ECLI:NL:RBNNE:2018:4586

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
18/730184-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige vrouw voor gewapende overval op snackbar met toepassing van adolescentenstrafrecht

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 13 november 2018 een 21-jarige vrouw uit Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 183 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht opgelegd, inclusief een meldplicht bij de jeugdreclassering en een ambulante behandelverplichting. Daarnaast is de vrouw veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren. De rechtbank achtte bewezen dat zij op 30 en 31 augustus 2016 een snackbar in Leeuwarden heeft overvallen, waarbij zij de eigenaren onder bedreiging van een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gedwongen tot de afgifte van contant geld. De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar breuk met criminele contacten en haar huidige behandeling voor haar problematiek. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar heeft de onvoorwaardelijke jeugddetentie afgewezen, omdat dit de positieve ontwikkeling van de verdachte zou doorkruisen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoeding van €300,00 toegewezen aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730184-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 30 augustus 2016 en 31 augustus 2016 te Leeuwarden in snackbar "[benadeelde partij]", gevestigd aan of bij de [straatnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld
(ongeveer 300 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, met medeneming van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) (en daarbij een helm op haar hoofd dragende) naar de
toegangsdeur van het pand, waarin die snackbar "[benadeelde partij]" is gevestigd, is gelopen en/of (vervolgens) dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft gericht op die [slachtoffer 2] en/of het pand van die snackbar "[benadeelde partij]" is binnengegaan en/of aldaar die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft getoond en/of vervolgens die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "Give me money!", althans
woorden van gelijke aard of strekking, en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] onder vertoon van dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft gevolgd tot bij de kassa en/of de vitrine (alwaar de kassa zich bevond).

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft bewezenverklaring van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste feit gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0100-2016250840-1, d.d. 2 september 2016, opgenomen op pagina 86 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016250840, d.d. 18 september 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, nummer PL0100-2016251624-1, d.d. 2 september 2016, opgenomen op pagina 89 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016250840, d.d. 18 september 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode omvattende de dagen 30 augustus 2016 en 31 augustus 2016 te Leeuwarden in snackbar "[benadeelde partij]", gevestigd aan de [straatnaam] met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten 300 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte met medeneming van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en daarbij een helm op haar hoofd dragende naar de toegangsdeur van het pand, waarin die snackbar "[benadeelde partij]" is gevestigd, is gelopen en vervolgens dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 2] en het pand van die snackbar "[benadeelde partij]" is binnengegaan en aldaar die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en vervolgens die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "Give me money!" en vervolgens die [slachtoffer 1] onder vertoon van dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gevolgd tot bij de kassa.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om conform het advies van de reclassering het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht en met aan de voorwaardelijke straf gekoppeld de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, inhoudende een meldplicht bij de jeugdreclassering, en een ambulante behandelverplichting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie, maar om een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden op te leggen. Verder heeft hij verzocht om conform het advies van de reclassering aan de voorwaardelijk op te leggen jeugddetentie de bijzondere voorwaarden te koppelen van reclasseringstoezicht, inhoudende een meldplicht bij de jeugdreclassering, een ambulante behandelverplichting en de verplichting tot schadevergoeding aan het slachtoffer. Hij heeft daartoe gesteld dat verdachte nu in een geheel andere situatie zit dan ten tijde van het feit. Zij heeft gebroken met de foute vrienden uit haar verleden en is inmiddels moeder geworden van een zoontje voor wie zij alleen de zorg draagt. Zij gaat naar school en verblijft bij Fier Fryslân waar zij ook wordt behandeld voor haar problematiek. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou de positieve lijn doorkruisen die verdachte heeft ingezet.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het adolescentenstrafrecht toegepast dient te worden. Zij vindt daartoe aanleiding in de leeftijd van verdachte (19 jaren) en het feit dat zij first offender is. Tevens weegt mee dat het onderhavige agressiedelict past bij een niet volledig ontwikkelde gewetensfunctie. Hierdoor is het van belang dat deze verdachte enerzijds doordrongen raakt van het strafwaardige van haar handelen ter voorkoming van recidive, maar anderzijds ook een toekomstperspectief behoudt om zich verder positief te ontwikkelen.
Deze strafdoelen worden in het onderhavige geval het beste bereikt door toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een snackbar. Zij wilde indruk maken op haar ex-vriend door aan hem te laten zien dat zij een overval durfde te plegen. Vermomd in donkere kleding en met een integraalhelm op haar hoofd is zij vlak voor sluitingstijd naar de bewuste snackbar gegaan en heeft daar de eigenaar en zijn vrouw onder bedreiging van een luchtdrukpistool een geldbedrag van ongeveer 300 euro afhandig gemaakt. Zoals uit de aangiftes blijkt, heeft de overval en de bedreiging met het wapen veel angst bij de slachtoffers veroorzaakt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan langdurige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dit soort feiten brengen bovendien gevoelens van angst, onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving. De rechtbank acht dit dan ook een ernstig strafbaar feit, waarvoor verdachte verantwoordelijk is.
Een dergelijk feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel de oplegging van een langdurige jeugddetentie.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Ook houdt de rechtbank rekening met haar jeugdige leeftijd. Eveneens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte tijdens haar verhoren bij de politie een coöperatieve houding heeft aangenomen. Uit het opgemaakte reclasseringsrapport blijkt dat het inmiddels goed gaat met verdachte. Zij heeft gebroken met haar criminele contacten uit het verleden, is moeder geworden van een zoontje voor wie zij alleen de zorg draagt. Ook gaat zij naar school, woont zij bij Fier Fryslân en volgt zij daar een behandeling.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank verdachte niet veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank acht het van belang dat de al ingezette positieve ontwikkeling van verdachte wordt voortgezet. Deze positieve ontwikkeling zou bij een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden doorkruist en mogelijk teniet worden gedaan. Dit acht de rechtbank niet in het belang van verdachte en de samenleving.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, naast een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, ook een taakstraf van 140 uren op zijn plaats is. De rechtbank overweegt daartoe dat de voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd om verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat verdachte de directe gevolgen van haar handelen ondervindt door, naast haar schooltijd, tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 500,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 500,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij], tot een bedrag van € 500,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gevorderd tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu de schade een bedrag van
€ 300,00 bedroeg.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [benadeelde partij] heeft de officier van justitie aangegeven dat het de bedoeling is van alle benadeelde partijen dat slechts eenmaal een bedrag aan schadevergoeding wordt betaald.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde op te leggen om het door verdachte verkregen financieel voordeel uit het strafbare feit terug te betalen aan het slachtoffer tot een bedrag van € 300,00, en de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte een bedrag van € 300,00 heeft buitgemaakt bij de overval en dat dit bedrag toebehoorde aan [slachtoffer 1].
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het feit. De rechtbank zal een gedeelte van de vordering toewijzen en wel tot een bedrag van € 300,00 aan materiële schade, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2016. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de geleden schade reeds is toegewezen aan benadeelde partij [slachtoffer 1], zal de rechtbank de vorderingen van [slachtoffer 2] en [benadeelde partij] afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

jeugddetentie voor de duur van 183 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie,
een gedeelte, groot 180 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen een week na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, afdeling jeugdreclassering, Tesselschadestraat 2, 8913 HB Leeuwarden ([telefoonnummer]), en zich hierna zal blijven melden zo frequent en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
2. dat de veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een behandeling voor haar problematiek bij Fier Fryslân of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 140 uren, te verrichten binnen 12 maanden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 70 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2016.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B Jansen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. K. Post en mr H.G. Punt, rechters, bijgestaan door L. Palstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2018.
Mr. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.