1.3.Eiser heeft door tussenkomst van zijn gemachtigde bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 28 juli 2017 is een hoorzitting gehouden. Eiser heeft zich ter hoorzitting laten bijstaan door zijn gemachtigde.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder als volgt overwogen, waarbij voor "belanghebbende" moet worden gelezen "eiser":
"Belanghebbende was werkzaamheden uit aan het voeren op het dak van een pand gelegen aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] .
[…]
Bij het bestreden besluit is aan belanghebbende een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.800,– vanwege een overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).
[…]
Artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit luidt:
Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat, is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Vast staat dat er door belanghebbende werd gewerkt op een hoogte van ongeveer 7,5 meter hoogte op een dakkapel. Ook staat vast dat er geen steiger, stelling, bordes, doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen waren geplaatst. Ook droeg belanghebbende geen persoonlijke valbeveiliging.
Anders dan belanghebbende stelt heeft de inspecteur de situatie op het dak niet miskend. Hij heeft in het boeterapport al opgemerkt dat er zich een plat dak van 1 à 1,2 meter breed onder de dakkapel bevond. Dat, zoals belanghebbende stelt, de breedte van dit, zich zo’n twee meter onder de dakkapel bevindende, platte dak 1,25 meter was, kan niet tot de conclusie leiden dat er geen sprake was van valgevaar. Bij de werkzaamheden die belanghebbende uitvoerde op de dakkapel bevond hij zich, horizontaal gezien, op een afstand van minder dan twee meter tot aan de rand van het platte dak onder de dakkapel. De opstaande tand van dit platte dak was slechts ongeveer tien centimeter hoog. Het is zeker niet te zeggen dat belanghebbende, als hij van de dakkapel afgevallen zou zijn, op het daaronder liggende platte dak tot stilstand zou zijn gekomen. Het zou bijvoorbeeld mogelijk zijn geweest dat hij de opstaande rand terecht zou komen en daarna zou doorvallen. Op het moment van de inspectie stond er op het platte dakgedeelte onder de dakkapel onder meer een metalen bok met een handcirkelzaag. Dit kan gelden als een risicoverhogende omstandigheid. Bovendien leidde de door belanghebbende gebruikte route naar het dak van de dakkapel via het eronder gelegen platte dak. Staande op dit platte dak met een breedte van slechts 1,25 meter was er wederom sprake van valgevaar. Vanaf dit punt kon belanghebbende zo’n 3,5 meter naar beneden vallen tot aan de steiger en zelfs 5,5 meter tot aan de grond waarbij er zich verschillende dak- en steigerranden bevonden in de mogelijke baan van zijn val. Ook hier waren geen doeltreffende maatregelen conform artikel 3.16, eerste lid, Arbobesluit, getroffen.
Gelet op het bovenstaande oordeel ik dat belanghebbende artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden. Dit artikel is in artikel 9.5 onder b van het Arbobesluit van toepassing verklaard op zelfstandigen zoals belanghebbende. In artikel 9.9b, eerste lid, onder c van dit besluit is deze overtreding bestuurlijk beboetbaar gesteld."
Ter zitting is daaraan door verweerder toegevoegd dat met de regelgeving wordt beoogd dat een ieder binnen de beroepsgroep zich houdt aan dezelfde regels (een "gelijk speelveld").
3. Eiser voert aan dat hij al hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd als herhaald en ingelast wenst te beschouwen.