ECLI:NL:RBNNE:2018:4642

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
18/840025-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen door jongeren in schoolomgeving

Op 5 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij een gewelddadig incident op school. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer, na een conflict over een gestolen telefoon, op 31 oktober 2017 in Groningen opgewacht en tijdens de les in zijn klas aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen die bevestigden dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer meermalen hebben geslagen en geschopt, zelfs toen het slachtoffer al op de grond lag en niet meer in staat was zich te verdedigen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 200 dagen, waarvan 198 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak om een veilige leeromgeving te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840025-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (nadat deze naar de grond was geslagen en/of gebracht) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) in/op en/of tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of gestampt en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met een voorwerp (een sleutel) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 302 Wetboek van Strafrecht jo.
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
Subsidiair
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen openlijk, te weten, in (de hal van) het schoolgebouw (/opleidingscentrum) van
[naam school] (gevestigd aan [straatnaam] ), in elk geval op
of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door hem - meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met een voorwerp
(een sleutel) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het
lichaam te slaan en/of te stompen, en/of (nadat die [slachtoffer 1] naar de grond
was geslagen en/of gebracht) - meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het
hoofd en/of (elders) in/op en/of tegen het lichaam te trappen en/of te
schoppen en/of te stampen;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem - meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met een voorwerp (een sleutel) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen, en/of (nadat die [slachtoffer 1] naar de grond was geslagen en/of gebracht) - meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) in/op en/of tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of te stampen;
2.
Primair
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen openlijk, te weten, in (de hal van) het schoolgebouw (/opleidingscentrum) van [naam school] (gevestigd aan [straatnaam] ), in elk geval op
of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door hem - meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met (een)
voorwerp(en) ((een) sleutel(s)) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op
en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
Subsidiair
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen en/of met kracht en/of met de
vuist(en) en/of met (een) voorwerp(en) ((een) sleutel(s)) op en/of tegen het
hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat een grote categorie (onafhankelijke) getuigen niet geconfronteerd zijn met foto's en geen namen hebben kunnen noemen. De raadsman heeft voorts opgemerkt dat de getuige [getuige 1] dezelfde nationaliteit heeft als aangever [slachtoffer 1] en bij aangever in de klas zit, waardoor hij geen onafhankelijke getuige is. Bovendien is uit de getuigenverklaringen gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat omtrent de oorzaak van het letsel van aangever [slachtoffer 1] en verdachtes aandeel in het ontstaan van dat letsel. Conclusie is dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte aangever [slachtoffer 2] zou hebben geslagen. Van een bijdrage door verdachte aan de openlijke geweldpleging ten aanzien van aangever [slachtoffer 2] is derhalve geen sprake.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, verdachte zich beroept op noodweer dan wel noodweerexces.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 21 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik gaf [slachtoffer 1] een klap.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 30 e.v. van dossier, Politie Noord-Nederland met nummer 2017288802/2017289764/2018019515 d.d. 13 februari 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op dinsdag 31 oktober 2017 liep ik rond 14:00 uur de klas uit van [naam school] aan [straatnaam] te Groningen. Aan het einde van de gang stond een groep van ongeveer tien jongens. Ik zag dat [verdachte] ook in die groep stond. Ik zag dat er twee jongens uit die groep zonder iets te zeggen direct op mij in begonnen te slaan. Zij sloegen mij met gebalde vuist op mijn hoofd. Terwijl de jongens mij sloegen, viel ik op de grond. Terwijl ik op de grond lag zag en voelde ik dat de rest van de jongens tegen mijn hoofd aan begonnen te schoppen toen ik op de grond lag. Ik voelde enorm veel pijn aan mijn hoofd. Door het harde slaan, schoppen en trappen ben ik mijn bewustzijn verloren. Ik zag dat één van de twee een sleutel in zijn hand hield. Ik voelde een scherp voorwerp hard tegen mijn achterhoofd aan slaan. Ik zag en voelde dat de rest van de jongens tegen mijn hoofd aan begonnen te schoppen toen ik op de grond lag. Ik voelde enorm veel pijn aan mijn hoofd. Door het harde slaan, schoppen en trappen ben ik mijn bewustzijn verloren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 december 2017, opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Vraag: Je zegt dat toen de les was afgelopen je 10 jongens zag staan en dat [verdachte] ook in die groep stond. Je zegt dat 2 jongens, zonder iets te zeggen je begonnen te slaan. Wie zijn deze 2 jongens.
Antwoord: [verdachte] en [medeverdachte 1] .
[verdachte] had iets in zijn hand, dat heb ik gezien. [medeverdachte 1] had ook iets in zijn hand. Ik voelde iets hards op mijn achterhoofd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 1] en ik kwamen uit ons klaslokaal en toen hebben ze ons geslagen. Met ze bedoel ik die ene jongen van de telefoon met vijf andere vrienden. Ik zag dat [slachtoffer 1] door alle jongens werd geslagen en getrapt. Hij viel op de grond. Daarna werd ik door drie jongens geslagen en geschopt. Sommigen hadden sleutels in hun handen, daar sloegen ze ons mee. Ik zag dat ze ook sloegen met hun vuisten. Ik voelde direct pijn aan mijn hoofd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 2 november 2017, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]
Ik zag dat [slachtoffer 1] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [slachtoffer 1] ) op de grond lag. Eén van de ruzieschoppers schopte hard tegen zijn hoofd aan. Het leek net alsof hij tegen een voetbal aan trapte.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 23 november 2017, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik hoorde [medeverdachte 2] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [medeverdachte 2] ) zeggen 'We steken jullie allemaal. Jullie gaan het zien!' Ik hoorde [medeverdachte 1] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] zeggen dat ze [slachtoffer 1] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [slachtoffer 1] ) zouden neerschieten. Toen [slachtoffer 2] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [slachtoffer 2] ) de klas uit kwam, hoorde ik [medeverdachte 2] zeggen: 'Laat je vriend komen, ik steek hem neer!' Ik zag dat iedereen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afging. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] raakte in het gezicht. Ik zag dat [slachtoffer 1] [verdachte] terug wilde slaan. Ik zag dat [slachtoffer 1] mis sloeg. Ik zag toen dat [verdachte] [slachtoffer 1] nog een keer sloeg. Ik weet niet waarmee [verdachte] [slachtoffer 1] sloeg, maar ik zag dat [slachtoffer 1] toen helemaal naar de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag en ik hoorde hij dat hij een raar snurkend geluid maakte. Ik zag dat [medeverdachte 2] toen met de onderkant van zijn werkschoenen op het hoofd van [slachtoffer 1] stampte. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] toen tegen zijn hoofd schopte. Dit was meer dan drie tot vier keer tegen het hoofd.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 16 januari 2018, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ga er niet omheen draaien: ik heb ook geslagen en geschopt.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 18 januari 2018, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik was boos. Mijn vrienden waren ook boos. Het was zo dat als we [slachtoffer 1] tegen zouden komen, we hem aan zouden spreken. Er hoefde dan maar 'iets te gebeuren' of we zouden wel slaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 1] en ik kwamen uit ons klaslokaal en toen hebben ze ons geslagen. Met ze bedoel ik die ene jongen van de telefoon met vijf andere vrienden. Ik werd door drie jongens geslagen en geschopt. Sommigen hadden sleutels in hun handen, daar sloegen ze ons mee. Ik zag dat ze ook sloegen met hun vuisten. Ik voelde direct pijn aan mijn hoofd
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 15 november 2017, opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik zag dat alle drie jongens [slachtoffer 2] sloegen met hun handen. Ik zag dat ze hem ook schopten tegen zijn hoofd en buik. Dat gebeurde met kracht, expres. Het was trappen zoals je hard schiet om een doelpunt te maken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 23 november 2017, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik hoorde [medeverdachte 2] zeggen 'We steken jullie allemaal. Jullie gaan het zien!' Ik zag dat iedereen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afgingen. Ik zag dat [medeverdachte 2] en [verdachte] [slachtoffer 2] begonnen te slaan en te schoppen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat door meerdere personen tegelijkertijd geweld is gepleegd tegen aangever. Verdachte erkent dat hij aangever heeft geschopt en geslagen. Dat verdachte zich slechts zou hebben verdedigd tegen agressie van aangever, zoals de verdediging heeft betoogd, blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat verdachte en de medeverdachten op aangever afgingen op het moment dat hij zijn klaslokaal verliet. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring te twijfelen. [getuige 1] is weliswaar een landgenoot en klasgenoot van aangever, maar is ook al lange tijd een bekende van verdachte. Zijn verklaring staat bovendien niet op zichzelf, maar wordt op essentiële onderdelen ondersteund door verklaringen van andere getuigen in het dossier.
Op basis van de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de getuigenverklaring van [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat verdachte en in ieder geval één van de medeverdachten meerdere malen tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] hebben getrapt. Uit de aard van het letsel en de genoemde verklaringen leidt de rechtbank voorts af dat deze trappen krachtig waren en met geschoeide voet.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is, dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is en letsel aan het hoofd gemakkelijk kan leiden tot de dood van een slachtoffer. Door op de hiervoor omschreven wijze te handelen heeft verdachte de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden bewust aanvaard. Geconcludeerd wordt dat verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood had en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld om van openlijke geweldpleging te spreken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de getuigenverklaring van [getuige 1] is gebleken dat verdachte aangever heeft geschopt en geslagen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 31 oktober 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] (nadat deze naar de grond was geslagen) meermalen met kracht en met geschoeide voet(en) tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam hebben getrapt en geschopt en
meermalen met kracht met de vuist(en) en met een voorwerp (een sleutel) tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam hebben geslagen en gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 31 oktober 2017 te Groningen openlijk, te weten, een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2]
door hem
- meermalen en met kracht met de vuisten en met een voorwerp tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam te slaan en te schoppen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte

Standpunt van officier van justitie
Volgens de officier van justitie komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Gelet op de getuigenverklaringen is van een situatie waarin verdachte en de andere drie medeverdachten zich moesten en mochten verdedigen tegen een aanval van aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] niet gebleken. Uit de verklaringen [getuige 1] en [medeverdachte 2] kan worden afgeleid dat verdachte en de medeverdachten aangever [slachtoffer 1] hebben opgewacht om verhaal te halen. Verder hebben onder andere aangever [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte en de medeverdachten de eerste klappen uitdeelden toen aangever [slachtoffer 1] de klas uitkwam en de gang opliep. Daarop heeft aangever [slachtoffer 1] geprobeerd zich te verdedigen door terug te slaan. Derhalve kan geen sprake zijn van een wederrechtelijke aanval waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.
Standpunt van verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman betoogd dat, in tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft aangevoerd, er geen sprake was van een vooropgezet plan aan de zijde van verdachte en de medeverdachten om aangever [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een lesje te leren. Voorafgaand aan de vechtpartij heeft aangever [slachtoffer 1] verdachte beschuldigd van het stelen van zijn telefoon en verdachte een klap tegen het hoofd gegeven met een sleutel in de hand. Verdachte heeft daar een flinke wond op zijn gezicht aan overgehouden en raakte daardoor hevig geëmotioneerd. Deze emotionele reactie van verdachte wordt bevestigd door getuige [getuige 4] . Verdachte is op school gebleven omdat hij nog lessen had. Zijn vrienden zagen de wond op zijn gezicht en wilden weten wat er gebeurd was. Niet veel later liep aangever [slachtoffer 1] , zodra zijn les afgelopen was, direct met een sleutel in de hand richting verdachte en heeft hij verdachte wederom een klap gegeven. Toen heeft verdachte, in reactie daarop, aangever [slachtoffer 1] een klap gegeven. Daarop is er een gevecht ontstaan. Derhalve heeft verdachte (enkel) gereageerd op het wederrechtelijk handelen van aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft proportioneel gehandeld door te reageren met één klap en door vervolgens van het gevecht weg te lopen.
Oordeel van rechtbank
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens het lijf, eerbaarheid of goed van verdachte, waartegen verdachte zich moest verdedigen. Deze verdediging moet dan ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte uit het niets werd aangevallen door aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij boos was op aangever omdat deze hem ten onrechte had beschuldigd van diefstal en hem een kras in zijn gezicht had toegebracht. Uit de verklaring van (onder meer) medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat verdachten verhaal wilden halen bij aangever en dat zij vervolgens op de gang voor zijn klaslokaal hebben gewacht tot de les afgelopen was. Verdachte heeft bovendien verklaard dat er maar iets hoefde te gebeuren of ze zouden gaan slaan. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte uit was op een confrontatie met aangever en dat hij er van uitging dat door hen geweld zou worden gebruikt. Reeds hierom kan een beroep op noodweer(exces) niet slagen.
Het bewezen verklaarde levert op:

1. Primair: medeplegen van poging tot doodslag;

2. Primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie van 300 dagen waarvan 298 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in preventieve hechtenis heeft doorgebracht en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan een meldplicht bij de jeugdreclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op aangever [slachtoffer 1] , alsmede aan openlijke geweldpleging gericht tegen diens klasgenoot [slachtoffer 2] . Na een incident tussen aangever [slachtoffer 1] en verdachte over een gestolen telefoon hebben verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer op school tijdens de les in zijn klas opgezocht om verhaal te halen. In de gang van de school kwam het tot een vechtpartij en het slachtoffer is hierbij onder meer meermalen hard in het gezicht getrapt, nadat hij op de grond was gevallen en het bewustzijn had verloren. Uit diverse getuigenverklaringen is naar voren gekomen dat verdachte en zijn medeverdachte zijn doorgegaan met slaan en schoppen toen het slachtoffer reeds buiten bewustzijn was en zich niet meer kon verweren. Het geweld is pas gestopt, toen een medeleerlinge ingreep.
Het slachtoffer is vervolgens door ter plaatse gekomen ambulancepersoneel verzorgd. Eén van zijn tanden bleek door het geweld te zijn afgebroken. Ook had hij een afdruk van een schoen in zijn wang staan.
Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachten kwalijk dat zij ernstig geweld hebben gebruikt op school, in bijzijn van medeleerlingen en docenten. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en vergroot gevoelens van onveiligheid, in het bijzonder bij de leerlingen en docenten van de school. Een school is een plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen.
De bewezenverklaarde feiten zijn ernstige feiten waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank er ten gunste van verdachte rekening mee gehouden dat het feit een jaar geleden is gepleegd en ook voor verdachte grote gevolgen heeft gehad, aangezien hij van school is verwijderd en hij de opleiding die hij daar volgde daardoor niet heeft kunnen afmaken. Ook is rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte - voordat hij de feiten pleegde - niet eerder was veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering. Gebleken is dat verdachte na het plegen van de feiten is veroordeeld voor een vermogensdelict, in verband waarmee hij sinds december 2017 onder toezicht van de jeugdreclassering staat. Volgens de Raad en de jeugdreclassering heeft verdachte zich het afgelopen half jaar positief ontwikkeld: hij werkt, gaat een nieuwe opleiding volgen, heeft afstand genomen van antisociale jongeren en heeft een adequate vrijetijdsbesteding. Ouders hebben zicht op verdachte en hij werkt goed mee aan de lopende jeugdreclasseringsmaatregel. Deze factoren zullen de kans op herhaling verlagen.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat enkel een deels voorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de officier van justitie geëist, onvoldoende recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten. Zij acht een onvoorwaardelijke werkstaf passend. Daarnaast zal de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, zij het van kortere duur dan door de officier van justitie geëist. Voor een meldplicht bij de jeugdreclassering ziet de rechtbank geen aanleiding, nu er reeds een jeugdreclasseringsmaatregel loopt tot 2 januari 2020.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
198 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M. Brinksma en mr C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2018.
Mr. Brinksma en mr. Krijger zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.