Beoordeling van het bewijs
parketnummer 18/830160-18
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 2 primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de bezitter van de auto, [slachtoffer 1] , via WhatsApp aan verdachte heeft verklaard dat hij geen toestemming voor het meenemen van zijn auto heeft gegeven. Vast staat dat deze berichten zijn verstuurd nadat verdachte de auto heeft meegenomen en voordat verdachte is aangehouden. Het was verdachte dus duidelijk dat hij ten tijde van de aanhouding op 17 maart 2018 geen toestemming had om de auto onder zich te hebben. Daarmee kan de verduistering van de auto wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsman aangevoerd dat het standpunt van de officier van justitie, dat moet worden vrijgesproken, kan worden gevolgd.
Oordeel van de rechtbank
feiten 1, 3, 4
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 primair, 3 en 4 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 augustus 2018, opgenomen op pagina 17 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100-2018212921 d.d. 14 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 1].
1. de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 17 maart 2018, opgenomen op pagina 12 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018064940 d.d. 17 april 2018, inhoudende de relatering van verbalisanten.
1. de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 17 maart 2018, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten.
feit 2
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 17 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 13 maart 2018 de autosleutels en de auto van [slachtoffer 1] meegenomen. Ik nam de auto mee omdat ik spullen moest verhuizen. Nadat ik klaar was met het verhuizen ben ik de auto blijven gebruiken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2018, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering:
Op 13 maart 2018 deed [slachtoffer 1] een melding. Zijn autosleutels en auto waren verdwenen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 maart 2018, opgenomen op pagina 7 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 12 maart 2018 heb ik de autosleutels op een kastje in de gang van mijn woning te Hoogeveen gelegd. Op 13 maart 2018 om 10.00 uur kwam [verdachte] bij mij langs. Om 12.00 uur is hij vertrokken. Om 13.15 uur merkte ik dat de autosleutels er niet meer lagen en ik zag dat de auto verdwenen was. Via Facebook ben ik erachter gekomen dat [verdachte] heet.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2018, opgenomen op pagina 43 van voornoemd dossier, inhoudende WhatsApp-verkeer van [slachtoffer 1] aan verdachte:
'Als je er zonder gedoe van af wil komen en niet met de politie te maken wil hebben dan wil ik hem ook nog wel ergens op komen halen.'
'En dat iemand vond dat hij het recht had mijn auto te stelen. En waarvan ik hoop dat hij niet in de gaten had wat de consequenties zouden zijn. Want ik ben eerlijk. Een grotere egoïst als jij [verdachte] . Bestaat er niet.'
'En diegene pakt mijn sleutel. En steelde mijn auto.'
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van verduistering maar van diefstal. Verdachte heeft erkend dat hij op 13 maart 2018 de autosleutels en de auto van [slachtoffer 1] heeft meegenomen. Dat hij daartoe geen toestemming had, blijkt uit het WhatsApp-verkeer tussen verdachte en [slachtoffer 1] . De melding van vermissing van de auto direct nadat de vermissing was geconstateerd door [slachtoffer 1] en de daaropvolgende aangifte van diefstal bevestigen dat verdachte geen toestemming had om de auto mee te nemen. Verdachte heeft ten overstaan van de politie wisselende verklaringen afgelegd over de wijze waarop de door hem gestelde toestemming door [slachtoffer 1] zou zijn verleend. Gelet op die inconsistentie in samenhang met bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij toestemming had om de auto te gebruiken niet aannemelijk. Nu verdachte de auto niet uit eigen beweging heeft geretourneerd aan [slachtoffer 1] , oordeelt de rechtbank dat verdachte het oogmerk had om zich deze toe te eigenen. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal wettig en overtuigend bewezen.
parketnummer 18/033729-18
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van hetgeen onder 2 aan verdachte ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft veroordeling van hetgeen onder 1, 3 en 4 aan verdachte ten laste is gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten gepleit, nuvolgens hem niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte als bestuurder heeft gereden.
Oordeel van de rechtbank
feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
feiten 1, 3 en 4
De rechtbank acht de feiten 1, 3 en 4 wel wettig en overtuigend bewezen en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 17 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik zat ten tijde van het ongeval in die auto. Ik was met een vriend van me op pad. We hebben een krat bier gehaald. Ik had die avond amfetamine en cocaïne gebruikt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017110560 d.d. 12 september 2018, inhoudende als relatering:
Wij zagen dat er op de bijrijdersstoel klein werkgereedschap lag in de vorm van een tang en een schroevendraaier.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 11 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 30 april 2017 hoorde ik, omstreeks 23:10 uur, een harde klap. Ik keek hierop uit mijn raam naar buiten uitkijkend op de Noorderhaven te Groningen en zag dat een personenauto op geparkeerde voertuigen was gebotst. Ik zag hierbij niemand op de bijrijdersstoel zitten. Ik ben vervolgens naar beneden en naar buiten gelopen. Ik zag een blanke man bij het voertuig staan en zag dat hij een krat bier uit de auto haalde aan de bijrijderszijde en op de stoep zette. Op het moment dat ik na de klap uit mijn raam keek zag ik niemand buiten bij het voertuig staan en weglopen dan wel wegrennen van het voertuig.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 13 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Op genoemde dag hoorde ik, omstreeks 23:10 uur, een harde knal. Ik keek hierop uit mijn raam naar buiten uitkijkend op de Noorderhaven te Groningen en zag dat een personenauto op geparkeerde voertuigen was gebotst. Ik zag vanuit mijn raam dat bij die auto de airbags uit waren gegaan aan de bestuurderskant en de bijrijderskant. Ik zag hierbij niemand op de bijrijdersstoel zitten. Ik ben vervolgens naar beneden en naar buiten gelopen. Ik zag een blanke man bij het voertuig staan. Ik zag dat hij een krat bier uit de auto haalde aan de bijrijderszijde en op de stoep zette. Ik kon niet zien of het krat op de bijrijdersstoel stond of op het vloer gedeelte. Maar duidelijk voor mij was dat het krat op een van genoemde plekken stond.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 5 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Op genoemde dag hoorde ik, omstreeks 23:10 uur, een harde knal. Ik keek hierop uit mijn raam naar buiten uitkijkend op de Noorderhaven te Groningen en zag dat er een
personenauto op geparkeerde voertuigen was gebotst. Ik zag vanuit mijn raam dat bij die auto de airbags uit waren gegaan aan de bestuurderskant en de bijrijderskant. Ik zag hierbij niemand op de bijrijdersstoel zitten. Ik zag dat er twee handen de airbags aan het wegduwen waren. Ik ben vervolgens naar beneden en naar buiten gelopen. Ik zag een blanke man bij het voertuig staan. Ik zag dat hij een krat bier uit de auto haalde aan de bijrijderszijde en op de stoep zette.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Dat verdachte ten tijde van het ongeval aan de bijrijderskant zat en dat een ander heeft gereden, zoals door verdachte is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat drie onafhankelijke getuigen hebben gezien dat kort na de botsing niemand op de bijrijdersstoel zat. Zij hebben verdachte gezien die bij de auto stond en een krat bier uit de bijrijderskant van de auto haalde. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat gereedschap op de bijrijdersstoel lag. De rechtbank leidt daaruit af dat de ruimte aan de bijrijderszijde in beslag werd genomen door een krat bier en gereedschap. Dit maakt het niet aannemelijk dat verdachte op de bijrijdersstoel heeft gezeten ten tijde van het ongeval en laat voor de rechtbank geen andere mogelijkheid dan dat verdachte bestuurder van de auto was die het ongeval heeft veroorzaakt.