ECLI:NL:RBNNE:2018:4624

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
18/820377-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van bierkratten uit tuin met inklimming

Op 1 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal van twee bierkratten uit de tuin van de aangeefster in Groningen. De verdachte heeft op 14 september 2018 de bierkratten weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de tuin heeft verschaft door middel van inklimming, maar heeft hem vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal, gebaseerd op de aangifte van de aangeefster en de verklaring van een getuige die de verdachte over de schutting zag klimmen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na zes maanden. De officier van justitie had deze maatregel gevorderd, gezien de recidive van de verdachte en zijn omvangrijke justitiële documentatie. De verdediging pleitte voor een kortere gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van de verdachte.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat de verdachte al een aanzienlijke vrijheidsbenemende maatregel opgelegd kreeg. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen toegepast en de uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820377-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/820177-18 en 18/820241-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. de Groene, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Groningen (vanuit een afgesloten
tuin aan/nabij de [straatnaam] ) twee bierkratten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen bierkratten onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van inklimming;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
Subsidiair
hij op of omstreeks 14 september 2018 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (vanuit een
afgesloten tuin aan/nabij de [straatnaam] ) twee bierkratten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg
te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming, - zich naar een tuin aan de [straatnaam] heeft begeven en/of - over de schutting van een tuin is geklommen en/of - twee bierkratten in/uit een tuin heeft gepakt en/of - met twee bierkratten (vanuit een tuin) over een schutting is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde diefstal door middel van inklimming. Uit de aangifte blijkt dat tegen de schutting van aangeefster twee tuinstoelen waren geplaatst om makkelijk over de schutting te kunnen klimmen. Tevens wordt door getuige [getuige] verklaard dat hij verdachte over de schutting van een andere woning heeft zien klimmen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de bierkratten in eigendom aan aangeefster [slachtoffer] toebehoren. In de verklaring van getuige [getuige] wordt gesproken over Hertog Jan-bierkratten, aangeefster spreekt hier niet over. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat er in een studentenbuurt wel meer bierkratten in tuinen staan. Voorts wijst de raadsvrouw erop dat enkel de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd voor juist moet worden gehouden en niet de verklaringen die verdachte bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd. Verdachte beheerst de Nederlandse taal niet goed en heeft bij de politie en rechter-commissaris geen gebruik kunnen maken van een tolk.
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde voor wat betreft de inklimming.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 14 september 2018, opgenomen in het dossier met nummer 2018243510 d.d. 15 september 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , wonende [straatnaam] , [woonplaats] :
Op 14 september 2018 zag ik dat er twee bierkratten met daarin lege bierflesjes meegenomen waren uit mijn tuin. Ik ben om de woning heengelopen en zag aan de andere kant van de tuinschutting twee bierkratten op de grond staan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 15 september 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik zag op 14 september 2018 een man lopen in de tuin op het adres [straatnaam] te Groningen. Ik zag dat de man twee kratjes bier van het merk Hertog Jan pakte. Kort hierop zag ik dat dezelfde man bij de buurvrouw aan de [straatnaam] te Groningen over de schutting probeerde te klimmen. Ik ben naar buiten gerend en zag in het gangetje richting de [straatnaam] twee bierkratten van het merk Hertog Jan staan. Toen ik op de [straatnaam] aankwam zag ik dat mijn huisgenoten boven op een man lagen. Dit was de man die ik had gezien in de tuin en die had geprobeerd over de schutting te klimmen bij de buurvrouw. Ik heb vervolgens gewacht bij deze man op de politie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van Politie Noord-Nederland d.d. 14 september 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende:
Wij werden naar de Rembrandt van Rijnsstraat te Groningen gestuurd, waar een persoon was staande gehouden die een diefstal had gepleegd. Wij hebben aangehouden: [verdachte] , geboren: [geboortedatum] 1982.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft ontkend de bierkratten uit de tuin van aangeefster te hebben weggenomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 14 september 2018 een ommetje door de wijk Kostverloren heeft gemaakt maar niet in de tuin van aangeefster is geweest. Uit de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] leidt de rechtbank echter af dat verdachte wel in de tuin van aangeefster is geweest. Vervolgens heeft verdachte twee bierkratten weggenomen uit de tuin van aangeefster en de bierkratten in een brandgang richting de [straatnaam] gezet. Door aldus te handelen heeft verdachte de bierkratten zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken en er zelf als heer en meester over beschikt, dat sprake is van een voltooide diefstal. Uit de aangifte noch uit de verklaring van [getuige] is gebleken dat verdachte de bierkratten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming. Van dat onderdeel van de tenlastelegging spreekt de rechtbank verdachte vrij.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Aangezien de rechtbank de bewezenverklaring niet baseert op de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring, laat de rechtbank het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van de afwezigheid van een tolk bij dat verhoor buiten beoordeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 september 2018 te Groningen vanuit een tuin aan de [straatnaam]
twee bierkratten, die aan een ander toebehoren, te weten [slachtoffer] , heeft weggenomen, met het oogmerk om die zich wederrechtelijke toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorlopige hechtenis. Daarbij acht de officier van justitie een tussentijdse beoordeling na één jaar noodzakelijk. De officier van justitie heeft hierbij gelet op de recidive ten aanzien van diefstal, de omvangrijke justitiële documentatie van verdachte en het advies van de reclassering in de rapportage van 15 oktober 2018.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen ISD-maatregel dient te worden opgelegd in verband met het ontbreken van motivatie bij verdachte. De raadsvrouw heeft daarom, mede gelet op de recidive, gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf van drie tot vier weken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien wel een ISD-maatregel wordt opgelegd door de rechtbank, een tussentijdse toetsing dient plaats te vinden na een half jaar in plaats van één jaar. Het slagen van de ISD-maatregel hangt immers af van de motivatie van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal door uit de tuin van aangeefster twee bierkratten weg te nemen. Vermogensdelicten zijn kwalijke feiten. Zij veroorzaken naast schade vaak ook veel hinder voor de gedupeerden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de omvangrijke justitiële documentatie van verdachte van 3 oktober 2018. Daaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en al eerder een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. Eerdere behandelingen hebben er niet toe geleid dat verdachte geen strafbare feiten meer heeft gepleegd.
Uit het rapport van de reclassering van 15 oktober 2018 blijkt dat verdachte een zwervend bestaan leidt in de stad Groningen. Er is bij hem zwakbegaafdheid of lichte zwakzinnigheid vastgesteld. Ook zijn er duidelijke aanwijzingen dat er sprake is van alcoholproblematiek en mogelijk ook van afhankelijkheid van het gebruik van cannabis. Verdachte pleegt sinds lange tijd vermogensdelicten. Hij is moeilijk te bereiken voor de reclassering. Na de eerste ISD-maatregel heeft verdachte opnieuw kansen gekregen (waaronder een geschikt aanbod van FPA Eikenstein en reclasseringstoezichten) om te komen tot gedragsveranderingen. Deze kansen heeft hij niet gegrepen en is teruggevallen in zijn oude leefstijl. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog, evenals het risico op onttrekken aan voorwaarden. Daarom adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en deze, indien mogelijk, na een half jaar te toetsen. FPA Eikenstein heeft toegezegd dat verdachte opnieuw geplaatst kan worden. De reclassering ziet deze instelling als een gepaste klinische setting, temeer daar al enige diagnostische informatie bekend is over de persoon van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op het reclasseringsrapport en de eerdere veroordelingen moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan, terwijl de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist. Gelet op de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers is de officier van justitie ook bevoegd tot het vorderen van oplegging van de ISD-maatregel. Aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank aldus voldaan.
Hoewel de laatste ISD-maatregel in februari van dit jaar is afgerond, ziet de rechtbank aanleiding opnieuw deze maatregel aan verdachte op te leggen. De rechtbank acht daarvoor relevant dat door de deskundigen ter terechtzitting is meegedeeld dat een ISD-maatregel volgens hen de enige passende oplossing is voor verdachte nu hij zich aan een eventuele ambulante behandeling zeer waarschijnlijk zal onttrekken. Bovendien is er ten opzichte van de vorige maatregel nu meer informatie omtrent de diagnostiek van verdachte voorhanden zodat sneller een passend traject kan worden gezocht.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank oplegging van de maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte, zonder aftrek van voorlopige hechtenis. Voorts bepaalt de rechtbank overeenkomstig het advies van de reclassering dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling plaatsvindt. De officier van justitie dient derhalve zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank te berichten over de noodzakelijkheid of wenselijkheid van het voortduren van de maatregel.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 23 mei 2018 onder parketnummer 18/820177-18, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 juni 2018.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 4 juli 2018 onder parketnummer 18/820241-18, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 juli 2018.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummers 18/820177-18 en 18/820241-18.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormelde vonnissen gestelde algemene voorwaarden niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen echter afwijzen omdat verdachte reeds een vrijheidsbenemende maatregel van aanzienlijke duur opgelegd krijgt, waardoor de rechtbank tenuitvoerlegging - daarnaast - van een gevangenisstraf niet opportuun vindt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het openbaar ministerie zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de noodzakelijkheid of wenselijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummers 18/820177-18 en 18/820241-18
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van:
- de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 23 mei 2018;
- de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 4 juli 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2018.
Mr. Th.A. Wiersma en mr. M.S. van den Berg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.