ECLI:NL:RBNNE:2018:4625

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
18-840027-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging op school

Op 5 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadig incident op school. De zaak betreft een conflict dat ontstond na een incident over een gestolen telefoon. De verdachte en medeverdachten hebben het slachtoffer, [slachtoffer 1], op school tijdens de les in zijn klas opgezocht om verhaal te halen. Tijdens de confrontatie is het slachtoffer meermalen hard in het gezicht getrapt en geslagen, zelfs nadat hij op de grond lag en buiten bewustzijn was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag en openlijk geweld plegen tegen personen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 198 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een werkstraf van 80 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-840027-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.E. Klatter, advocaat te Veendam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (nadat deze naar de grond was geslagen en/of gebracht) meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) in/op en/of tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of gestampt en/of meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met een voorwerp (een sleutel) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen openlijk, te weten, in (de hal van) het schoolgebouw (/opleidingscentrum) van [naam school] (gevestigd aan de [straatnaam] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door hem
- meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met een voorwerp (een sleutel) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen, en/of (nadat die [slachtoffer 1] naar de grond was geslagen en/of gebracht)
- meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) in/op en/of tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of te stampen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem
- meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met een voorwerp (een sleutel) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen, en/of (nadat die [slachtoffer 1] naar de grond was geslagen en/of gebracht)
- meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) in/op en/of tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of te stampen;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen openlijk, te weten, in (de hal van) het schoolgebouw (/opleidingscentrum) van [naam school] (gevestigd aan de [straatnaam] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door hem
- meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met (een) voorwerp(en) ((een) sleutel(s)) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen/trappen en/of te schoppen/trappen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2017 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en) en/of met (een) voorwerp(en) ((een) sleutel(s)) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen/trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte vrijgesproken moet worden van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe allereerst opgemerkt dat getuige [getuige 1] aangever al heel lang kent en dus een vriend is van aangever en daardoor geen onafhankelijke getuige is. Ook worden delen van de verklaring van getuige [getuige 1] , zoals het roepen van verdachte over mensen neersteken, niet door andere getuigen bevestigd. Voorts heeft zij aangevoerd dat verdachte, om medeverdachte [medeverdachte 1] te ontzetten, aangever een stomp tegen het gezicht heeft gegeven. Dit kan niet gekwalificeerd worden als een poging tot doodslag, hoogstens als openlijke geweldpleging dan wel mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte geweld heeft gepleegd tegen aangever. Van een bijdrage door verdachte aan de openlijke geweldpleging ten aanzien van aangever [slachtoffer 2] is derhalve geen sprake.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair en 2 ten laste gelegde, verdachte zich beroept op noodweer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 21 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb zelf ook gevochten. Ik heb [slachtoffer 1] een paar keer geslagen. Ik had die dag een rood vest aan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 30 e.v. van dossier Politie Noord-Nederland met nummer 2017288802/2017289764/2018019515 d.d. 13 februari 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op dinsdag 31 oktober 2017 rond 14:00 uur liep ik de klas uit van mijn school, [naam school] aan de [straatnaam] te Groningen. Ik zag en voelde dat de rest van de jongens tegen mijn hoofd aan begonnen te schoppen toen ik op de grond lag. Ik voelde enorm veel pijn aan mijn hoofd. Door het harde slaan, schoppen en trappen ben ik mijn bewustzijn verloren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 1] en ik kwamen uit ons klaslokaal en toen hebben ze ons geslagen. Met ze bedoel ik die ene jongen van de telefoon met vijf andere vrienden. Ik zag dat [slachtoffer 1] door alle jongens werd geslagen en getrapt. Hij viel op de grond. Sommigen hadden sleutels in hun handen, daar sloegen ze ons mee. Ik zag dat ze ook sloegen met hun vuisten. Ik voelde direct pijn aan mijn hoofd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 2 november 2017, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik zag dat [slachtoffer 1] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [slachtoffer 1] ) op de grond lag. Eén van de ruzieschoppers schopte hard tegen zijn hoofd aan. Het leek net alsof hij tegen een voetbal aan trapte.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 4 november 2017, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Drie personen hebben [slachtoffer 1] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [slachtoffer 1] ) tegen de grond gewerkt en tegen zijn hoofd en in zijn buik geschopt. Ik denk dat ze 7 à 8 keer tegen zijn hoofd hebben aangeschopt. Dat gebeurde met kracht. Eén persoon had een rood vest aan.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 23 november 2017, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik hoorde [verdachte] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [verdachte] ) zeggen 'We steken jullie allemaal. Jullie gaan het zien!' Ik hoorde [medeverdachte 2] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [medeverdachte 2] ) en [verdachte] zeggen dat ze [slachtoffer 1] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [slachtoffer 1] ) zouden neerschieten. Toen [slachtoffer 2] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [slachtoffer 2] ) de klas uit kwam, hoorde ik [verdachte] zeggen: 'Laat je vriend komen, ik steek hem neer!' Ik zag dat iedereen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afging. Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] raakte in het gezicht. Ik zag dat [slachtoffer 1] [medeverdachte 1] terug wilde slaan. Ik zag dat [slachtoffer 1] mis sloeg. Ik zag toen dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] nog een keer sloeg. Ik weet niet waarmee [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] sloeg, maar ik zag dat [slachtoffer 1] toen helemaal naar de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag en ik hoorde hij dat hij een raar snurkend geluid maakte. Ik zag dat [verdachte] toen met de onderkant van zijn werkschoenen op het hoofd van [slachtoffer 1] stampte. Ik zag dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] toen tegen zijn hoofd schopte. Dit was meer dan drie tot vier keer tegen het hoofd.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 17 januari 2018, opgenomen op pagina 192 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb [slachtoffer 1] (opm. rechtbank: hiermee wordt bedoeld: [slachtoffer 1] ) een stomp op de wang te geven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 1] en ik kwamen uit ons klaslokaal en toen hebben ze ons geslagen. Met ze bedoel ik die ene jongen van de telefoon met vijf andere vrienden. Ik werd door drie jongens geslagen en geschopt. Sommigen hadden sleutels in hun handen, daar sloegen ze ons mee. Ik zag dat ze ook sloegen met hun vuisten. Ik voelde direct pijn aan mijn hoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 23 november 2017, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik hoorde [verdachte] zeggen 'We steken jullie allemaal. Jullie gaan het zien!' Toen [slachtoffer 2] de klas uit kwam, hoorde ik [verdachte] zeggen: 'Laat je vriend komen, ik steek hem neer!' Ik zag dat iedereen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afgingen. Ik zag dat [verdachte] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] begonnen te slaan en te schoppen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verklaring van Politie Noord-Nederland d.d. 16 januari 2018, opgenomen op pagina 184 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben vervolgens met een vriend van [slachtoffer 1] gaan vechten. Ik heb hem weggeduwd en geslagen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat door meerdere personen tegelijkertijd geweld is gepleegd tegen aangever, dat verdachte deel uitmaakte van deze groep en ook geweld heeft gebruikt. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat verdachte vooraf had gedreigd met geweld en dat de verdachten op aangever afgingen op het moment dat hij zijn klaslokaal verliet. De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring te twijfelen, zoals de verdediging heeft betoogd. [getuige 1] is niet alleen bevriend met aangever [slachtoffer 1] , maar ook met verdachte. Zijn verklaring staat bovendien niet op zichzelf, maar wordt op essentiële onderdelen ondersteund door verklaringen van andere getuigen in het dossier.
Uit hetgeen hierboven staat vermeld volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten gericht op de gewelddadige handelingen.
Uit de bewijsmiddelen is niet komen vast te staan dat verdachte zogenaamd vol opzet had op de dood van aangever. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of er sprake was van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en in ieder geval één van de medeverdachten meerdere malen tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] hebben getrapt. Deze trappen waren krachtig en werden gegeven met geschoeide voet.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is, dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is en letsel aan het hoofd gemakkelijk kan leiden tot de dood van een slachtoffer. De hiervoor vastgestelde handelswijze van verdachte riep de aanmerkelijke kans in het leven dat een dergelijk vitaal lichaamsdeel zou worden beschadigd en dat aangever [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
De gedragingen van verdachte jegens [slachtoffer 1] zijn naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de levensberoving van aangever [slachtoffer 1] dat niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op vorenbedoeld gevolg ook heeft aanvaard. Gelet op het voorgaande heeft verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever [slachtoffer 1] van het leven zou beroven zodat zijn opzet tenminste in voorwaardelijke zin daarop gericht was. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag in vereniging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld om van openlijke geweldpleging te spreken. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij aangever heeft weggeduwd en geslagen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 31 oktober 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] (nadat deze naar de grond was geslagen) meermalen met kracht en met geschoeide voet(en) tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam hebben getrapt en geschopt en
meermalen met kracht met de vuist(en) en met een voorwerp (een sleutel) tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam hebben geslagen en gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 31 oktober 2017 te Groningen openlijk, te weten, een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2]
door hem
- meermalen en met kracht en met de vuisten en met een voorwerp tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam te slaan en te schoppen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte

Standpunt van officier van justitie
Volgens de officier van justitie komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Gelet op de getuigenverklaringen is van een situatie waarin verdachte en de andere drie medeverdachten zich moesten en mochten verdedigen tegen een aanval van aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] niet gebleken. Uit de verklaringen van [getuige 1] en verdachte kan worden afgeleid dat verdachte en de medeverdachten aangever [slachtoffer 1] hebben opgewacht om verhaal te halen. Verder hebben onder andere aangever [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte en de medeverdachten de eerste klappen uitdeelden toen aangever [slachtoffer 1] de klas uitkwam en de gang opliep. Daarop heeft aangever [slachtoffer 1] pas geprobeerd zich te verdedigen door terug te slaan. Derhalve kan geen sprake zijn van een wederrechtelijke aanval waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.
Standpunt van verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om te gaan vechten terwijl hij samen met de medeverdachten op de gang stond te praten. Het is verdachte en de medeverdachten overkomen: zij werden plotseling aangevallen en hebben zich enkel verdedigd. Verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn en andermans lijf. Verdachte heeft aangever van medeverdachte [medeverdachte 1] afgetrokken, nadat deze bovenop [medeverdachte 1] was gesprongen. Daarop werd verdachte aangevallen door een van de vrienden van aangever [slachtoffer 1] : een jongen met een legerbroek. Verdachte heeft toen de jongen weggeduwd en geslagen.
Oordeel van rechtbank
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens het lijf, eerbaarheid of goed van verdachte, waartegen verdachte zich moest verdedigen. Deze verdediging moet dan ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte als eerste werd aangevallen door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Uit de verklaring van verdachte (op pagina 188 van het dossier) volgt dat hij en de medeverdachten aangever wilden aanspreken op de wond die hij medeverdachte [medeverdachte 1] had toegebracht. Verdachte verklaart dat ze actief op zoek zijn gegaan naar aangever, hem in zijn klaslokaal hebben aangesproken en uiteindelijk op de gang hebben gewacht totdat de les van aangever afgelopen zou zijn. Blijkens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] hoefde er bovendien maar 'iets' te gebeuren en dan zouden ze aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] slaan. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat, terwijl verdachte en de medeverdachten voorafgaand aan het gevecht op de gang stonden te wachten, er door verdachte werd gezegd dat 'ze iedereen zouden neersteken' en 'ze het allemaal wel zouden gaan zien'. De voorgaande gedragingen kunnen niet anders worden geduid dan dat verdachte en de medeverdachte op 31 oktober 2017 bewust de confrontatie hebben gezocht met aangever en dat zij er van uitgingen dat daarbij geweld zou worden gebruikt. Aldus wordt het beroep op noodweer verworpen.
Het bewezen verklaarde levert op:

1. Primair: medeplegen van een poging tot doodslag;

2. Primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primir en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie van 300 dagen waarvan 298 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van de tijd die verdachte reeds in preventieve hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij dient verdachte zich te houden aan de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals de Raad voor de Kinderbescherming die in het advies d.d. 14 september 2018 geadviseerd heeft. Tevens acht de officier van justitie voor verdachte een meldplicht bij de jeugdreclassering van belang.
Daarbij heeft de officier van officier van justitie gelet op de justitiële documentatie van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, de ernst van het feiten en het taakstrafverbod ex artikel 22b in samenhang met artikel 77ma Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met het feit dat verdachte lijdende is aan PDDNOS. Uit de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming is gebleken dat daardoor bij hem het inlevingsvermogen volledig ontbreekt. Hij is niet empathisch en voelt situaties onvoldoende aan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , alsmede aan openlijke geweldpleging tegen diens klasgenoot [slachtoffer 2] . Na een incident tussen aangever [slachtoffer 1] en verdachte [medeverdachte 1] over een gestolen telefoon hebben verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer op school tijdens de les in zijn klas opgezocht om verhaal te halen. In de gang van de school kwam het tot een vechtpartij en het slachtoffer is hierbij onder meer meermalen hard in het gezicht getrapt, nadat hij op de grond was gevallen en het bewustzijn had verloren. Uit diverse getuigenverklaringen is naar voren gekomen dat verdachte en zijn medeverdachte zijn doorgegaan met slaan en schoppen toen het slachtoffer reeds buiten bewustzijn was en zich niet meer kon verweren. Het geweld is pas gestopt, toen een medeleerlinge ingreep. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is vervolgens door ter plaatse gekomen ambulancepersoneel verzorgd. Eén van zijn tanden bleek door het geweld te zijn afgebroken. Ook had hij een afdruk van een schoen in zijn wang staan.
Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en vergroot gevoelens van onveiligheid, in het bijzonder bij de leerlingen en docenten van de school waar het strafbare feit zich afspeelde. Een school is bij uitstek een plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen.
De bewezenverklaarde feiten zijn ernstige feiten waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de gevolgen die het bewezenverklaarde voor verdachte heeft gehad. Zo is verdachte van school gestuurd, hetgeen voor verdachte ingrijpend was, zoals gebleken is uit het adviesrapport van de Raad van de Kinderbescherming van 14 september 2018, van welk rapport de rechtbank de conclusies grotendeels heeft overgenomen.
Na een schooljaar thuis te hebben gezeten, was hij net weer op een nieuwe school begonnen. Tot aan de strafbare feiten functioneerde verdachte hier positief en hij had het naar zijn zin op school. Als gevolg van verdachtes betrokkenheid bij de incidenten op 31 oktober 2017 is verdachte verwijderd van school, waarna hij de rest van het schooljaar opnieuw thuis heeft gezeten. Ten aanzien van de overige leefgebieden zijn er geen grote zorgen geconstateerd. Gelet op het feit dat verdachte lange tijd niet naar school is geweest, acht de Raad voor de Kinderbescherming toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering passend voor verdachte. Van belang is dat de schoolgang van verdachte langere tijd gevolgd wordt en dat hij ondersteund en begeleid wordt. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering en het volgen van onderwijs.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank er ten slotte rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat enkel een deels voorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de officier van justitie geëist, onvoldoende recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten. Zij acht een onvoorwaardelijke werkstaf passend. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, zij het van kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank naast de voorwaardelijke jeugddetentie een onvoorwaardelijke taakstraf oplegt. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Aan de voorwaardelijke straf verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
198 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende en door de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te bepalen periode meldt bij de jeugdreclassering en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
2. dat veroordeelde (volgens lesrooster) onderwijs volgt.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.B.W. Venema en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2018.
Mr. Brinksma en mr. Krijger zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.