ECLI:NL:RBNNE:2018:438

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
18/830145-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere strafbare feiten waaronder diefstal, bedreiging en vernieling

Op 12 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. De verdachte is schuldig bevonden aan drie diefstallen, een auto-inbraak, een bedreiging en een vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 2013 tot 2017 schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij hij onder andere een minderjarige heeft bedreigd en goederen heeft gestolen van verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte zelf. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de zedenfeiten die aan de verdachte waren ten laste gelegd, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is een veelpleger en heeft geen respect getoond voor andermans eigendom, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn dakloosheid en drugsverslaving, maar heeft desondanks een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830145-17
ter berechting gevoegde parketnummers 18/140741-16 en 18/920258-17
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/820472-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.B. Flooren, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/830145-17
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 1 september 2013 te Musselkanaat,
gemeente Stadskanaal, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2001), die toen de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte, meermalen althans eenmaal, (telkens):
- die [slachtoffer 1] ge(tong)zoend en/of
- aan die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd dat zij “een lekker kontje”
had en/of dat zij “er sexie uitzag”, althans woorden van gelijke aard en/of
strekking en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand(en) de borsten en/of billen en/of
vagina en/of (enig ander deel van) het lichaam van die [slachtoffer 1]
betast/aangeraakt en/of
- die [slachtoffer 1] een pomofilm laten zien en/of
- die [slachtoffer 1] uitgekleed en/of (vervolgens) de benen van die [slachtoffer 1]
uit elkaar / omhoog gedaan en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, penis
in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of
(vervolgens) heen en weer bewogen en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd dat zij “een goedkope
hoer” was, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- zich in het bijzijn van die [slachtoffer 1] afgetrokken,
zulks terwijl dat feit werd begaan tegen een aan zijn, verdachtes, zorg en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 31 januari 2014 te
Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum] 2001), die de leeftijd van twaalfjaren maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers
heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- die [slachtoffer 1] ge(tong)zoend en/of
- aan die [slachtoffer 1] dc woorden toegevoegd dat zij “een lekker kontje”
had en/of dat zij “er sexie uitzag”, althans woorden van gelijke aard en/of
strekking en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand(en) de botsten en/of billen en/of
vagina en/of (enig ander dccl van) het lichaam van die [slachtoffer 1]
betast/aangeraakt en/of
- die [slachtoffer 1] een pomofilm laten zien en/of
- die [slachtoffer 1] uitgekleed en/of (vervolgens) de benen van die [slachtoffer 1]
uit elkaar / omhoog gedaan en/of (vervolgens) zijn. verdachtes, penis
in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/o C gebracht en/of
(vervolgens) heen en weer bewogen en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd (lat zij “een goedkope
hoer” was, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- zich in liet bijzijn van die [slachtoffer 1] afgetrokken,
zulks terwijl dat feit werd begaan tegen een aan zijn, verdachtes, zorg en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2016 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] schriftelijk en onder bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] - al dan niet via het telefoontoestel van [getuige 1] - Whatsapp-bericht(en) gestuurd en/of gezonden met de volgende woorden of teksten:
- " Ff 1 waarschuwen als het zo Door gaat dan is het feest wordt op 14" (dossierpagina 84-85) en/of
- " Oké dan komt ze er achter van hoe en wat" (dossierpagina 85) en/of
- " Want 9 mm heb ik al liggen laat me niet langer gek maken Door haar dan ben je en zoon en dochter kwijt" (dossierpagina 86) en/of
- " Dan ga ik eerst daar heen zodat ze niks meer kan zeggen daar heb ik zin in haar onder de grond te stoppen" (dossierpagina 88-89), althans woorden of teksten van gelijke dreigende aard of strekking art 285 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 8 juli 2015 tot en met 9 juli 2015 te of bij De Groeve, in de gemeente Tynaarlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit/vanaf een vaartuigje) heeft weggenomen een buitenboordmotor (van het merk Mercury) en/of een (rood) benzinetankje en/of een (blauwe) gereedschapskist, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 8 juli 2015 tot en met 9 juli 2015 te of bij De Groeve, in de gemeente Tynaarlo, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit/vanaf een vaartuigje) weg te nemen een buitenboordmotor (van het merk Mercury) en/of een (rood) benzinetankje en/of een (blauwe)
gereedschapskist, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, die buitenboordmotor en/of dat benzinetankje en/of die gereedschapskist uit/vanaf dat vaartuigje heeft gehaald en/of (vervolgens) op de steiger, waaraan dat vaartuigje was afgemeerd, heeft gelegd en/of in een op die steiger gereedstaande kruiwagen heeft gelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2015 tot en met 10 juli 2015 te of bij Giethoorn, in de gemeente Steenwijkerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een rubberboot (van het merk Saga 7000) en/of een buitenboordmotor (van het merk Mariner), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2015 tot en met 10 juli 2015 te of bij Giethoorn, in de gemeente Steenwijkerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een goed, te weten een rubberboot (van het merk Saga 7000) en/of een buitenboordmotor (van het merk Mariner) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
in de zaak met parketnummer 18/820472-17
1.
hij op of omstreeks 03 oktober 2017 te Bad Nieuweschans, gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto heeft weggenomen een autoradio, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
autoradio onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 2 t/m 3 oktober 2017 te Winschoten, gemeente Oldambt, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (vanaf een aanhangwagen) heeft weggenomen spanbanden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [benadeeld bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 05 juli 2017 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, opzettelijk en wederrechtelijk een kabel van een bewakingscamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/830147-17 onder 3 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een voltooid delict omdat verdachte en zijn medeverdachte zijn overlopen. Verdachten werden hierdoor verhinderd de goederen weg te nemen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/830147-17 onder 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde. Voorts heeft zij veroordeling gevorderd van het in de zaak met parketnummer 18/820472-17 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/830147-17 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft zij allereerst gesteld dat de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is en op onderdelen ondersteund wordt door de verklaringen van getuige [getuige 1] , de huisarts en verdachte.
[getuige 1] heeft verklaard dat in de zomertijd [slachtoffer 1] en haar oom, verdachte, opeens weg waren zonder wat te zeggen. Ze zouden een blokje gaan omlopen, maar waren ongeveer een uurtje weg. Dit terwijl een blokje omlopen niet een uur zou duren. Volgens de verklaring van [slachtoffer 1] is zij toen met verdachte naar het park/bos gegaan en heeft verdachte haar toen verkracht. Uit de medische verklaring is gebleken dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] niet meer intact is.
Door verdachte is onder meer verklaard dat het twee of drie keer is voorgekomen dat [slachtoffer 1] 's nachts uit bed is gekomen en naar beneden ging, waar verdachte sliep. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de eerste keer dat verdachte seksueel bij haar is binnengedrongen, was tijdens een nacht dat ze van verdachte naar beneden moest gaan, waar verdachte op de bank sliep. Ook erkent verdachte dat hij in het bos/park is geweest en dat hij een keer tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat ze er sexy uitzag.
Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat gelet op de geboortedatum van [slachtoffer 1]
( [geboortedatum] 2001) en de omstandigheid dat alles in de zomervakantieperiode van 2013 is gebeurd, [slachtoffer 1] 11 jaar was toen de strafbare gedragingen hebben plaatsgevonden.
Op basis van het voorgaande moet het onder 1 primair ten laste gelegde worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] , de foto's van de door verdachte verstuurde WhatsApp-berichten, de verklaring van getuige [getuige 1] en verdachtes verklaring waaruit blijkt dat hij voornoemde berichten heeft verstuurd. Gelet op de inhoud van de berichten en het gegeven dat de berichten [slachtoffer 2] hebben bereikt, kan worden vastgesteld dat verdachtes opzet gericht was op het bedreigen van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van aangever [slachtoffer 3] , het proces-verbaal van bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte.
Met betrekking tot feit 4 primair heeft zij aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat verdachte drie dagen voordat de boot is weggenomen in die boot is aangetroffen. Dezelfde boot is door de politie nog nat aangetroffen in het voertuig waarin verdachte en medeverdachte [medeverdachte] reden. De verklaring van verdachten dat ze de boot voor iemand gingen ophalen wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund en is niet geloofwaardig. Op basis van de bewijsstukken kan het feit bewezen worden.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/830147-17 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 heeft zij zich gebaseerd op de verklaringen van de aangevers en de bekennende verklaring van verdachte.
Over feit 3 heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van aangever [slachtoffer 6] , de getuigenverklaring van [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen. Zij heeft gesteld dat uit voorgaande bewijsstukken blijkt dat verdachte de camerakabel heeft doorgeknipt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van al het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/830145-17, met uitzondering van feit 3 subsidiair. Ook ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/820472-17 onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte met worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/830145-17 heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar is en dat er geen enkel ondersteunend bewijs is voor de in de ten laste opgenomen seksuele gedragingen. Door verdachte is weliswaar tegen [slachtoffer 1] gezegd dat ze een 'een lekker kontje' had, maar deze opmerkring kan niet worden aangemerkt als ontuchtige handeling. De raadsvrouw heeft benadrukt dat het volstrekt onaannemelijk is dat de gestelde seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden in een klein en gehorig huis, terwijl meerdere familieleden aanwezig waren onder wie tenminste de vader of de moeder van [slachtoffer 1] . Niemand heeft destijds iets van het voorval in de woonkamer meegekregen.
Ook ten aanzien van de twee andere gestelde voorvallen (op klaarlichte dag in het bos respectievelijk in aanwezigheid van derden in de woning van een vriend van verdachte) zijn geen getuigenissen voorhanden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gesteld dat geen sprake is van bedreiging omdat aangeefster [slachtoffer 2] de bedoelde berichten niet als bedreigend heeft kunnen ervaren. Dit wordt bevestigd door het feit dat aangeefster in 2016 al heeft verklaard dat zij verdachte niet meer heeft geblokkeerd op de telefoon en graag contact zou willen met verdachte.
Met betrekking tot feit 3 primair heeft de raadsvrouw betoogd dat geen sprake is van een voltooid delict. De subsidiair ten laste gelegde pogingsvariant kan wel worden bewezen met uitzondering van de blauwe gereedschapskist.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte met de rubberboot is gaan varen en de boot noodgedwongen ergens heeft achtergelaten omdat de benzine op was. Verdachte heeft nooit de bedoeling gehad om de boot weg te nemen, hij wilde die alleen maar gebruiken.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 18/820472-17 feiten 1 en 2 heeft de raadsvrouw opgemerkt dat deze feiten door verdachte zijn bekend. Ten aanzien van feit 3 heeft zij aangevoerd dat verdachte alleen de richting van de camera heeft gewijzigd omdat de camera dusdanig was opgehangen dat die alles registreerde rondom de woning waar verdachte toen verbleef. Overigens is niet komen vast te staan dat de camera schade heeft opgelopen.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18/830145-17
Ten aanzien van feit 1
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/830145-17 onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Aan verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn nichtje, [slachtoffer 1] . Deze handelingen zouden (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, bij drie gelegenheden in de zomervakantie van 2015 toen [slachtoffer 1] 11 jaar oud was.
De rechtbank overweegt dat zoals bij veel zedenzaken, in het onderhavige geval slechts twee personen aanwezig zouden zijn geweest bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte - zoals in deze zaak - dient de verklaring van het slachtoffer door andere bewijsmiddelen te worden ondersteund.
Het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de op die bepaling betrekking hebben jurisprudentie van de Hoge Raad schrijven voor dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend mag worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander (wettig) bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Uit het voorgaande volgt dat de verklaring van [slachtoffer 1] steun moet vinden in ten minste één ander bewijsmiddel. Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze verklaring over de seksuele handeling onvoldoende steun in ander (wettig) bewijsmateriaal.
Er zijn geen getuigen die de handeling hebben waargenomen en andere bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd ontbreken. De verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] die verklaart over de handelingen kan niet worden aangemerkt als ondersteunend bewijs aangezien die verklaring is gebaseerd op dezelfde bron, te weten [slachtoffer 1] . De overige door de officier van justitie genoemde verklaringen geven onvoldoende steun aan de verklaring van [slachtoffer 1] omdat uit die verklaringen niet meer volgt dan dat verdachte in de ten laste gelegde periode verbleef in dezelfde woning als [slachtoffer 1] dan wel dat verdachte en [slachtoffer 1] samen vanuit de woning van Jennefers oma een wandeling hebben gemaakt naar een bos.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs voor de in de tenlastelegging opgenomen seksuele gedragingen ten opzichte van [slachtoffer 1] .
Met betrekking tot de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen die verdachte erkent tegen [slachtoffer 1] te hebben geuit, te weten dat [slachtoffer 1] er 'sexie uitzag' en/of een 'lekker kontje had', overweegt de rechtbank dat het hier enkel gaat om een verbale uiting en dat deze niet als ontuchtige handeling kan worden aangemerkt.
Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte dient daarvan derhalve te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die in de zaak met parketnummer 18/830145-17 voor het onder 2 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
U houdt mij de berichten voor die ik naar mijn moeder heb gestuurd over [slachtoffer 2] en dat in de tenlastelegging zijn opgenomen. Het klopt dat ik die berichten heb gestuurd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 mei 2016 met bijlage, opgenomen op pagina 70 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016070402 d.d. 30 maart 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op een gegeven moment kreeg ik van mijn moeder bericht dat ze een WhatsApp-gesprek had gehad met mijn broer [verdachte] . Mijn broer gebruikte het telefoonnummer [nummer] . Dat was gebeurd op 19 april 2016. Ze heeft mij vrij kort daarna van dat gesprek en de inhoud op de hoogte gebracht. Ze heeft mij het gesprek ook doorgestuurd. Ik heb dit gesprek nu ook aan u doorgestuurd en u heeft dit geprint om als bijlage bij deze aangifte te voegen.
Aan dit gesprek is door twee personen deelgenomen. De teksten waar staat Anneke
zijn de teksten die mijn moeder heeft geschreven. De teksten waar**** voor staat
zijn de teksten die geschreven zijn vanaf het nummer van mijn broer.
Bewijsoverweging
Vooropgesteld moet worden dat voor een bewezenverklaring ter zake van bedreiging ex artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Daarnaast moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Het is hierbij niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
Vastgesteld kan worden dat de gewraakte berichten zijn verstuurd, nadat verdachte te horen heeft gekregen dat aangeefster hem beschuldigde van het seksueel misbruiken van aangeefsters dochter. Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn boosheid de berichten heeft gestuurd naar zijn moeder, die de berichten naar aangeefster heeft doorgestuurd. Gelet op de aard van de berichten en de omstandigheden waarin deze zijn verstuurd, is de rechtbank van oordeel dat bij aangeefster [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zijn dreigementen zou uitvoeren. De in de zaak met parketnummer 18/830145-17 onder 2 ten laste gelegde bedreiging is wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3 primair
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die in de zaak met parketnummer 18/830145-17 voor het onder 3 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Over de diefstal in de Groeve kan ik u vertellen dat ik inderdaad spullen van een boot heb weggehaald en in een kruiwagen heb gezet. Het ging inderdaad om een boot met een afdekzeil. Ik heb een buitenboordmotor en een benzinetankje van die boot afgehaald. De buitenboordmotor was te zwaar. Met de kruiwagen die daar is aangetroffen wilde ik de buitenboordmotor naar de auto brengen. Ik wilde de goederen stelen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2015, opgenomen op pagina 135 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015234730 d.d. 11 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik heb vrijdag 4 juli 2015 een wit sloepje met een groen dekkleed te water gelaten
in de Hunze bij de Groeve. Volgens mij ligt dit sloepje op ligplaats 290 in de haven van de Groeve. Het ligt aan het eind van de haven, nabij het bos.
Ik werd op donderdag 9 juli 2015 gebeld door de politie dat er goederen van mijn
witte sloepje waren weggenomen.
Ik kan u verklaren dat ik een aantal goederen aan boord van dit sloepje had.
Dit gaat om een buitenboordmotor en een rood plastic extern benzinetankje, deze hoort bij de 15 pk buitenboordmotor.
Ik begreep van de politie dat de Mercury buitenboordmotor op de steiger nabij de
sloep lag. Ook zou daar een kruiwagen met andere spullen gestaan hebben.
In deze kruiwagen lag ook gereedschappen en een rood plastic benzinetankje.
De buitenboordmotoren zijn vrij gemakkelijk van de sloep te verwijderen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2015, opgenomen op pagina 141 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Op 9 juli 2015 waren wij, verbalisanten belast met de noodhulpsurveillance dienst.
Bij de aanvang van onze dienst hoorden wij dat de nachtdienst een melding kreeg met betrekking tot een verdachte situatie. Hierop zijn wij, verbalisanten, ook naar de Groeve gereden. Tevens hadden wij van de collega 's begrepen dat er een kruiwagen stond met daarin een benzinetankje en dat er op de steiger een losgekoppelde buitenboordmotor lag.
Vervolgens hebben wij bovengenoemde zaken bekeken. Wij zagen dat er bij het begin
van de steiger een kruiwagen stond. In deze kruiwagen stond inderdaad een benzinetank van het merk Quicksilver/Gasoline. Aan deze benzinetank zat een gashendel.
Op de steiger lag inderdaad een buitenboordmotor van het merk Mercury four stroke.
Tevens zagen wij op de steiger een sleepspoor van de buitenboordmotor. Wij zagen dat het sleepspoor eindigde bij de achterzijde van een witte kajuitboot, voorzien van een groen dekkleed. Wij zagen dat het groene zeil aan de achterkant half geopend was. Verder zagen we losse bouten liggen en een buitenboordmotor slot.
Ik zag dat de boot was voorzien van een stuurwiel. Ik zag dat op de plek waar de gashendel hoort te zitten, nu geen gashendel meer zat. Wel zag ik losse kabels liggen.
De boot lag afgemeerd aan de steiger. Wij zagen dat de steiger op die locatie was
gemarkeerd met nummer 290.
Bewijsoverweging
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard.
Op 9 juli 2015 heeft verdachte een benzinetank en een buitenboordmotor van een boot die in het meer lag ontkoppeld. De benzinetank werd in een kruiwagen gezet die aan het begin van de steiger stond. De buitenboordmotor werd op de steiger aangetroffen en was blijkens het spoor vanaf de boot weggesleept. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte onder deze omstandigheden zich een zodanige feitelijke heerschappij over de goederen verschaft dat de wegneming daarvan was voltooid.
Feit 3 primair kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 4 primair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die in de zaak met parketnummer 18/830145-17 voor het onder 4 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
4. De door verdachte op de terechtzitting van 29 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Met de bedoelde boot die in Giethoorn lag, ging ik rondvaren. Ik had daarvoor geen toestemming van de eigenaar.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 juli 2015, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015234730 d.d. 11 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Zelf heb ik op 3 juli 2015 omstreeks 16.00 uur de boot voor het laatst gezien. Op zondag 10 juli 2015 omstreeks 14.00 uur werd ik door vrienden gebeld dat de
rubberboot met buitenboordmotor achter onze boot weggenomen was.
Onze boot lag in jachthaven Poort van Giethoorn in Giethoorn. De rubberboot zat met een hangslot vast aan onze boot. Wij hebben een Saga 7000, wit van kleur met een blauwe rand. De rubberboot zat aan de achterzijde vast, aan het zwemplateau.
Op 3 juli 2015 werd ik om 13.00 uur gebeld door onze zoon en zijn vriendin. Ik hoorde hem zeggen dat er een vreemde man in onze boot lag te slapen. Hij zag dat de tent van onze boot open was en hij ging kijken. Hij zag daar een man en vroeg wat deze man daar deed. De man vertelde dat hij daar lag te slapen. Mijn zoon heeft de man om zijn legitimatie gevraagd en hier een foto van gemaakt. De man liet een gedetineerdepasje zien met zijn pasfoto. Hierop staat de naam [verdachte] van [geboortedatum] -1983. Ik hoorde mijn zoon zeggen dat de foto op het pasje overeenkwam met de persoon die op de boot was. Ik had een vriendin van ons verteld dat onze boot met buitenboordmotor weggenomen was. Ik hoorde haar zeggen dat er een foto op Facebook en RTV Drenthe getoond was door de politie. Ik heb de foto bekeken en herken onze boot op de foto.
Ik herken de boot aan de zijkant, want die is wat beschadigd.
Bewijsoverweging
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zonder toestemming van de eigenaar een boot heeft meegenomen om ermee te varen. Na gebruikmaking ervan heeft verdachte deze achtergelaten op een voor de eigenaar onbekende plaats. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich als heer en meester over een goed dat aan een ander toebehoort heeft beschikt, terwijl hij daartoe niet gerechtigd was. Verdachte heeft de boot aldus wederrechtelijk toegeëigend. De rechtbank acht het onder 4 primair ten laste gelegde bewezen.
In de zaak met parketnummer 18/820472-17
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/820472-17 hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2018;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 oktober 2017, opgenomen op pagina 60 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017267285 d.d. 6 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 oktober 2017, opgenomen op pagina 84 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medewerker] namens [benadeeld bedrijf] .
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe in de zaak met parketnummer 18/820472-17 die voor het onder 3 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 5 juli 2017 was ik aanwezig in Nieuw-Buinen. Het klopt dat u mij op de bedoelde camerabeelden ziet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 juli 2017, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017182261 d.d. 14 september 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6] wonende te Nieuw-Buinen:
Op 5 juli 2017 zijn wij uit logeren geweest in Onstwedde. Wij zijn tot 9 juli van huis weggeweest. Toen wij op 9 juli 2017 omstreeks 18.15 uur thuis kwamen zag ik dat de kabel van de camera die aan de voorzijde van de woning staat, doorgeknipt was.
Ik heb de camerabeelden bekeken en zag dat op 5 juli 2017 om 14.55 uur de beelden
waren gestopt. De camera geeft nog de wintertijd aan. In werkelijkheid was de tijd
dus om 15.55 gestopt.
Ik heb de beelden teruggekeken en zag voor dat de beelden gestopt waren [verdachte]
in beeld. Op de achtergrond zag ik moeder van [naam], genaamd [getuige 2].
De camera's hebben het altijd gedaan en op moment dat [verdachte] in beeld is stopt
de camera.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2017, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 23 juli 2017 heb ik verbalisant de camerabeelden bekeken en zag het volgende:
Direct in beeld komt een manspersoon. Volgens aangever blijkt deze man te zijn [verdachte]
. Ik, verbalisant, herken de man ook ambtshalve als [verdachte] van [geboortedatum]1983 geboren te Stadskanaal.
Ik, verbalisant, zie vervolgens dat [verdachte] met een ladder in zijn hand richting de woning van aangever loopt. Ik verbalisant zie vervolgens dat [verdachte] de ladder neerzet bij de camera. Ik, verbalisant, zie vervolgens dat [verdachte] met zijn gezicht voor de camera staat en met zijn handen dichtbij de camera zit. Ik verbalisant zie een vrouwpersoon op de achtergrond staan die naar [verdachte] kijkt. Ik verbalisant zie dat direct nadat [verdachte] met zijn handen bij de camera zit het beeld uit gaat.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2017, opgenomen op pagina 8 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
U laat mij een foto zien en daarop herken ik [verdachte]. Ik weet dat hij een kabel heeft doorgeknipt. [verdachte] vertelde mij dat hij er ongeveer 30 cm kabel tussenuit zou halen.
Bewijsoverweging
Op basis van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/830145-17 onder 2, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/820472-17 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/830145-14
2
hij op 19 april 2016 in Nederland, [slachtoffer 2] schriftelijk en onder bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] - via het telefoontoestel van [getuige 1] - WhatsApp-berichten gestuurd en/of gezonden met de volgende woorden of teksten:
- " Ff 1 waarschuwen als het zo Door gaat dan is het feest wordt op 14" en
- " Oké dan komt ze er achter van hoe en wat" en
- " Want 9 mm heb ik al liggen laat me niet langer gek maken Door haar dan ben je en zoon en dochter kwijt" en
- " Dan ga ik eerst daar heen zodat ze niks meer kan zeggen daar heb ik zin in haar onder de grond te stoppen" althans woorden of teksten van gelijke dreigende aard of strekking;
3 primair
hij in de periode van 8 juli 2015 tot en met 9 juli 2015 te of bij De Groeve, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit/vanaf een vaartuigje) heeft weggenomen een buitenboordmotor van het merk Mercury en een rood benzinetankje toebehorende aan [slachtoffer 3] ;
4 primair
hij in de periode van 5 juli 2015 tot en met 10 juli 2015 te of bij Giethoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een rubberboot toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
in de zaak met parketnummer 18/820472-17
1.
hij op 03 oktober 2017 te Bad Nieuweschans, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto heeft weggenomen een autoradio, toebehorende aan [slachtoffer 5] , waarbij verdachte en zijn mededader zich die weg te nemen autoradio onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking;
2.
hij in het tijdvak van 2 t/m 3 oktober 2017 te Winschoten, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (vanaf een aanhangwagen) heeft weggenomen spanbanden, toebehorende aan het bedrijf [benadeeld bedrijf] ;
3.
hij op 05 juli 2017 te Nieuw-Buinen, opzettelijk en wederrechtelijk een kabel van een bewakingscamera, toebehorende aan [slachtoffer 6] , heeft vernield;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/830145-17
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. primair Diefstal;
4. primair Diefstal;
in de zaak met parketnummer 18/820472-17
1. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
2. Diefstal;
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met oplegging van en contact- en locatieverbod ex artikel 38v Sv. Zij gaat daarbij uit van een bewezen verklaring ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het zedenfeit. Ter onderbouwing van haar vordering heeft de officier van justitie aangevoerd dat gelet op de ernst van de feiten en de hoeveelheid feiten een deels voorwaardelijke straf niet aan de orde is. De aard en de hoogte van de straf is in het bijzonder ingegeven door de schadelijke gevolgen die de zedenzaak heeft gehad op [verdachte] en haar omgeving.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om ernstig rekening te houden met de toepassing van artikel 63 Sr bij de strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw. Voorts heeft de rechtbank ermee rekening gehouden dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie, omdat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie diefstallen, een auto-inbraak, een bedreiging en een vernieling. Het betreft overlevingscriminaliteit in een periode dat verdachte dakloos was, geen regulier inkomen had en met een drugsverslaving kampte. Door zijn gedragingen heeft verdachte laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor andermans eigendom. Daarnaast heeft verdachte met dreigende woorden gevoelens van onveiligheid en angst veroorzaakt bij een naast familielid.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte veelpleger is. De rechtbank heeft daarom acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS die voor een diefstal in geval van veelvuldige recidive uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen één en vier maanden per feit. Gelet op de aard van de in deze zaak begane vermogensdelicten hanteert de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van twee maanden per vermogensfeit.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden.

Benadeelde partijen

in de zaak met parketnummer 18/830145-17, feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
in de zaak met parketnummer 18/830145-17, feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 152,39 ter vergoeding van materiële schade en € 300,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering integraal wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het causale verband tussen de bedreiging en de gestelde schade ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij ter onderbouwing van de door haar gestelde schade verwijst naar de gevolgen van het seksuele misbruik dat haar dochter zou hebben moeten ondergaan. Zij rept niet over de gevolgen die de bedreiging voor haar zou hebben gehad. De rechtbank overweegt daarom dat niet is komen vast te staan dat er causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de schade. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
in de zaak met parketnummer 18/830145-17, feit 4 primair
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 305,33 ter vergoeding van materiële schade en € 150,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering integraal wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat verdachte ontkent de schade te hebben veroorzaakt. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de omvang van de schade niet duidelijk is, nu dit niet objectief is vastgesteld en de schade door de verzekering is vergoed.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/830145-17 onder 4 primair bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de stukken blijkt dat de gestelde schade (€ 305,33) niet door de verzekering is vergoed. Voornoemd bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juli 2015.
De immateriële schade komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu uit de onderbouwing van deze schade onvoldoende is gebleken dat deze rechtstreeks verband heeft met het bewezen verklaarde feit.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
in de zaak met parketnummer 18/820472-17, feit 3
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 89,95 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 14,95 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft daarbij aangevoerd dat enkel dat bedrag betrekking heeft op vervanging van de vernielde kabel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte niet verantwoordelijk is voor de vernieling.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/820472-17 onder 3 bewezen verklaarde. De vordering zal tot de hoogte van € 14,95 worden toegewezen, nu enkel dit bedrag kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade die door het bewezen verklaarde is veroorzaakt. Voornoemd bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2017.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 285, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/830145-17 onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/830145-17 onder 2, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/820472-17 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
in de zaak met parketnummer 18/830145-17, feiten 1 en 2
Bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
in de zaak met parketnummer 18/830145-17, feit 4 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
305,33(zegge: driehonderdvijf euro en drieëndertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2015.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van €
305,33(zegge: driehonderdvijf euro en drieëndertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
in de zaak met parketnummer 18/20472-17, feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
14,95(zegge: veertien euro en vijfennegentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] te betalen een bedrag van €
14,95(zegge: veertien euro en vijfennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van een dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2018.
Mrs. J.Y.B. Jansen en E.C.M. Wolfert zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.