ECLI:NL:RBNNE:2018:4390

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
18/830121-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van harddrugs, poging tot diefstal met geweld en diefstal van een olijfboom

Op 29 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder het aanwezig hebben van harddrugs, een poging tot diefstal met geweld in een studentenwoning en de diefstal van een olijfboom. De verdachte is bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Staal, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 juli 2018 in Groningen opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad. Daarnaast heeft hij op 5 februari 2018 geprobeerd een laptop te stelen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen de eigenaar. Ook is hij op 20 juni 2018 betrapt op het stelen van een olijfboom. De rechtbank heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 244 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, en de noodzaak voor begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830121-18
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/121167-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Staal, advocaat te Winschoten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/830121-18 dat:
1.
hij op of omstreeks 1 juli 2018, in de gemeente Groningen, opzettelijk
heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 23 bolletjes, althans 2,19 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 7 bolletjes, althans 0,92 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde
cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2.
hij op of omstreeks 5 februari 2018, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een laptop, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte de woning/kamer van die [slachtoffer 1] is binnengegaan
en/of genoemde woning/kamer heeft doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, zich heeft losgerukt uit de greep van genoemde
[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of geslagen en/of gekrabd;
3.
hij op of omstreeks 15 juni 2018, in de gemeente Groningen, met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een brom/snorfiets (merk
Tomos), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 juli 2018, in de gemeente Groningen,
een goed te weten een brom/snorfiets (merk Tomos) heeft voorhanden gehad,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed
wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
en in de zaak met parketnummer 18/121167-18 dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te Groningen
een olijfboom
en/of
een plantenkar,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te
weten aan [benadeelde partij],
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 22 juni 2018 te Groningen
opzettelijk
niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk
voorschrift, te weten artikel 55c Wetboek van Strafvordering,
gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam] (hoofdagent), belast met
de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot
het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten,
door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem
had gevorderd mee te werken aan het vaststellen van zijn identiteit, hieraan
geen gevolg te geven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/830121-18 onder 3 primair en het in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 2 ten laste gelegde. Voor de overige feiten, te weten het in de zaak met parketnummer 18/830121-18 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 1 (met betrekking tot de olijfboom) ten laste gelegde heeft hij veroordeling gevorderd.
De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 3 van de zaak met parketnummer 18/830121-18 aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij de bromfiets van een bepaalde persoon heeft geleend, maar dat deze persoon niet traceerbaar is. Nu verdachte kennelijk niet de juiste naam heeft gegeven, gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte dit heeft gedaan omdat hij wist dat de bromfiets gestolen was, zodat opzetheling kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een integrale vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/830121-18 heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de aangetroffen drugs van verdachte waren, nu verdachte dit feit ontkent en sprake is van tegenstrijdige bevindingen door de verbalisanten en er onvoldoende onderzoek naar het aangetroffen zakje, waarin de bolletjes zaten, is gedaan. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte in de woning aanwezig was om goederen weg te nemen, nu dit enkel uit de verklaring van aangever kan volgen en verdachte ontkent met dat doel in de woning te zijn geweest.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 1 ten laste gelegde heeft zij bepleit dat verdachte onder invloed van GHB verkeerde en op geen enkel ogenblik het oogmerk had om zich wederrechtelijk een plantenkar en een olijfboom toe te eigenen. Hij heeft totaal onbezonnen, onder invloed van GHB, een volstrekt kansloze poging ondernomen om een grote, zware olijfboom mee te nemen op een scooter.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/830121-18
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat zij, mede gelet op het tijdsverloop tussen de wegname en het aantreffen van verdachte op de bromfiets, niet bewezen acht dat verdachte de betreffende bromfiets heeft gestolen.
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets wist dat dit voertuig van misdrijf afkomstig was. De enkele omstandigheid dat zijn verklaring omtrent het voorhanden krijgen van de bromfiets niet verifieerbaar is gebleken, acht de rechtbank daartoe in het onderhavige geval onvoldoende. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er geen bijzonderheden omtrent de staat van het voertuig zijn omschreven, waaruit kan worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het goed van misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik bevond mij op 1 juli 2018 te Groningen. Na een achtervolging heeft de politie mij aangehouden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 juli 2018, opgenomen op pagina 11 e.v. van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018169262 d.d. 3 juli 2018, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb op 1 juli 2018 te Groningen de heer [verdachte] naar de grond gewerkt. Er kwamen vervolgens collega´s aan die de man hebben aangehouden. Toen verdachte in de bus zat, zag ik dat er op de plek van de aanhouding een zwart zakje lag. Toen ik hierin keek zag ik meerdere bolletjes bruin en wit poeder liggen. Dit zakje lag op dezelfde plek als waar de aanhouding was. Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb [verbalisant 1] ondersteund tijdens de aanhouding. Tijdens onze aanhouding hield de verdachte zijn rechterarm strak onder zijn lichaam. Deze wilde hij na meerdere keren sommeren niet spreiden. Op een gegeven moment lukte het om zijn arm onder controle te krijgen. Hierna hebben wij hem in de dienstauto gezet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvraag forensisch onderzoek drugs d.d. 2 juli 2018, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 1 juli 2018 zijn tijdens de aanhouding van [verdachte] vermoedelijk verdovende middelen in beslag genomen. Het betroffen meerdere bolletjes met een witte en stof erin en meerdere bolletjes met een bruinkleurige stof erin. De goednummers zijn PL01000-2018166973-1025142 en PL01000-2018166973-1025144.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d.
3 september 2018, afzonderlijk opgemaakt, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 3 september 2018 werden de ontvangen vermoedelijk verdovende middelen getest:
Goednummer : PL01000-2018166973-1025142
Omschrijving : een zwart stoffen portemonnee met daarin:
A: 8 dichtgeknoopte bolletjes met daarin witte brokjes en poeder
Netto gewicht : 0,80 gram
Monster : SIN AALO1146NL
B: 15 dichtgebrande bolletjes van kleurloos plastic met daarin witte brokjes en poeder
Netto gewicht : 1,39 gram
Monster : SIN AALO1152NL
Goednummer :PL0100-2018166973-1025143
Omschrijving : een zwart stoffen portemonnee met daarin 7 dichtgeknoopte bolletjes van kleurloos plastic met daarin bruine brokjes en poeder.
Netto gewicht : 0,92 gram
Monster : AALO1148NL
5. Deskundigenrapportages afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.09.12.099, d.d. 12 september 2018 opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch - de Bruin, voor zover inhoudende als verklaring:
- Het ontvangen materiaal met kenmerk AALO1146NL, 0,80 gram poeder en brokjes, wit, bevat cocaïne. Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
- Het ontvangen materiaal met kenmerk AALO1152NL, 1,39 gram poeder en brokjes, wit, bevat cocaïne. Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
- Het ontvangen materiaal met kenmerk AALO1148NL, 0,92 gram poeder en brokjes, bruin, bevat heroïne. Heroïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, uit bovenstaande bewijsmiddelen duidelijk volgt dat op de plaats waar verdachte is aangehouden en tegen de grond is gewerkt een zwart zakje/portemonnee is aangetroffen met daarin diverse bolletjes die na onderzoek cocaïne en heroïne bleken te bevatten. Dat deze drugs door een ander op (precies) dezelfde plaats als waar verdachte is aangehouden, zijn achtergelaten, acht de rechtbank, mede gelet op het feit dat verdachte tijdens zijn aanhouding kennelijk iets met zijn arm probeerde te verbergen, volstrekt niet aannemelijk geworden. Hieraan doet niet af dat er geen nader onderzoek naar de staat van het aangetroffen zakje/de portemonnee is gedaan. Gelet hierop acht de rechtbank de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben in de vroege ochtend van 5 februari 2018 een studentenwoning aan de [straatnaam] te Groningen binnengegaan en ben in die woning naar boven gegaan. Een bewoner pakte mij vast en er ontstond een worsteling met duw- en trekwerk. De bewoner wilde mij vastpakken tot de politie zou komen, maar ik wilde hem ontkomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-20182018169262 d.d. 3 juli 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik woon in een studentenwoning aan de [straatnaam] te Groningen. Mijn kamer bevindt zich op de tweede verdieping. Op 5 februari 2018 omstreeks 3.10 uur werd ik wakker. Op het moment dat ik mijn ogen open deed, keek ik een voor mij onbekende man recht in zijn ogen aan. Ik zag dat deze man over mij heen gebogen zat en dat hij mijn laptop met een hand vasthield. Ik zei tegen hem dat hij mijn laptop los moest laten. Ik pakte de man met twee armen beet om zijn lijf. Ik probeerde hem mijn bed uit te werken. Wij kwamen samen op de grond terecht. Ik voelde dat hij zich telkens los probeerde te rukken en met gebalde vuist probeerde mij een stoot te geven. Hij is losgekomen uit mijn greep en verliet mijn kamer. Op de gang pakte ik de man weer bij zijn kraag van zijn trui vast. Vervolgens rukte hij zich weer los en liep naar de trap. Ik zag dat de man van de trap viel en wegrende. Op het moment dat de man net de voordeur uitging, pakte ik hem weer beet bij zijn trui. Ik werkte hem naar de grond. Tussen ons was duw- en trekwerk gaande. Hij liep weg en ik ging erachter aan.
Ik heb meerdere schrammen op mijn bovenlichaam en armen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft verklaard dat verdachte zich in de voor nachtrust bestemde tijd in zijn kamer bevond die op de tweede verdieping van een studentenwoning is gelegen en dat hij zag dat verdachte zijn laptop in zijn handen had. De rechtbank ziet geen redenen om aan de verklaring van aangever te twijfelen en acht gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de laptop in zijn handen had met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, zich midden in de nacht naar de tweede etage van de woning heeft begeven om bewoners te waarschuwen voor een openstaande deur, acht de rechtbank geenszins aannemelijk.
Parketnummer 18/121167-18
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat artikel 55c Sv niet inhoudt dat door een opsporingsambtenaar een bevel of vordering tot medewerking aan de verdachte wordt gegeven. Het niet meewerken aan het vaststellen van verdachtes identiteit levert derhalve niet een gedraging op die strafbaar is gesteld bij artikel 184 Sr.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 20 juni 2018 te Groningen een olijfboom die voor een bloemenwinkel stond, weggenomen en probeerde deze in een zijstraat, om de hoek, op mijn scooter te zetten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 juni 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018156580 d.d. 22 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 20 juni 2018 werkte ik in de bloemenwinkel [benadeelde partij] aan de [straatnaam] te Groningen. De overbuurvrouw van de bloemenwinkel belde. Ik hoorde haar zeggen dat zij vanuit haar woning zag dat er een man een boom probeerde te stelen voor de deur van de bloemenwinkel. Voor de winkel stond een olijfboom. Ik ben met de telefoon naar buiten gerend en hoorde de overbuurvrouw zeggen dat hij een straatje naast de winkel in was gegaan. Ik liep de hoek om de [straatnaam] in. Ik zag een man die probeerde onze olijfboom op de scooter te tillen. Dit lukte hem op het moment dat ik er aan kwam.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, volgt dat hij de olijfboom heeft weggenomen en op zijn scooter probeerde te zetten, hetgeen blijkens de verklaring van aangeefster lukte. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze handelingen niet anders worden geduid dan dat verdachte gehandeld heeft met het oogmerk om zich de olijfboom wederrechtelijk toe te eigenen. Daaraan doet niet af dat verdachte zich op dat moment mogelijk onder invloed van verdovende middelen bevond, nu niet is gebleken dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat op het moment dat verdachte de olijfboom in een nabijgelegen straat op zijn scooter zette, hij al een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verkregen dat sprake is van een voltooide wegnemingshandeling. Reeds om die reden kan van een absoluut ondeugdelijke en straffeloze poging geen sprake zijn.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de eveneens in de tenlastelegging opgenomen diefstal van een plantenkar, nu zij niet bewezen acht dat verdachte deze heeft meegenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/830121-18 en het
onder 1 in de zaak met parketnummer 18/121167-18 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/830121-18:
1.
hij op 1 juli 2018 in de gemeente Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,19 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 0,92 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 5 februari 2018 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een laptop, toebehorende aan [slachtoffer 1], de kamer van die [slachtoffer 1] is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, zich heeft losgerukt uit de greep van genoemde [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gekrabd;
en in de zaak met parketnummer 18/121167-18:
1.
hij op 20 juni 2018 te Groningen een olijfboom, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/830121-18:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. Diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
en in de zaak met parketnummer 18/121167-18:
1. Diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/830121-18 onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 1 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 244 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een plicht te wonen bij Exodus Woonbegeleiding met ingang van 30 oktober 2018, de verplichting tot het volgen van een ambulante behandeling en een drugs- en alcoholverbod. De officier van justitie heeft hierbij naar voren gebracht dat de veelvuldige recidive van verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou rechtvaardigen, maar dat de samenleving er vooral bij gebaat is dat verdachte zijn leven goed op de rails krijgt, hetgeen met de gevorderde straf meer kans van slagen heeft.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van bewezenverklaring bepleit dat de verdediging zich kan vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich binnen korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, te weten aan het aanwezig hebben van harddrugs, een poging tot diefstal gevolgd van geweld gepleegd in een (studenten)woning en een diefstal van een waardevolle olijfboom die voor een bloemenwinkel stond. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Bovendien gaat het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Zo heeft ook verdachte, die daarbij onder invloed van middelen was, een tweetal vermogensfeiten gepleegd. Het plegen van deze feiten geeft blijk van een gebrek aan respect voor andermans eigendom. Een insluiping in een woning brengt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij de samenleving in het algemeen en bij de bewoner, zeker één die in zijn slaapkamer wordt geconfronteerd met een insluiper, in het bijzonder.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies staat dat de rode draad in het leven van verdachte zijn verslavingsgevoeligheid voor alcohol en harddrugs is en het daarmee samenhangende delictgedrag. Toen verdachte in het kader van een opgelegde ISD-maatregel bij Exodus verbleef, lukte het hem voor langere tijd abstinent van alcohol en drugs te blijven en delictvrij te blijven. Binnen een duidelijk omlijnde, gestructureerde omgeving doet verdachte het derhalve goed. Om te voorkomen dat verdachte, die nu abstinent is, na zijn detentie terugvalt in middelengebruik en delictgedrag, wordt geadviseerd dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, met een fors voorwaardelijk deel als stok achter de deur. De reclassering adviseert daarnaast de oplegging van diverse bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, het verblijven in Exodus, waar hij op 30 oktober 2018 terecht kan, het volgen van een ambulante behandeling voor zijn alcohol- en drugsproblematiek en een alcohol- en drugsverbod. Ook wordt als voorwaarde geadviseerd de verplichting mee te werken aan administratieve en financiële ondersteuning, budgetbeheer, dagbesteding en conflictbemiddeling met de moeder van zijn zoon.
De rechtbank overweegt dat gelet op de ernst van de feiten en de veelvuldige recidive een gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd is. Anderzijds acht de rechtbank het ter voorkoming van recidive, en daarmee ook in het belang van de maatschappij, dat verdachte langdurig wordt begeleid en behandeld. De rechtbank is, ondanks het feit dat de rechtbank komt tot een beperktere bewezenverklaring, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank zal derhalve overeenkomstig de vordering van de officier van justitie een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Hoewel de officier van justitie dit niet uitdrukkelijk heeft gevorderd, legt de rechtbank alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden ten grondslag aan de voorwaardelijke straf, dus ook de andere voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte,. De duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is gelijk aan de datum dat verdachte terecht kan in Exodus te Groningen.

Inbeslaggenomen goederen

Op grond van artikel 13a van de Opiumwet acht de rechtbank de inbeslaggenomen cocaïne en heroïne vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Ook het onder verdachte inbeslaggenomen stukje ijzer (basepijpje) acht de rechtbank vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit voorwerp dat ter gelegenheid van één van de feiten is aangetroffen, kan dienen tot het begaan van een soortgelijk feit en dit goed van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 250,00 de inbeslaggenomen pet, merk Nike, en de inbeslaggenomen trui, kleur blauw, die volgens aangever van verdachte is, moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d, 45, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/830121-18
onder 3 primair en subsidiair en in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/830121-18 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 18/121167-18 onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 243 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij reclasseringsinstelling Verslavingszorg Noord Nederland, Leonard Springerlaan 27 te Groningen;
2. dat de veroordeelde zich op
30 oktober 2018 om 11.00 uurmeldt bij Exodus, Parklaan 21, 9724 AP Groningen, of een soortgelijke instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering, en daar zal verblijven zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Het vervoer vanuit de PI Leeuwarden naar Exodus Groningen moet daarbij door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) worden uitgevoerd;
3. dat de veroordeelde zich voor zijn alcohol- en drugsproblematiek laat behandelen/begeleiden door Verslavingszorg Noord Nederland of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven;
4. dat de veroordeelde geen drugs en alcohol gebruikt, zolang de reclassering en Exodus dit noodzakelijk achten en dat hij ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan administratieve en financiële ondersteuning, budgetbeheer en het treffen van een schuldenregeling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
6. dat de veroordeelde meewerkt aan dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
7. dat de veroordeelde meewerkt aan conflictbemiddeling met de moeder van zijn zoon, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde inbeslaggenomen cocaïne en heroïne en het stukje ijzer (basepijpje).
Gelast de teruggaveaan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 250,00, de inbeslaggenomen pet, merk Nike, en de inbeslaggenomen trui, kleur blauw.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van
30 oktober 2018, 11.00 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2018.