ECLI:NL:RBNNE:2018:4554

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
18/830144-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen

Op 2 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. De zaak vond plaats in Woldendorp op 11 april 2016, waar de verdachte samen met een medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een Opel Corsa door brandbare vloeistoffen in de auto te gooien. De brand resulteerde in schade aan de auto en er was een reëel gevaar dat de brand zou overslaan naar de nabijgelegen woning, waar op dat moment mensen sliepen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging van opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. De verdachte werd bijgestaan door een raadsman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door een officier van justitie. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, met vervangende hechtenis van 90 dagen bij niet-naleving, en een geldboete van € 550,-. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot strafvermindering. De uitspraak benadrukte de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830144-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2018.
Verdachte is niet verschenen. Wel is ter terechtzitting verschenen de raadsman van verdachte, mr. L. Ongenae, advocaat te Paterswolde. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 april 2016 te Woldendorp, gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met terpetine/wasbenzine en/of een (thee)doek/stof, althans met een brandbare stof en (de fles met daarin) die terpentine/wasbenzine en/of die met terpentine/wasbenzine voorziene doek/stof door het (eerder die dag) kapotgeslagen raam van een personenauto (merk Opel Corsa, kenteken [kenteken] ) in die auto heeft/hebben gegooid en/of gegoten, ten gevolge waarvan een (op een oprit aan/nabij [straatnaam] staande) auto (merk/type Opel Corsa, kenteken [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of in de nabijheid van die auto staande woning(en) en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woning(en)/percelen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2016 te Woldendorp, gemeente Delfzijl, openlijk, te weten (op een oprit) aan/nabij [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een auto (merk/type Opel Corsa, kenteken [kenteken] ) door die auto in brand te steken, althans brand in die auto te stichten, terwijl hij, verdachte dit/deze goed(eren) opzettelijk heeft vernield;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2016 te Woldendorp, gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een (aan/nabij Trambaan staande) auto (merk/type Opel Corsa, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft aangevoerd dat door een brandend voorwerp in de auto van aangever te gooien, ten gevolge waarvan de achterbank in brand is gevlogen, er gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat de auto zelf eveneens een brandbom is vanwege de in de auto aanwezige benzinetank. Indien de auto door de brand tot ontploffing was gekomen, was de kans aanmerkelijk dat daarbij de woning aan de [straatnaam] eveneens in brand was gevlogen. De officier van justitie acht niet bewezen dat er ‘levensgevaar voor personen’ te duchten was. Ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging is vrijspraak gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. De brand in de auto heeft enkel een smeulende achterbank veroorzaakt. Bovendien had het huis geen brandgevoelig, overhangend, rieten dak. De raadsman acht de kans dan ook gering dat het vuur zou zijn overgeslagen naar de woning.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ wel kan worden bewezen, nu verdachte en medeverdachte tezamen schade hebben veroorzaakt aan de auto.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 april 2016, opgenomen op pagina 77 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 21 juli 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van brandstichting. Mijn auto, een zwarte Opel Corsa, voorzien van het kenteken [kenteken] , stond 10 april 2016 op de oprit geparkeerd bij mijn dochter [slachtoffer 2] aan de [straatnaam] in Woldendorp. De neus van de auto stond op dat moment geparkeerd richting de woning en de auto stond erg dicht tegen de voorgevel aan. Op 11 april 2016 tegen 06.00 uur is mijn dochter met hard gebons op de ramen gewekt. Het bleek dat de buurvrouw van [straatnaam] haar wakker maakte omdat mijn auto aan het smeulen was. De achterbank aan de bestuurderszijde is volledig weggebrand. In het achterraam aan de bestuurderszijde zat volgens mijn dochter een gat;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing d.d. 11 april 2016, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant:
Door mij, forensisch technisch onderzoeker, werd een brandonderzoek ingesteld op het adres [straatnaam] te Woldendorp.
De auto stond op de oprit, voor de woning, op een afstand van ongeveer een meter vanaf de voorgevel van de woning. De woning was een tussenwoning van een rij eengezinswoningen. Alleen de ruit, aan de linker achterzijde van de auto, was stuk. De overige ruiten waren dicht en aan de binnenzijde beroet. De brand had gewoed, linksachter in de auto, op de zitting van de achterbank. De zitting was op die plaats nagenoeg geheel weggebrand. De brand is ontstaan op de zitting van de achterbank, in de auto.
Indien de brand niet tijdig was ontdekt had de auto geheel in brand kunnen raken, waarbij het aannemelijk is dat de brand had kunnen overslaan naar de woning, [straatnaam] en de aangrenzende woningen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.2 mei 2016, opgenomen op pagina 144 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
U vraagt mij wie met het idee kwam om de auto in de fik te zetten. Dat moet [naam] of ik zijn geweest. U vraagt mij welke auto. De auto van [slachtoffer 2] . We hebben terpentine gepakt of zoiets. Het was een witte flesje van een liter. Vervolgens heeft [naam] een doek gepakt. Dit was een soort van theedoek. [naam] en ik zijn toen naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan met de brandbare stof en de theedoek. We hadden een life-hamer bij ons. Vervolgens heeft [naam] het raampje ingetikt. U vraagt mij welk raampje is ingetikt. De linker achterzijde. Het was een zwarte Opel Corsa. U vraagt mij hoe de auto geparkeerd stond. Met de voorzijde richting de woning. Het was omstreeks 05:45 uur. Ik had de brandstof en de doek. Ik deed wat terpentine over het doekje. [naam] goot terpentine in de auto. Hij gooide ook de fles in de auto. Dit deed hij door het gat. Vervolgens stak [naam] het doekje aan met een aansteker. Ik gooide vervolgens het doekje naar binnen. Het begon langzaam te fikken. We zagen toen wat vlammen en hebben toen besloten om weg te rennen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft tezamen met de medeverdachte in de nacht van 11 april 2016 het plan opgevat om naar de woning aan de [straatnaam] te gaan om daar de auto die op de oprit van de bewoners stond in brand te steken. Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachte met een fles met brandbare vloeistof en een doek richting voornoemde woning zijn gegaan. Door middel van een lifehammer is aan de achterzijde van de auto een raampje ingetikt. Vervolgens heeft verdachte terpentine over het doekje gegooid en heeft de medeverdachte terpentine in de auto gegoten. De fles terpentine werd vervolgens ook in de auto gegooid. De medeverdachte heeft daarna met een aansteker het doekje aangestoken en verdachte heeft daarna het doekje in de auto gegooid. Nadat het interieur van de auto vlam begon te vatten zijn verdachte en medeverdachte weggerend. Een buurvrouw alarmeerde de bewoners over de in brand staande auto.
Uit het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing van 11 april 2016 is gebleken dat de brand linksachter in de auto, op de zitting van de achterbank, heeft gewoed. De zitting op die plaats is nagenoeg geheel weggebrand. Gelet op dit forensisch onderzoek is de rechtbank van oordeel dat er bij deze brand gemeen gevaar voor goederen, te weten de auto, te duchten is geweest. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De forensisch onderzoeker heeft voorts gerapporteerd dat indien de brand niet tijdig was ontdekt, de auto geheel in brand had kunnen raken, waarbij het aannemelijk is dat de brand had kunnen overslaan naar de woning aan de [straatnaam] en de aangrenzende woningen. Uit ditzelfde proces-verbaal en eveneens uit de verklaring van aangever blijkt dat de auto slechts een meter vanaf de voorgevel van de woning geparkeerd stond. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat de brand had kunnen overslaan naar de woning en de aangrenzende woningen/percelen, dan wel dat de auto - vanwege de daarin aanwezige benzinetank - eerst tot ontploffing zou komen en daarna de woning en aangrenzende woningen/percelen in brand hadden kunnen vliegen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eveneens sprake is geweest van gemeen gevaar voor de woning en de naastgelegen percelen.
Nu vast staat dat er in de woning personen aanwezig waren die ten tijde van de brand sliepen en zich daardoor niet bewust waren van het dreigende gevaar en zelfs door de buren moesten worden gealarmeerd, is de rechtbank tevens van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat er levensgevaar voor deze personen te duchten was.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het primair ten laste gelegde, te weten het opzettelijk brandstichten, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was, wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair
hij op 11 april 2016 te Woldendorp, gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met terpentine/wasbenzine en een (thee)doek en (de fles met daarin) die terpentine/wasbenzine en die met terpentine/wasbenzine voorziene doek door het kapotgeslagen raam van een personenauto (merk Opel Corsa, kenteken [kenteken] ) in die auto heeft gegooid en gegoten, ten gevolge waarvan een (op een oprit aan [straatnaam] staande) auto (merk/type Opel Corsa, kenteken [kenteken] ) gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die auto en in de nabijheid van die auto staande woning en belendende percelen, en levensgevaar voor in die woning aanwezige personen te duchten was;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het ad informandum gevoegde feit, welk feit door verdachte is erkend, bij het bepalen van de strafmaat kan worden meegenomen. Ten aanzien van dit feit heeft de officier van justitie een geldboete gevorderd ter hoogte van € 700,-, te vervangen door 14 dagen hechtenis. Bij het bepalen van de strafeis is rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn tot strafreductie dient te leiden. De raadsman acht bij bewezenverklaring - daarbij inbegrepen het ad informandum gevoegde feit - een werkstraf voor de duur van 40 uren passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals dit op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke brandstichting, waarbij er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. Verdachte en medeverdachte hebben midden in de nacht de auto - die op dat moment op de oprit van de woning aan de [straatnaam] stond - door middel van een brandbare vloeistof en een doek - in brand gestoken. De bewoners van deze woning lagen op dat moment te slapen. De auto is ten gevolge van de brand beschadigd geraakt. De rechtbank acht dit een ernstig feit en is van oordeel dat de brand veel ernstiger gevolgen had kunnen hebben als een oplettende buurvrouw de bewoners niet had gealarmeerd. Dat de brand beperkt is gebleven tot de auto is derhalve niet aan verdachte te danken. Naast materiële schade, hebben verdachte en medeverdachte de levens van deze bewoners in gevaar gebracht. Bovendien hebben dergelijke feiten - autobranden - een zeer gevaarzettend karakter die bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank houdt tevens rekening met de toepasselijkheid van artikel 63 Sr.
De reclassering heeft in haar rapport van 16 mei 2018 aangegeven dat verdachte ten tijde van het delict depressief was en daarvoor hulp heeft gezocht bij een psycholoog. Deze negatieve gevoelens in combinatie met overmatig alcoholgebruik en vervolgens negatieve beïnvloeding over en weer door en van de medeverdachte hebben ertoe geleid dat hij tot dit delictgedrag is gekomen. Ten tijde van het opmaken van voornoemd rapport beschikte verdachte weer over werk, hetgeen een positieve invloed heeft gehad op zijn gemoedstoestand en had verdachte met zijn vriendin en zoon een leven opgebouwd in Brazilië. Uit het rapport blijkt dat verdachte de reclassering destijds heeft laten weten dat hij hulpverlening niet meer noodzakelijk achtte omdat hij zijn leven weer op orde had. De reclassering heeft geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Nu verdachte met enige regelmaat in Nederland is, kan de werkstraf op die momenten worden uitgevoerd.
Ter terechtzitting van 19 oktober 2018 heeft de raadsman van verdachte meegedeeld dat de positieve draai die verdachte aan zijn leven heeft gegeven ook thans nog aan de orde is.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de regels inzake de overschrijding van de redelijke termijn. Ingevolge de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] kan op het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 14 april 2016 in verzekering is gesteld zodat de redelijke termijn in ieder geval op die datum is aangevangen. Op 5 juli 2018 is onderhavige zaak voor het eerst ter zitting behandeld. Vanwege een verzoek van de kant van de verdediging is de zitting aangehouden. Tussen deze eerste zittingsdatum en de uitspraak in deze zaak is wederom geruime tijd verstreken, zodat sinds de inverzekeringstelling van verdachte en onderhavige uitspraak ruim 2 jaar en zes maanden zijn verstreken. De rechtbank is derhalve - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en dat daarmee sprake is van een schending van artikel 6 van het EVRM. Op grond van vaste jurisprudentie wordt overschrijding van de redelijke termijn in beginsel gecompenseerd door strafvermindering, waarbij de vermindering afhankelijk is van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met een overschrijding van de redelijke termijn van ruim zes maanden.
De rechtbank zal vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, afzien van het opleggen van een gevangenisstraf en aan verdachte een forse taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank zal hieraan geen voorwaardelijk deel verbinden, nu verdachte - gelet op voornoemde reclasseringsrapportage en hetgeen de raadsman heeft aangevoerd - zijn leven op orde heeft en de rechtbank derhalve een stok achter de deur niet noodzakelijk acht.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) legt de rechtbank voor het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit aan verdachte een geldboete op van €550,-.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen goederen te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een wapen (AK47), munitie (punt 22), vuurwerk (1 kg zwavel en 1 kg kaliumnitraat), een pijpbom en een wapen (1 gaspatroon en 1 gasalarmpistool), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem erkende ad informandum gevoegde feit zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk strafbaar feit, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang. Tevens is cocaïne in beslag genomen waarvan het ongecontroleerde bezit eveneens in strijd is met de wet. De cocaïne zal derhalve ook worden onttrokken aan het verkeer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 23, 24c, 36b, 36d, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Betaling van een
geldboete ten bedrage van € 550,-(zegge: vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen goederen, inhoudende:

- een wapen (AK47);
- munitie (punt 22);
- vuurwerk (1 kg zwavel en 1 kg kaliumnitraat);
- een pijpbom;
- cocaïne;
- een wapen (een gaspatroon en een gasalarmpistool).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. A. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2018.
Mr. Van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.