ECLI:NL:RBNNE:2018:4768

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
18/850108-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake onderzoekswensen in strafzaak tegen verdachte

Op 26 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, een tussenbeslissing genomen in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1964 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden. Deze beslissing volgde op een regiezitting van 16 november 2018, waar de verdediging haar onderzoekswensen had ingediend. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen bij de rechter-commissaris beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium, zoals vastgesteld door de Hoge Raad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de herhaalde verzoeken tot het horen van getuigen, die eerder waren afgewezen, niet voldoende gemotiveerd zijn om alsnog te worden toegewezen. De verdediging had onder andere verzocht om getuigen die betrokken zijn bij de motorclub No Surrender te horen, maar de rechtbank oordeelde dat de noodzaak hiertoe niet was aangetoond. Ook andere onderzoekswensen, zoals het toevoegen van relevante BOB-stukken en het verkrijgen van aanvullende OVC-gesprekken, zijn afgewezen. De rechtbank heeft wel besloten dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gehoord zullen worden in het kader van het onderzoek Harka. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij mr. E.C.M. Wolfert niet in staat was de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850108-17
tussenbeslissing van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank d.d. 26 november 2018
in de zaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd in PI Leeuwarden te Leeuwarden,
advocaat: mr. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo.

Onderzoek van de zaak

Deze tussenbeslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de rechtbank van 16 november 2018, welk onderzoek was aangewezen voor het houden van een tweede regiezitting. Voorafgaand aan deze regiezitting heeft de verdediging per e-mail d.d. 24 oktober 2018 haar onderzoekswensen ingediend en gemotiveerd. Op 31 oktober 2018 heeft het openbaar ministerie schriftelijk gereageerd op deze onderzoekswensen.
Ter terechtzitting van 16 november 2018 hebben de verdediging en het openbaar ministerie hun standpunten nader toegelicht, waarna de rechtbank heeft bepaald dat op de zitting van 26 november 2018 een tussenbeslissing zal worden gewezen waarin wordt beslist op de onderzoekswensen van de verdediging.

Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de onderzoekswensen

Verzoek tot het horen van getuigen bij de rechter-commissaris
De verdediging heeft verzocht getuigen te horen bij de rechter-commissaris, welk verzoek deels een herhaling betreft van de op de regiezitting van 22 juni 2018 gedane, en bij tussenbeslissing van 10 juli 2018 afgewezen, getuigenverzoeken. Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of de maatstaf bij de beoordeling van de verzoeken het verdedigingsbelang of het noodzakelijkheidscriterium is.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat ingeval het onderzoek ter terechtzitting is geschorst en het verzoek tot het oproepen van getuigen eerst is gedaan op de terechtzitting na de schorsing, de maatstaf bij de beoordeling van het verzoek is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht is gebleken. Dat geldt ook voor getuigen die eerder met toepassing van de maatstaf van het verdedigingsbelang zijn afgewezen (ECLI:NL:HR:2014:1496).
De Hoge Raad heeft voorts geoordeeld dat indien na schorsing van het onderzoek ter terechtzitting nog een aanvullend proces-verbaal aan het dossier wordt toegevoegd ten aanzien van de beoordeling van daaromtrent ingediende getuigenverzoeken eveneens het noodzakelijkheidscriterium als maatstaf voor de beoordeling dient te gelden (ECLI:NL:HR:2013:828). De rechtbank is, indachtig de jurisprudentie van de Hoge Raad, van oordeel dat nu op 22 juni reeds een regiezitting heeft plaatsgevonden de getuigenverzoeken thans op grond van het noodzakelijkheidscriterium beoordeeld dienen te worden.
Ten aanzien van de getuigenverzoeken in het dossier Harka overweegt de rechtbank dat zij deze verzoeken in de tussenbeslissing van 10 juli 2018 heeft afgewezen. De verdediging heeft de verzoeken thans grotendeels herhaald, voorzien van een nadere motivering. De rechtbank ziet in deze nadere motivering evenwel onvoldoende noodzaak de gevraagde getuigen alsnog te horen. Het enkele feit dat de betreffende getuigen in zijn algemeenheid mogelijk zouden kunnen verklaren over de organisatie en/of (het beleid inzake) het plegen van gewelds- en Opiumwetdelicten maakt het horen van deze getuigen op zichzelf niet noodzakelijk. Niet voldoende concreet onderbouwd is waarom de verklaringen van deze getuigen - die in het dossier Harka geen verklaring hebben afgelegd - de betwisting van het tenlastegelegde zouden kunnen staven, dan wel ter onderbouwing kunnen dienen van een verweer of standpunt dat betrekking heeft op een van de beslissingen die de rechtbank op grond van de artikelen 348 en 350 Sv zal moeten nemen.
De noodzaak tot horen blijkt meer specifiek evenmin ten aanzien van de verzochte getuigen die, zoals de verdediging stelt, binnen de organisatiestructuur van de motorclub No Surrender een vergelijkbare of zelfs hogere rang dan verdachte bekleedden en niet door het openbaar ministerie worden vervolgd, hetgeen mogelijk in strijd is met het verbod op willekeur.
Krachtens het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht neergelegde opportuniteitsbeginsel is het aan het openbaar ministerie om te beslissen of -–en zo ja- wie vervolgd wordt. De verdediging stelt de vraag waarom de hiervoor bedoelde personen niet worden vervolgd, maar heeft niet voldoende gemotiveerd waarom hun verklaring van belang zou kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is van strijd met het verbod op willekeur en welke strafvorderlijke consequenties daar bij een bevestigend antwoord dan eventueel aan verbonden zouden moeten worden.
Het nieuwe verzoek tot het horen van de teamleider van het onderzoek Turgon in verband met het niet auditief registreren van de verhoren van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in het onderzoek Turgon zal ten slotte eveneens worden afgewezen. De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim waar ingevolge artikel 359a Sv gevolgen aan moeten worden verbonden. De rechtbank stelt evenwel vast dat het vormverzuim waarvan volgens de verdediging sprake is niet heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte ter zake de hem tenlastegelegde feiten, zodat artikel 359a Sv hierop niet van toepassing is. Het horen van de betreffende getuige is daarom niet noodzakelijk in verband met de volledigheid van het onderzoek.
Overige verzoeken
De verdediging heeft naast voornoemde getuigenverzoeken ook nog andere onderzoekswensen kenbaar gemaakt. De rechtbank zal hierna overgaan tot de bespreking van deze onderzoekswensen, maar overweegt allereerst dat ook bij de beoordeling van deze verzoeken het noodzakelijkheidscriterium als maatstaf dient te gelden.
Verzoek tot toevoegen relevante BOB-stukken
De verdediging heeft een herhaald verzoek gedaan tot het toevoegen van alle relevante BOB-stukken aan het onderliggende strafdossier. De rechtbank overweegt dat aan dit verzoek reeds tegemoet is gekomen en dat hierop derhalve niet opnieuw hoeft te worden beslist.
Verzoek ten aanzien van aanvullende OVC-gesprekken
De verdediging heeft een herhaald verzoek gedaan tot het verkrijgen van de beschikking over een aantal aanvullende OVC-gesprekken (te weten de OVC-gesprekken genaamd subfile 35, 36, 38, 39 en 40) met betrekking tot hetgeen verdachte onder 7 ten laste is gelegd. Dit betreft de zaak [naam] (Akepa zaak 3.33). Dit verzoek is in de tussenbeslissing d.d. 10 juli 2018 door de rechtbank reeds afgewezen. Hetgeen thans opnieuw dan wel aanvullend door de verdediging is aangevoerd ter motivering van dit herhaalde verzoek, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat het in verband met de volledigheid van het onderzoek noodzakelijk is deze OVC-fragmenten aan het dossier toe te voegen. De rechtbank verwijst ook naar de motivering in de tussenbeslissing van 10 juli 2018.
Verzoek tot inzage in de dossiers van andere strafrechtelijke onderzoeken
De verdediging heeft een herhaald verzoek gedaan tot het verkrijgen van inzage in een groot aantal andere strafdossiers. Dit verzoek is in de tussenbeslissing d.d. 10 juli 2018 door de rechtbank reeds afgewezen. Hetgeen thans door de verdediging is aangevoerd ter motivering van dit herhaalde verzoek, leidt de rechtbank niet tot een andere beslissing.
Herstel omissie eerdere tussenbeslissing
Ten slotte heeft de verdediging erop gewezen dat in de tussenbeslissing d.d. 10 juli 2018 abusievelijk niet staat vermeld dat het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ten aanzien van het bestanddeel organisatie in het onderzoek Harka is toegewezen. De rechtbank zal, zoals zij op de terechtzitting al heeft aangegeven, het toewijzen van deze getuigenverzoeken opnemen in deze tussenbeslissing, teneinde dit te herstellen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de overweging in de vorige tussenbeslissing dat de officier van justitie heeft toegezegd dat verdachte en zijn raadsman toestemming hebben om de verhoren van [verdachte] in het onderzoek Akepa te beluisteren op het politiebureau. Dit moet, zoals reeds besproken, zijn: de verhoren van medeverdachte [medeverdachte] .

Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat in het onderzoek Harka (ten aanzien van het bestanddeel organisatie) als getuigen worden gehoord [getuige 1] en [getuige 2] ;
- wijst af het anders of meer gevorderde;
- stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde dit nadere onderzoek te verrichten.
Deze tussenbeslissing is gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga en mr. L. van der Weide, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2018.
Mr. E.C.M. Wolfert is buiten staat deze tussenbeslissing te ondertekenen.