ECLI:NL:RBNNE:2018:4553

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
18/830242-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 17 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1983, had gedurende een korte periode seksueel contact met een meisje van 15 jaar oud, met wie hij een relatie had opgebouwd nadat zijn relatie met haar moeder was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 228 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waarbij een gedeelte van de gevangenisstraf van 100 dagen moest worden ondergaan. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de leeftijd van het slachtoffer, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank besloot af te wijken van de vordering van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist, en legde een straf op die meer in lijn was met de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830242-17
VI-zaaknummer 99/000310-47 (18/850046-14)
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
03 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. van der Burg.
Het slachtoffer, mevr. S. Nieuwenhuijs, is bijgestaan door mr. M.G. Doornbos.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 mei
2017 tot en met 19 juni 2017, in het arrondissement Noord-Nederland, in elk
geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum]
2001, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij,
verdachte, meermalen, althans eenmaal, (onder meer) (telkens): - zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer]
geduwd en/of gebracht en/of (vervolgens) bewogen en/of (aldus) die [slachtoffer]
vaginaal en/of anaal gepenetreerd, en/of - met zijn, verdachtes, penis over de vagina en/of de anus en/of tussen de
schaamlippen van die [slachtoffer] gewreven/gegaan;
Subsidiair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 mei
2017 tot en met 19 juni 2017, in het arrondissement Noord-Nederland, in elk
geval in Nederland, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum]
2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (onder meer) (telkens): - zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer]
geduwd en/of gebracht en/of (vervolgens) bewogen, en/of - met zijn, verdachtes, penis over de vagina en/of de anus en/of tussen de
schaamlippen van die [slachtoffer] gewreven/gegaan;
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd nu verdachte ter terechtzitting het primair ten laste gelegde feit heeft bekend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 03 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juni 2017, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 29 juni 2017, inhoudende de aangifte van [getuige] ;
3. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer [nummer], d.d. 27 juni 2017 opgemaakt door dr. S. van Soest, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 16 tot 19 juni 2017, in het arrondissement Noord-Nederland, telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, meermalen:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en (vervolgens) bewogen en (aldus) die [slachtoffer] vaginaal gepenetreerd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij dient verdachte zich te houden aan de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die in het rapport van 25 mei 2018 geadviseerd heeft. De officier van justitie heeft hierbij gelet op de ernst van het feit, hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, de richtlijnen van het openbaar ministerie en het advies van de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een straf gelijk aan het voorarrest, in combinatie met een forse taakstraf. Zij heeft aangevoerd dat het slachtoffer heeft verklaard geen vervolging te willen van verdachte. Het slachtoffer heeft verder aangegeven verliefd te zijn op verdachte (en dat dit wederzijds is) en dat zij anders in de zaak staat dan haar moeder. De raadsvrouw heeft er voorts op gewezen dat het slachtoffer ten tijde van het ten laste gelegde feit al vijftien jaar en tien maanden oud was en het feit aldus kort voor de toegestane leeftijd van zestien jaar heeft plaatsgevonden. Van een afhankelijkheidsrelatie was bovendien ten tijde van het plegen van ten laste gelegde feit geen sprake, daar verdachte al geruime tijd niet meer de hoedanigheid van stiefvader had: de relatie met de moeder van het slachtoffer was toen al beëindigd. Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat er geen kans meer is op recidive omdat het slachtoffer inmiddels de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt. In strafverminderende zin dient naar de mening van de verdediging nog rekening te worden gehouden met het feit dat er sprake is geweest van eigenrichting door de moeder van het slachtoffer: zij heeft verdachte op de dag van in vrijheidsteling aangereden, waardoor verdachte een aantal dagen in het ziekenhuis heeft moeten doorbrengen.
Verdachte heeft ten slotte zijn leven inmiddels weer op de rit: hij heeft een eigen woning en is actief op zoek naar een baan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een korte periode meerdere malen seks gehad met een meisje van 15 jaar oud. Verdachte kende het slachtoffer vanaf haar 12e jaar omdat verdachte een relatie had met haar moeder. De seks met het slachtoffer heeft plaatsgevonden nadat de relatie met de moeder van het slachtoffer was geëindigd. Zowel verdachte als het slachtoffer hebben verklaard de relatie te willen voortzetten.
In de geschonden strafbepaling, artikel 245 Sr, staat de bescherming van minderjarigen centraal. Minderjarigen moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Daartoe dienen zij ook beschermd te worden tegen zichzelf, aangezien zij de gevolgen op lange termijn niet altijd kunnen overzien. De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruisen. De wetgever heeft er dan ook voor gekozen het plegen van seksuele handelingen met jeugdigen tussen de 12 en 16 jaren strafbaar te stellen, ook wanneer dit met wederzijds goedvinden plaatsvindt.
Hoewel de ernst en de aard van het strafbare feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang rechtvaardigen, ziet de rechtbank, wat betreft de hoogte van de op te leggen straf en strafmodaliteit aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer. Verder heeft de complexe gezinssituatie het slachtoffer mogelijk in een loyaliteitsconflict gebracht tussen haar moeder en verdachte. De rechtbank rekent dat verdachte aan. De rechtbank betrekt voorts in haar overweging de omstandigheid dat verdachte een strafblad heeft, waarbij is aangetekend dat verdachte niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld. Uit het reclasseringsrapport van 25 mei 2018 blijkt dat door de reclassering de recidive wat betreft een zedendelict als in enige mate verhoogd wordt ingeschat.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de seks met het slachtoffer heeft plaatsgevonden twee maanden voordat het slachtoffer 16 jaar werd. De seks heeft verder plaatsgevonden gedurende een korte periode. Het slachtoffer heeft consistent verklaard verliefd te zijn op verdachte en verdachte en het slachtoffer hebben beiden de wens uitgesproken de relatie te willen voortzetten. De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte een eigen woning heeft en actief op zoek is naar werk.
De rechtbank stelt vast dat uit de pro justitia rapportages van 11 en 24 oktober 2017 opgesteld door respectievelijk J.H. van Marle, psychiater en H.K. Meijer, GZ-psycholoog samengevat blijkt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis is evenwel niet van invloed geweest op het ten laste gelegde zodat het ten laste gelegde hem volledig kan worden toegerekend. Er is volgens de deskundigen sprake van een recidiverisico met betrekking tot geweldsdelicten. De deskundigen adviseren een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd acht de rechtbank het niet noodzakelijk de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering op te leggen. De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd om bijzondere voorwaarden op te leggen om zo de kans op recidive te verminderen. Uit het reclasseringsrapport blijkt echter dat deze voorwaarden – met uitzondering van het contactverbod – zien op het beperken van het recidiverisico ten aanzien van vermogensdelicten en niet op het aan de orde zijnde zedendelict. Nu een verband met het bewezenverklaarde ontbreekt zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden opleggen. Ook wat betreft het contactverbod overweegt de rechtbank dat deze voorwaarde niet zal worden opgelegd nu verdachte en het slachtoffer beiden hebben verklaard de relatie te willen voortzetten.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd niet passend is. De rechtbank acht gelet op de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden alsmede een taakstraf voor de maximale duur, passend en geboden.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 13 oktober 2014 (onder parketnummer 18-850046-14) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis. Verdachte is op 13 februari 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling zijn algemene en bijzondere voorwaarden gekoppeld. De proeftijd is ingegaan op 23 mei 2017 en bedraagt 487 dagen.
Bij vordering van 16 mei 2018 heeft de officier van justitie schriftelijk gevorderd de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen voor de gehele periode, nu verdachte zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde, zijnde het niet plegen van enig strafbaar feit, door het in de onderhavige zaak ten laste gelegde feit te plegen.
Vordering van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering mondeling gewijzigd. De officier van justitie heeft, gelet op de huidige jurisprudentie omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling, partiële herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gevorderd, te weten voor een periode van 100 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting bepleit dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen, nu de behandeling van de verlenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling op 24 oktober 2018 gepland staat.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is komen vast te staan dat verdachte de voorwaarden waaronder hij voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, niet heeft nageleefd. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan reeds op die grond worden toegewezen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat volledige herroeping niet in de rede ligt en zal daarom overeenkomstig de vordering van de officier van justitie bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 100 dagen, moet worden herroepen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 15, 15a, 15i, 15j, 22c, 22d, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 228 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beslissing op de vordering tot herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling:
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met VI- zaaknummer 99/000310-47 en gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 100 (honderd) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. A.M.J. Flach, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2018.