezen. De verdediging heeft de verzoeken thans grotendeels herhaald, voorzien van een nadere motivering. De rechtbank ziet hierin evenwel onvoldoende noodzaak de gevraagde getuigen alsnog te horen. Het enkele feit dat de betreffende getuigen in zijn algemeenheid zouden kunnen verklaren over de organisatie en/of (het beleid inzake) het plegen van gewelds- en Opiumwetdelicten maakt het horen van deze getuigen op zichzelf niet noodzakelijk. Niet voldoende concreet onderbouwd is waarom de verklaringen van deze getuigen - die in het dossier Harka geen verklaring hebben afgelegd - de betwisting van het tenlastegelegde zouden kunnen staven, dan wel ter onderbouwing kunnen dienen van een verweer of standpunt dat betrekking heeft op een van de beslissingen die de rechtbank op grond van de artikelen 348 en 350 Sv zal moeten nemen.
De rechtbank wijst er ten overvloede op dat zij bij toepassing van het verdedigingsbelang ten aanzien van deze getuigen tot eenzelfde oordeel zou zijn gekomen.
Ten aanzien van de nieuwe getuigenverzoeken is de rechtbank eveneens van oordeel dat de noodzakelijkheid van het horen van de desbetreffende personen ontbreekt. De verklaringen van deze getuigen zijn opgenomen in het dossier Akepa, dat na de regiezitting van 22 juni 2018 aan de verdediging is verschaft. Dit dossier is aan de verdediging verschaft met het oog op de gelijktijdige maar niet gevoegde geplande behandeling van de strafzaken ter terechtzitting van alle (mede-)verdachten van overtreding van art. 140 Sr. (Harka), van wie een tweetal ook feiten uit het strafdossier Akepa op de tenlastelegging hebben staan. Dat het dossier Akepa desondanks op verzoek van de verdediging is verschaft, is gelegen in het door de rechtbank wenselijk geachte uitgangspunt dat alle verdachten terzake 140 Sr (Harka), het openbaar ministerie en de rechtbank over dezelfde informatie beschikken. De hiervoor bedoelde, in het onderzoek Akepa afgelegde, getuigenverklaringen maken echter geen deel uit van het strafdossier tegen verdachte. Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting aangegeven dat verklaringen uit het dossier Akepa, die niet ook deel uitmaken van het dossier Harka, niet voor de bewijsvoering in de zaak tegen verdachte gebruikt zullen worden. De rechtbank zal deze bij een eventuele bewijsconstructie ook niet aanwenden. Dit verzoek van de verdediging zal om die reden worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst af alle door de verdediging gedane verzoeken.
Deze tussenbeslissing is gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga en mr. L. van der Weide, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2018.
Mr. E.C.M. Wolfert is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.