Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/830121-18 onder 3 primair en het in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 2 ten laste gelegde. Voor de overige feiten, te weten het in de zaak met parketnummer 18/830121-18 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 1 (met betrekking tot de olijfboom) ten laste gelegde heeft hij veroordeling gevorderd.
De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 3 van de zaak met parketnummer 18/830121-18 aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij de bromfiets van een bepaalde persoon heeft geleend, maar dat deze persoon niet traceerbaar is. Nu verdachte kennelijk niet de juiste naam heeft gegeven, gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte dit heeft gedaan omdat hij wist dat de bromfiets gestolen was, zodat opzetheling kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een integrale vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/830121-18 heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de aangetroffen drugs van verdachte waren, nu verdachte dit feit ontkent en sprake is van tegenstrijdige bevindingen door de verbalisanten en er onvoldoende onderzoek naar het aangetroffen zakje, waarin de bolletjes zaten, is gedaan. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte in de woning aanwezig was om goederen weg te nemen, nu dit enkel uit de verklaring van aangever kan volgen en verdachte ontkent met dat doel in de woning te zijn geweest.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 1 ten laste gelegde heeft zij bepleit dat verdachte onder invloed van GHB verkeerde en op geen enkel ogenblik het oogmerk had om zich wederrechtelijk een plantenkar en een olijfboom toe te eigenen. Hij heeft totaal onbezonnen, onder invloed van GHB, een volstrekt kansloze poging ondernomen om een grote, zware olijfboom mee te nemen op een scooter.
Parketnummer 18/830121-18
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat zij, mede gelet op het tijdsverloop tussen de wegname en het aantreffen van verdachte op de bromfiets, niet bewezen acht dat verdachte de betreffende bromfiets heeft gestolen.
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets wist dat dit voertuig van misdrijf afkomstig was. De enkele omstandigheid dat zijn verklaring omtrent het voorhanden krijgen van de bromfiets niet verifieerbaar is gebleken, acht de rechtbank daartoe in het onderhavige geval onvoldoende. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er geen bijzonderheden omtrent de staat van het voertuig zijn omschreven, waaruit kan worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het goed van misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik bevond mij op 1 juli 2018 te Groningen. Na een achtervolging heeft de politie mij aangehouden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 juli 2018, opgenomen op pagina 11 e.v. van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018169262 d.d. 3 juli 2018, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb op 1 juli 2018 te Groningen de heer [verdachte] naar de grond gewerkt. Er kwamen vervolgens collega´s aan die de man hebben aangehouden. Toen verdachte in de bus zat, zag ik dat er op de plek van de aanhouding een zwart zakje lag. Toen ik hierin keek zag ik meerdere bolletjes bruin en wit poeder liggen. Dit zakje lag op dezelfde plek als waar de aanhouding was. Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb [verbalisant 1] ondersteund tijdens de aanhouding. Tijdens onze aanhouding hield de verdachte zijn rechterarm strak onder zijn lichaam. Deze wilde hij na meerdere keren sommeren niet spreiden. Op een gegeven moment lukte het om zijn arm onder controle te krijgen. Hierna hebben wij hem in de dienstauto gezet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvraag forensisch onderzoek drugs d.d. 2 juli 2018, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 1 juli 2018 zijn tijdens de aanhouding van [verdachte] vermoedelijk verdovende middelen in beslag genomen. Het betroffen meerdere bolletjes met een witte en stof erin en meerdere bolletjes met een bruinkleurige stof erin. De goednummers zijn PL01000-2018166973-1025142 en PL01000-2018166973-1025144.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d.
3 september 2018, afzonderlijk opgemaakt, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 3 september 2018 werden de ontvangen vermoedelijk verdovende middelen getest:
Goednummer : PL01000-2018166973-1025142
Omschrijving : een zwart stoffen portemonnee met daarin:
A: 8 dichtgeknoopte bolletjes met daarin witte brokjes en poeder
Netto gewicht : 0,80 gram
Monster : SIN AALO1146NL
B: 15 dichtgebrande bolletjes van kleurloos plastic met daarin witte brokjes en poeder
Netto gewicht : 1,39 gram
Monster : SIN AALO1152NL
Goednummer :PL0100-2018166973-1025143
Omschrijving : een zwart stoffen portemonnee met daarin 7 dichtgeknoopte bolletjes van kleurloos plastic met daarin bruine brokjes en poeder.
Netto gewicht : 0,92 gram
Monster : AALO1148NL
5. Deskundigenrapportages afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.09.12.099, d.d. 12 september 2018 opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, voor zover inhoudende als verklaring:
- Het ontvangen materiaal met kenmerk AALO1146NL, 0,80 gram poeder en brokjes, wit, bevat cocaïne. Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
- Het ontvangen materiaal met kenmerk AALO1152NL, 1,39 gram poeder en brokjes, wit, bevat cocaïne. Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
- Het ontvangen materiaal met kenmerk AALO1148NL, 0,92 gram poeder en brokjes, bruin, bevat heroïne. Heroïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, uit bovenstaande bewijsmiddelen duidelijk volgt dat op de plaats waar verdachte is aangehouden en tegen de grond is gewerkt een zwart zakje/portemonnee is aangetroffen met daarin diverse bolletjes die na onderzoek cocaïne en heroïne bleken te bevatten. Dat deze drugs door een ander op (precies) dezelfde plaats als waar verdachte is aangehouden, zijn achtergelaten, acht de rechtbank, mede gelet op het feit dat verdachte tijdens zijn aanhouding kennelijk iets met zijn arm probeerde te verbergen, volstrekt niet aannemelijk geworden. Hieraan doet niet af dat er geen nader onderzoek naar de staat van het aangetroffen zakje/de portemonnee is gedaan. Gelet hierop acht de rechtbank de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben in de vroege ochtend van 5 februari 2018 een studentenwoning aan de [straatnaam] te Groningen binnengegaan en ben in die woning naar boven gegaan. Een bewoner pakte mij vast en er ontstond een worsteling met duw- en trekwerk. De bewoner wilde mij vastpakken tot de politie zou komen, maar ik wilde hem ontkomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-20182018169262 d.d. 3 juli 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik woon in een studentenwoning aan de [straatnaam] te Groningen. Mijn kamer bevindt zich op de tweede verdieping. Op 5 februari 2018 omstreeks 3.10 uur werd ik wakker. Op het moment dat ik mijn ogen open deed, keek ik een voor mij onbekende man recht in zijn ogen aan. Ik zag dat deze man over mij heen gebogen zat en dat hij mijn laptop met een hand vasthield. Ik zei tegen hem dat hij mijn laptop los moest laten. Ik pakte de man met twee armen beet om zijn lijf. Ik probeerde hem mijn bed uit te werken. Wij kwamen samen op de grond terecht. Ik voelde dat hij zich telkens los probeerde te rukken en met gebalde vuist probeerde mij een stoot te geven. Hij is losgekomen uit mijn greep en verliet mijn kamer. Op de gang pakte ik de man weer bij zijn kraag van zijn trui vast. Vervolgens rukte hij zich weer los en liep naar de trap. Ik zag dat de man van de trap viel en wegrende. Op het moment dat de man net de voordeur uitging, pakte ik hem weer beet bij zijn trui. Ik werkte hem naar de grond. Tussen ons was duw- en trekwerk gaande. Hij liep weg en ik ging erachter aan.
Ik heb meerdere schrammen op mijn bovenlichaam en armen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft verklaard dat verdachte zich in de voor nachtrust bestemde tijd in zijn kamer bevond die op de tweede verdieping van een studentenwoning is gelegen en dat hij zag dat verdachte zijn laptop in zijn handen had. De rechtbank ziet geen redenen om aan de verklaring van aangever te twijfelen en acht gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de laptop in zijn handen had met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, zich midden in de nacht naar de tweede etage van de woning heeft begeven om bewoners te waarschuwen voor een openstaande deur, acht de rechtbank geenszins aannemelijk.
Parketnummer 18/121167-18
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat artikel 55c Sv niet inhoudt dat door een opsporingsambtenaar een bevel of vordering tot medewerking aan de verdachte wordt gegeven. Het niet meewerken aan het vaststellen van verdachtes identiteit levert derhalve niet een gedraging op die strafbaar is gesteld bij artikel 184 Sr.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 20 juni 2018 te Groningen een olijfboom die voor een bloemenwinkel stond, weggenomen en probeerde deze in een zijstraat, om de hoek, op mijn scooter te zetten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 juni 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018156580 d.d. 22 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 20 juni 2018 werkte ik in de bloemenwinkel [benadeelde partij] aan de [straatnaam] te Groningen. De overbuurvrouw van de bloemenwinkel belde. Ik hoorde haar zeggen dat zij vanuit haar woning zag dat er een man een boom probeerde te stelen voor de deur van de bloemenwinkel. Voor de winkel stond een olijfboom. Ik ben met de telefoon naar buiten gerend en hoorde de overbuurvrouw zeggen dat hij een straatje naast de winkel in was gegaan. Ik liep de hoek om de [straatnaam] in. Ik zag een man die probeerde onze olijfboom op de scooter te tillen. Dit lukte hem op het moment dat ik er aan kwam.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, volgt dat hij de olijfboom heeft weggenomen en op zijn scooter probeerde te zetten, hetgeen blijkens de verklaring van aangeefster lukte. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze handelingen niet anders worden geduid dan dat verdachte gehandeld heeft met het oogmerk om zich de olijfboom wederrechtelijk toe te eigenen. Daaraan doet niet af dat verdachte zich op dat moment mogelijk onder invloed van verdovende middelen bevond, nu niet is gebleken dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat op het moment dat verdachte de olijfboom in een nabijgelegen straat op zijn scooter zette, hij al een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verkregen dat sprake is van een voltooide wegnemingshandeling. Reeds om die reden kan van een absoluut ondeugdelijke en straffeloze poging geen sprake zijn.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de eveneens in de tenlastelegging opgenomen diefstal van een plantenkar, nu zij niet bewezen acht dat verdachte deze heeft meegenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.